ECLI:NL:GHSHE:2024:3225

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
200.331.789_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijging eigendom door verjaring en de rol van het Kadaster

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verkrijging van eigendom van een stuk grond door verjaring. De appellanten, de gezamenlijke erven van wijlen [erflater], stelden dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van een stuk grond dat deels op hun perceel staat. De erven hadden eerder een kort geding aangespannen tegen [geïntimeerde 2], die eigenaar was van het aangrenzende perceel, om medewerking te verkrijgen voor de inschrijving van een notariële verklaring van verjaring. De rechtbank had in eerste aanleg de vorderingen van de erven afgewezen, maar het hof oordeelde in een eerder arrest dat het zeer waarschijnlijk was dat de erven door verjaring eigenaar waren geworden van het stuk grond.

In het hoger beroep voerden de erven aan dat [geïntimeerde 2] onrechtmatig had gehandeld door niet mee te werken aan de inschrijving van de verjaring en dat hij hen schade had berokkend. Het hof oordeelde echter dat [geïntimeerde 2] niet onrechtmatig had gehandeld. Het hof stelde vast dat er geen bewijs was dat [geïntimeerde 2] een rechtsplicht had geschonden of misbruik van recht had gemaakt. De erven hadden onvoldoende onderbouwd dat de schade die zij claimden, het gevolg was van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde 2]. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de erven in de kosten van het hoger beroep.

Deze uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder eigendom door verjaring kan worden verkregen en de rol van het Kadaster in dit proces. Het hof bevestigde dat de erkenning van verjaring door [geïntimeerde 2] niet automatisch leidde tot onrechtmatig handelen, vooral gezien de juridische complexiteit van de situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.331.789/01
arrest van 15 oktober 2024
in de zaak van
de gezamenlijke erven van wijlen [erflater] :
1.
[appellante 1],
2.
[appellante 2],
3.
[appellant],
allen wonende te [woonplaats ] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als:
[erflater]en
de erven,
advocaat: mr. A.J. [sectieletter] . Bisscheroux te Kerkrade,
tegen
1.
Alle rechtspersonen, die belang hebben i.d.z.v. artikel 3:27 Burgerlijk Wetboek bij (de vaststelling van) de goederenrechtelijke rechtspositie van de kadastrale percelen gemeente Kerkrade [sectieletter] [sectienummer 1] en [sectieletter] [sectienummer 2] , gelegen aldaar aan de [adres 1] en [adres 2] ,
niet verschenen,
2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats ] ,
advocaat: mr. S. Goedvriend te Bemmel,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als:
de belanghebbenden bij de percelenen
[geïntimeerde 2].

1.De procedure bij de rechtbank (zaaknummer C/03/306927 / HA ZA 22-287)

Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding in hoger beroep van de erven, met daarin de grieven, met producties en de memorie van antwoord met producties van [geïntimeerde 2] .
2.2.
De belanghebbenden bij de percelen zijn niet verschenen. Met dagvaarding in hoger beroep van de belanghebbenden bij de percelen zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen de belanghebbenden bij de percelen verstek is verleend. Omdat [geïntimeerde 2] wel in de procedure is verschenen, wordt het arrest op grond van artikel 140 lid 3 jo artikel 353 lid 1 Rv als een arrest op tegenspraak beschouwd.
2.3.
Het hof heeft een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op
bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
De vaststaande feiten
3.1.
Op 18 december 1968 heeft [erflater] een perceel met daarop een woning aan de [adres 2] in [plaats] (hierna: de woning) in eigendom verkregen. In 1977 is de woning van [erflater] uitgebouwd.
3.2.
Op 14 maart 2019 is [geïntimeerde 2] eigenaar geworden van het perceel 2210 (hierna: het perceel). De uitgebouwde woning van [erflater] staat voor een deel op het perceel van [geïntimeerde 2] (hierna: het stuk grond).
3.3.
Met de brief van 31 oktober 2021 heeft [erflater] zich tot [geïntimeerde 2] gewend met de mededeling dat [erflater] door verjaring eigenaar is geworden van het stuk grond. Vervolgens heeft [erflater] [geïntimeerde 2] meermaals verzocht mee te werken aan de opstelling en inschrijving van een notariële verklaring in de zin van artikel 34 Kadasterwet. [geïntimeerde 2] heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
3.4.
Met de dagvaarding van 20 april 2022 is [erflater] een kort geding tegen [geïntimeerde 2] gestart. [erflater] heeft kort samengevat gevorderd [geïntimeerde 2] te veroordelen om schriftelijk te bevestigen dat hij instemt met de opstelling en inschrijving van een notariële verklaring in de zin van artikel 34 Kadasterwet en te bevelen dat [geïntimeerde 2] zich zal onthouden van dreigementen met actie tot teruglevering van het stuk grond of schadevergoeding, beide op straffe van een dwangsom. [geïntimeerde 2] heeft verweer gevoerd. In het vonnis van 10 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [erflater] afgewezen.
3.5.
Tegen dat vonnis is [erflater] in hoger beroep gekomen. In het arrest van
15 november 2022 heeft dit hof overwogen dat het zeer waarschijnlijk is dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [erflater] door verjaring eigenaar is geworden van het stuk grond. In dat arrest heeft het hof onder meer bepaald dat het arrest op de voet van artikel 3:300 lid 1 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van [geïntimeerde 2] waarin hij verklaart dat hij instemt met de opstelling en inschrijving van een notariële verklaring in de zin van artikel 34 Kadasterwet, die inhoudt dat [erflater] door verjaring eigenaar is geworden van het stuk grond.
3.6.
Op 2 september 2022 is [erflater] overleden.
De procedure bij de rechtbank
3.7.
[erflater] heeft in de procedure bij de rechtbank, samengevat voor zover in hoger beroep nog relevant, gevorderd om voor recht te verklaren dat hem in de zin van artikel 3:27 BW het recht van eigendom toekomt ten aanzien van het stuk grond met opstal, dat [erflater] het recht van eigendom heeft verkregen door verjaring, dat een vordering van [geïntimeerde 2] op teruglevering van het stuk grond en of een vordering tot onrechtmatige ingebruikneming door verjaring teniet is gegaan. Daarnaast heeft [erflater] een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde 2] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door te weigeren mee te werken aan de wijziging van inschrijving in de openbare registers (zoals bedoeld in artikel 34 Kadasterwet) en het overeind houden van de eigendomsaanspraak op het stuk grond en de vrije onbelaste verkoop c.q. overdracht door eiser daarvan te belemmerend door o.a. te dreigen met rechtsmaatregelen. Tot slot heeft [erflater] gevorderd [geïntimeerde 2] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
3.8.
De rechtbank heeft – kort weergegeven – voor recht verklaard dat [erflater] het recht van eigendom van het stuk grond via verjaring heeft verkregen en dat een vordering van [geïntimeerde 2] tot teruglevering en of schadevergoeding door verjaring teniet is gegaan. De belanghebbende bij de percelen en [geïntimeerde 2] zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Voor het overige heeft de rechtbank de vorderingen van [erflater] afgewezen.
Omvang van het hoger beroep
3.9.
Tegen het vonnis van 21 juni 2023 zijn de erven (zoals genoemd in de verklaring van erfrecht) in hoger beroep gekomen. De erven zetten de procedure tegen [geïntimeerde 2] c.s. voort. De erven hebben twee grieven tegen het vonnis aangevoerd. De erven hebben in de eerste plaats aangevoerd dat [geïntimeerde 2] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld en dat hij de daardoor veroorzaakte schade, nader op te maken bij staat, aan hen dient te vergoeden (grief 1). Daarnaast komen de erven op tegen het door de rechtbank toegekende aantal procespunten bij de proceskostenveroordeling (grief 2). [geïntimeerde 2] is niet in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van de rechtbank. Daarmee staat in rechte vast dat de erven door verjaring eigenaar zijn geworden van het stuk grond en dat [geïntimeerde 2] geen vordering heeft tot teruglevering dan wel schadevergoeding vanwege ingebruikneming of verlies van het stuk grond. Het hof zal het voorgaande in hoger beroep tot uitgangspunt nemen.
Geen onrechtmatige daad3.10. De vraag die partijen in hoger beroep nog verdeeld houdt, is of [geïntimeerde 2] onrechtmatig jegens de erven heeft gehandeld door niet te erkennen dat het stuk grond door verjaring eigendom van de erven is geworden en door niet mee te werken aan de wijziging van de inschrijving bij het Kadaster. De erven hebben aangevoerd dat de schade die zij als gevolg van het onrechtmatig handelen hebben geleid aan [geïntimeerde 2] kan worden toegerekend en dat die schade, nader op te maken bij staat, door [geïntimeerde 2] vergoed moet worden. De erven hebben de waardedaling van de woning en advocaatkosten als schade gevorderd. Het hof overweegt dat [geïntimeerde 2] niet onrechtmatig tegen de erven heeft gehandeld en zal uitleggen hoe het tot dat oordeel komt.
3.11.
Tussen [erflater] en [geïntimeerde 2] heeft vanaf 31 oktober 2021 discussie bestaan over de vraag of [erflater] door verjaring eigenaar is geworden van het stuk grond. [geïntimeerde 2] heeft aangegeven dat hij vanaf de kennisneming van de dagvaarding in kort geding van
20 april 2022 met producties de verjaring niet meer heeft weersproken. De onderbouwing van het standpunt in de dagvaarding en de onderliggende producties hebben hem laten inzien dat het stuk grond inderdaad door verjaring in eigendom door [erflater] is verkregen. De omstandigheid dat [geïntimeerde 2]
totde ontvangst van de dagvaarding in kort geding de verjaring
nietheeft erkend, levert geen onrechtmatige gedraging op. Gelet op de aangevoerde omstandigheden waarop [geïntimeerde 2] met de gestelde verjaring werd geconfronteerd door [erflater] , was begrijpelijk dat [geïntimeerde 2] de door de buurman gestelde verjaring eerst heeft willen onderzoeken, alvorens hij eventueel de juistheid daarvan zou erkennen. [geïntimeerde 2] heeft aangevoerd dat hij pas in de procedure in kort geding kennis heeft genomen van alle stukken die de erven aan hun betoog ten grondslag hebben gelegd, hetgeen door de erven onvoldoende gemotiveerd is weersproken.
3.12.
Op 28 juni 2022 is de onderhavige bodemprocedure gestart. [geïntimeerde 2] heeft in deze procedure de verjaring niet weersproken. Ook heeft [geïntimeerde 2] aangegeven te willen meewerken aan de inschrijving van de verjaring bij het Kadaster, onder de voorwaarde dat hij een vergoeding ontvangt voor de door hem gemaakte juridische kosten. [geïntimeerde 2] heeft weliswaar dit bedrag niet in rechte gevorderd en heeft niet duidelijk gemaakt wat de grondslag van die verlangde vergoeding was, maar hij mocht in de onderhavige procedure tegenover de vorderingen van de erven dit verweer voeren. Daarvan kan niet op voorhand worden gezegd dat dit een kansloos verweer is dat [geïntimeerde 2] in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten laten. Het voeren van het verweer levert geen misbruik van procesrecht op en het hof kan zonder nadere uitleg en onderbouwing van de erven – die niet wordt gegeven – niet inzien dat dit onrechtmatig is.
3.13.
In het kort geding arrest van 15 november 2022 heeft het hof bepaald dat zijn arrest dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van [geïntimeerde 2] waarin hij verklaart dat hij instemt met de opstelling en inschrijving van een notariële verklaring in de zin van artikel 34 Kadasterwet van de verkrijging van de eigendom door de erven door verjaring van het stuk grond. De erven hebben vervolgens geprobeerd op basis van het arrest van het hof de verjaring in te laten schrijven bij het Kadaster. Het Kadaster heeft de verjaring ingeschreven en vervolgens weer doorgehaald en heeft meegedeeld dat de inschrijving via de notaris moet verlopen. De erven hebben zich toen gewend tot [de notaris] met het verzoek om medewerking aan die inschrijving (akte aanvullende producties eerste aanleg [erflater] onder Ad. Argument 3). Op 6 maart 2023 heeft de notaris aan de erven bericht wat de volgens hem te volgen procedure is en wat de daaraan verbonden kosten zijn (productie 39 akte aanvullende producties eerste aanleg [erflater] ). Uit die brief volgt dat een registerverklaring van verjaring kan worden afgegeven, maar dat eerst een uitmeting van het perceel plaats dient te vinden en een van de erven een afzonderlijke verklaring moet overleggen. De erven hebben weliswaar gesteld dat de te verkrijgen registerverklaring van verjaring van de notaris niet tegen derden werkt (akte aanvullende producties [erflater] onder Ad. Argument 3), maar lichten deze stelling niet toe. Uit de brief van de notaris van 6 maart 2023 volgt dit ook niet. Verder is gesteld noch gebleken dat de medewerking van [geïntimeerde 2] aan de inschrijving van verjaring alsnog noodzakelijk was, dat [geïntimeerde 2] hiervan in kennis is gesteld én dat [geïntimeerde 2] nadien alsnog zijn medewerking onthield. Tegen deze achtergrond valt zonder nadere uitleg – die niet wordt gegeven – niet in te zien dat, en in welke zin, [geïntimeerde 2] tegenover de erven onrechtmatig heeft gehandeld.
3.14.
Gelet op het voorgaande hebben de erven met hun stellingen onvoldoende toelicht dat, en waarom, [geïntimeerde 2] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door een rechtsplicht te schenden, op enige wijze misbruik van recht te maken dan wel in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid te handelen.
Het bewijsaanbod wordt niet gehonoreerd
3.15.
Nu geen concrete feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die, indien deze worden bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden, is voor bewijslevering in dit hoger beroep geen plaats.
Conclusie3.16. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van de erven faalt, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. De grief van de erven gericht tegen de proceskostenveroordeling van de rechtbank gaat ook niet op. Het stond de rechtbank vrij om voor de proceshandelingen die verricht zijn twee procespunten conform het liquidatietarief toe te kennen en het hof ziet geen grond daarover anders te beslissen.
3.17.
De erven zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in het hoger beroep. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak (vlg. HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).

4.De uitspraak

Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
21 juni 2023, voor zover dat aan het oordeel van het hof is onderworpen;
4.2.
veroordeelt de erven in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde 2] vastgesteld op € 343,- aan griffierecht en € 1.214,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde 2] (1 procespunt x appeltarief II);
4.3.
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O. G .H. Milar en C.B.M. Scholten van Aschat en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 oktober 2024.
griffier rolraadsheer