Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.
[appellante 1],
2.
[appellante 2],
3.
[appellant],
allen wonende te [woonplaats ] ,
appellanten,
[erflater]en
de erven,
Alle rechtspersonen, die belang hebben i.d.z.v. artikel 3:27 Burgerlijk Wetboek bij (de vaststelling van) de goederenrechtelijke rechtspositie van de kadastrale percelen gemeente Kerkrade [sectieletter] [sectienummer 1] en [sectieletter] [sectienummer 2] , gelegen aldaar aan de [adres 1] en [adres 2] ,
2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats ] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als:
de belanghebbenden bij de percelenen
[geïntimeerde 2].
1.De procedure bij de rechtbank (zaaknummer C/03/306927 / HA ZA 22-287)
2.Het geding in hoger beroep
totde ontvangst van de dagvaarding in kort geding de verjaring
nietheeft erkend, levert geen onrechtmatige gedraging op. Gelet op de aangevoerde omstandigheden waarop [geïntimeerde 2] met de gestelde verjaring werd geconfronteerd door [erflater] , was begrijpelijk dat [geïntimeerde 2] de door de buurman gestelde verjaring eerst heeft willen onderzoeken, alvorens hij eventueel de juistheid daarvan zou erkennen. [geïntimeerde 2] heeft aangevoerd dat hij pas in de procedure in kort geding kennis heeft genomen van alle stukken die de erven aan hun betoog ten grondslag hebben gelegd, hetgeen door de erven onvoldoende gemotiveerd is weersproken.
4.De uitspraak
21 juni 2023, voor zover dat aan het oordeel van het hof is onderworpen;