ECLI:NL:GHSHE:2024:3156

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
20-002985-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht en vervaardigen van kinderporno door docent met aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige

Op 9 oktober 2024 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in de zaak tegen een docent die zich schuldig heeft gemaakt aan meermalen ontucht met een aan hem toevertrouwde minderjarige. De verdachte, geboren in 1993, was werkzaam als gymdocent op een middelbare school voor leerlingen met speciale behoeften. Hij heeft in de periode van 24 mei 2019 tot en met 4 mei 2020 een seksuele relatie onderhouden met een 16-jarig meisje, dat onder zijn zorg viel. De verdachte heeft niet alleen ontucht gepleegd, maar ook seksuele handelingen gefilmd en in bezit gehad, wat resulteerde in de vervaardiging van kinderporno. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer is integraal toegewezen, waarbij het hof de immateriële schade heeft vastgesteld op € 10.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 mei 2020. De uitspraak benadrukt de ernst van het misbruik van de gezagsverhouding en de impact op het slachtoffer, dat nog steeds psychische gevolgen ondervindt van de gebeurtenissen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002985-22
Uitspraak : 9 oktober 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 13 december 2022 in de strafzaak met parketnummer 01-186043-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank vrijgesproken van het tenlastegelegde, te weten van het in de periode van 24 mei 2019 tot en met 4 mei 2020 te [pleegplaats] ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige. Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij [benadeelde] is daarbij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de verdachte, begroot op nihil.
Door de officier van justitie in het arrondissementsparket Oost-Brabant is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat de vordering integraal dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak van de tenlastegelegde ontucht bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw partiële vrijspraak van de tenlastegelegde periode bepleit. Ten aanzien van een bewezenverklaring van het vervaardigen en/of in bezit hebben van kinderporno heeft de raadsvrouw zich aan het oordeel van het hof gerefereerd. Voorts heeft zij bepleit dat de verdachte van het vervaardigen en/of in bezit hebben van kinderporno dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daarnaast heeft zij een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de raadsvrouw primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk is en subsidiair heeft de raadsvrouw het hof verzocht de vordering te matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen en mede omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 mei 2019 tot en met 4 mei 2020 te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn opleiding en/of zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [benadeelde] , geboren op [geboortedag benadeelde] , immers heeft hij, verdachte, in zijn functie als docent/leraar van school [middelbare school] , waar [benadeelde] toen leerling was in voornoemde periode, meermalen, althans eenmaal,
- zijn penis in de vagina van die [benadeelde] geduwd en/of gebracht en/of gehouden (welke handeling door verdachte is gefilmd) en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [benadeelde] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of
- zijn penis in de mond van die [benadeelde] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of zich (aldus) laten pijpen door die [benadeelde] (welke handelingen door verdachte zijn gefilmd) en/of
- zich laten aftrekken door die [benadeelde] (welke handeling door verdachte is gefilmd) en/of
- die [benadeelde] ge(tong)zoend en/of
- die [benadeelde] naaktfoto(’s)/film(s) van zichzelf laten maken en/of (vervolgens) die [benadeelde] die naaktfoto(’s)/film(s) aan hem laten sturen,
en/of
dat hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 mei 2019 tot en met 4 mei 2020 te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, een aantal afbeeldingen en/of gegevensdragers, te weten (een harde schijf bevattende) een aantal foto(’s) en/of
film(s), te weten drie, namelijk [bestandsnaam 1] , [bestandsnaam 2] en [bestandsnaam 3] , althans een aantal foto’s en/of films van telkens seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, heeft vervaardigd en/of in bezit heeft gehad, welke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven – bestonden uit:
- het duwen en/of brengen en/of houden van zijn penis in de vagina van [benadeelde] , geboren op [geboortedag benadeelde] , welke handeling door verdachte is gefilmd;
- en/of het duwen en/of brengen en/of houden van zijn penis in de mond van [benadeelde] , geboren op [geboortedag benadeelde] , en/of het zich (aldus) laten pijpen door die [benadeelde] , welke handeling door verdachte is gefilmd;
- en/of het zich laten aftrekken door [benadeelde] , geboren op [geboortedag benadeelde] , welke handeling door verdachte is gefilmd;
- en/of (een) naaktfoto(’s) en/of (een) naaktfilm(s) van [benadeelde] . geboren op [geboortedag benadeelde] , gemaakt door die [benadeelde] van zichzelf (toonmap bij proces-verbaal, proces-verbaal nummer: 2021076179, p. 171-174).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 24 mei 2019 tot en met 4 mei 2020 te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn opleiding en zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [benadeelde] , geboren op [geboortedag benadeelde] , immers heeft hij, verdachte, in zijn functie als docent van school [middelbare school] , waar [benadeelde] toen leerling was in voornoemde periode, meermalen
- zijn penis in de vagina van die [benadeelde] geduwd en gebracht en gehouden (welke handeling door verdachte is gefilmd) en
- zijn vingers in de vagina van die [benadeelde] geduwd en gebracht en gehouden en
- zijn penis in de mond van die [benadeelde] geduwd en gebracht en gehouden en zich (aldus) laten pijpen door die [benadeelde] (welke handelingen door verdachte zijn gefilmd) en
- zich laten aftrekken door die [benadeelde] (welke handeling door verdachte is gefilmd) en
- die [benadeelde] ge(tong)zoend en
- die [benadeelde] naaktfoto’s en een naaktfilm van zichzelf laten maken en vervolgens die [benadeelde] die naaktfoto’s aan hem laten sturen,
en
dat hij in de periode van 24 mei 2019 tot en met 4 mei 2020 te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, een gegevensdrager, te weten een harde schijf bevattende een aantal
films, te weten drie, namelijk [bestandsnaam 1] , [bestandsnaam 2] en [bestandsnaam 3] , van telkens seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken, heeft vervaardigd en in bezit heeft gehad, welke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven – bestonden uit:
- het duwen en brengen en houden van zijn penis in de vagina van [benadeelde] , geboren op [geboortedag benadeelde] , welke handeling door verdachte is gefilmd
- en het duwen en brengen en houden van zijn penis in de mond van [benadeelde] , geboren op [geboortedag benadeelde] , en het zich (aldus) laten pijpen door die [benadeelde] , welke handeling door verdachte is gefilmd;
- en het zich laten aftrekken door [benadeelde] , geboren op [geboortedag benadeelde] , welke handeling door verdachte is gefilmd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage. De daarin vervatte bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Bewijsoverwegingen
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van 24 mei 2019 tot en met 4 mei 2020 ontucht heeft gepleegd met de aan zijn opleiding en/of zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [benadeelde] (geboren op [geboortedag benadeelde] ) en dat hij in die periode kinderpornografisch materiaal van deze [benadeelde] heeft vervaardigd en/of in bezit heeft gehad.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde bewezen dient te worden verklaard. Aangeefster was een leerling op een school met speciaal onderwijs, op welke school de verdachte als docent en begeleider werkzaam was. De leerlingen op deze school zijn aan zijn zorg toevertrouwd. Daarmee is er sprake van een gezagsverhouding tussen de verdachte en aangeefster. De advocaat-generaal gaat voor wat betreft de periode uit van de verklaring van aangeefster, nu deze steun vindt in de overige bewijsmiddelen in het dossier. Ten slotte volgt volgens de advocaat-generaal uit het dossier dat de verdachte kinderpornografisch materiaal van aangeefster heeft vervaardigd en in bezit heeft gehad.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak van de tenlastegelegde ontucht bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat er geen sprake was van een gezagsverhouding. De afhankelijkheid waaraan verdachte een zeker overwicht tegenover aangeefster kon ontlenen (HR 11 juli 2002, NJB 2002/106) ontbreekt. De verdachte was geen docent van aangeefster, was niet haar mentor of vertrouwenspersoon, heeft geen (boks)lessen aan haar gegeven en had ook anderszins geen overwicht over aangeefster. Subsidiair heeft de raadsvrouw partiële vrijspraak van de tenlastegelegde periode bepleit, omdat de seksuele relatie slechts anderhalve maand heeft geduurd. Ten aanzien van een bewezenverklaring van het vervaardigen en/of in bezit hebben van kinderporno heeft de raadsvrouw zich aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Het oordeel van het hof
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte als gymdocent werkzaam was op de middelbare school ‘ [middelbare school] ’ in [pleegplaats] . ‘ [middelbare school] ’ is een zeer kleinschalige en bijzondere middelbare school die zich specifiek richt op leerlingen met een vorm van autisme, ADHD en/of een andere ondersteuningsbehoefte. In de periode van 2017-2018 liep de verdachte in het kader van zijn opleiding tot gymdocent stage op deze school en vanaf het schooljaar 2018-2019 is hij er als gymdocent gaan werken. [benadeelde] (hierna [benadeelde] ), geboren op [geboortedag benadeelde] , was in deze periode leerling op ‘ [middelbare school] ’. De verdachte en [benadeelde] hebben – zo verklaarden zij beiden – een (seksuele) relatie gekregen welke is begonnen tijdens een schoolactiviteit, de zogenoemde 24-uurs marathon (een dag waarin je 24 uur lang op school bent) op 24 mei 2019. De verdachte was destijds bijna 26 jaar en [benadeelde] was 16 jaar oud. Tijdens de 24-uurs marathon hebben zij elkaar toegevoegd op Snapchat en vond het eerste fysieke contact plaats. In de periode daaropvolgend is er meermalen seksueel contact tussen beiden geweest dat bestond uit vaginale penetratie, pijpen en aftrekken. Het seksueel contact vond onder andere plaats bij de verdachte thuis, op school, in het bos en in de auto. Beiden hebben verklaard dat ze verliefd op elkaar waren en dat de seks met wederzijdse instemming plaats vond.
In de woning van de verdachte is een harde schijf aangetroffen met drie filmpjes van het seksueel contact tussen de verdachte en [benadeelde] . De filmbeelden zijn door de verdachte opgenomen op 21 juni 2019. Op het eerste filmpje is te zien dat [benadeelde] de penis van de verdachte in haar hand heeft, op en neergaande bewegingen maakt en de penis in haar mond neemt. Op het tweede filmpje is te zien dat de verdachte zijn penis in de vagina van [benadeelde] duwt. Daarnaast is er nog een derde filmpje gemaakt waarop is te zien dat de penis van de verdachte over de vagina van [benadeelde] wrijft. De verdachte heeft bekend dat hij deze beelden tijdens de seks met [benadeelde] heeft gemaakt met een camcorder camera.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of [benadeelde] op grond van artikel 249, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht als minderjarige aan de zorg, opleiding of waakzaamheid van de verdachte was toevertrouwd. De in artikel 249, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen opsomming van door hun hoedanigheid ten opzichte van de dader aangeduide minderjarigen, met wie het plegen van ontucht in deze bepaling strafbaar wordt gesteld, wordt hierdoor gekenmerkt dat die hoedanigheid telkens een min of meer grote mate van afhankelijkheid van de dader meebrengt en dat de dader daaraan een zeker overwicht tegenover die minderjarigen kan ontlenen. De strekking van artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht is dan ook minderjarigen, die als gevolg van die afhankelijkheid en dat overwicht minder weerstand aan de dader kunnen bieden dan anderen, te beschermen tegen ontuchtige initiatieven van hen die misbruik maken van een uit feitelijke verhouding voortvloeiend overwicht, waardoor de minderjarige aan die dader minder weerstand kan bieden dan aan anderen (vgl. HR 26 juni 1990, NJ 1991, 95).
Van ontucht is sprake als de verdachte handelt in strijd met de sociaal-ethische norm. De ontucht is op grond van dit artikel slechts strafbaar voor zover het slachtoffer aan de zorg, opleiding of waakzaamheid van de verdachte is toevertrouwd. Of daarvan sprake is en de verdachte misbruik heeft gemaakt van het overwicht is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Onder ‘aan de zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwd’ kan niet alleen juridisch, maar ook feitelijk toevertrouwen vallen (vgl. HR 28 april 1992, NJ 1992/629). Daarbij wordt gewicht toegekend aan leeftijdsverschil en uit andere omstandigheden blijkend overwicht (vgl. HR 13 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1071, NJ 2017/413). Of sprake is van ‘toevertrouwen’ in het kader van
een opleiding, dient te worden afgeleid uit de omstandigheden van het geval (vgl. HR 11 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2033). In HR 8 maart 1977, NJ 1977/377 werd beslist dat niet aan toepasselijkheid van art. 249, eerste lid, Sr in de weg staat de enkele omstandigheid dat de ontucht buiten verband van de lesuren en buiten het schoolgebouw had plaatsgevonden omdat het gezag niet noodzakelijkerwijs daartoe is beperkt. Het (eventueel) onbezoldigde karakter van de (dienst)betrekking doet daarbij niet ter zake (vgl. Hof ’s Hertogenbosch 15 oktober 2004, ECLI:NL:GHSHE:2004:AR3975).
Het hof overweegt daartoe dat de school waar [benadeelde] onderwijs volgde een kleinschalige middelbare school is voor leerlingen met een vorm van autisme, AD(H)D of een vergelijkbare ondersteuningsbehoefte. De kinderen die op een dergelijke school worden aangenomen, zijn extra kwetsbaar en hebben extra zorg nodig. Ouders die hun kinderen naar zo’n school brengen, vertrouwen de school met de zorg over hun kinderen. De verdachte was zich daarvan bewust en heeft verklaard dat hij tijdens zijn studie zich heeft toegelegd op het geven van sportonderwijs en lichamelijke opvoeding aan leerlingen behept met dergelijke stoornissen en kwetsbaarheid. Bovendien was de verdachte ervan op de hoogte dat [benadeelde] eerder een incident had meegemaakt met haar zwemleraar. [benadeelde] had aangifte van seksuele intimidatie gedaan, waarna haar zwemleraar suïcide had gepleegd. De verdachte heeft dan ook geweten dat [benadeelde] , een kwetsbaar meisje, belast was met deze voorgeschiedenis. Het heeft de verdachte er niet van weerhouden zijn contact met [benadeelde] , ontstaan in een leerkracht-leerling-verhouding, tijdens schoolse activiteiten en binnen de setting van de school om te zetten in een (seksuele) relatie. Tevens acht het hof het leeftijdsverschil tussen [benadeelde] , een pubermeisje van 16 jaar, en de verdachte, een volwassen man van 26 jaar, aanzienlijk groot voor het onderhouden van een min of meer gelijkwaardige seksuele relatie. Ten slotte acht het hof de omstandigheid dat de verdachte nimmer als docent feitelijk les aan [benadeelde] heeft gegeven maar eerder slechts als stagiair bij het onderwijs aan [benadeelde] betrokken was, niet een omstandigheid die maakt dat er in casu geen sprake was van een aan de zorg, opleiding of waakzaamheid van de verdachte toevertrouwd zijn. Een docent heeft uit hoofde van zijn functie een bepaald overwicht op alle leerlingen en er is aldus sprake van een zekere gezagsverhouding. Dat de verdachte niet dé leraar van [benadeelde] was, doet daar naar het oordeel van het hof niet aan af.
Gelet op het vorenoverwogene is het hof dan ook van oordeel dat er sprake is geweest van een gezagsverhouding tussen de verdachte en [benadeelde] , waarvan de verdachte misbruik heeft gemaakt, waardoor de seksuele handelingen kunnen worden aangemerkt als ontucht met een aan zijn zorg, opleiding en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de seksuele relatie tussen de verdachte en [benadeelde] de gehele tenlastegelegde periode van 24 mei 2019 tot en met 4 mei 2020 heeft geduurd. Het hof ziet immers in het dossier geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaring van [benadeelde] daarover te twijfelen.
Het verweer van de verdediging wordt dan ook in al zijn onderdelen verworpen.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Verweren ten aanzien van de strafbaarheid
De raadsvrouw van de verdachte heeft met betrekking tot het tenlastegelegde vervaardigen dan wel bezitten van kinderporno bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De betreffende filmpjes zijn gemaakt in één en dezelfde intieme sessie – en aldus in een zeer kort tijdsbestek – en met beider instemming. Daarnaast heeft de verdachte de filmpjes niet verder verspreid en was hij er zelfs van overtuigd dat deze inmiddels al verwijderd waren. Aangeefster is dan ook niet in enig belang geschaad en er is geen sprake van strijd met het belang van de minderjarige dat de strafbaarheidstelling beoogt te beschermen.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
De strekking van artikel 240b (oud) van het Wetboek van Strafrecht is gelegen in het tegengaan van seksueel misbruik van jeugdigen en de exploitatie daarvan, waaronder te begrijpen het verleiden van minderjarigen om hieraan deel te nemen. Dat het materiaal afkomstig is van de minderjarige zelf of door de minderjarige is vervaardigd, is daarbij irrelevant. In de kamerstukken merkt de wetgever dienaangaande op: ‘Bij de strafbaarstelling van kinderporno gaat het anders dan bij ontucht niet alleen om het voorkomen van schade aan het kind dat bij de vervaardiging van kinderporno betrokken is geweest als gevolg van de vervaardiging, maar ook om het voorkomen van schade aan dat kind en kinderen in het algemeen door het in omloop brengen van dat beeldmateriaal. De instemming van een 16- of 17-jarige met de vervaardiging en verspreiding van kinderporno neemt de schadelijke effecten ervan niet weg’ (
Kamerstukken I2001/02, 27 745, nr. 299b, p. 5). Naar het oordeel van het hof geldt hetzelfde voor het geval dat door de minderjarige toestemming is gegeven voor het filmen van seksuele handelingen. De bescherming van de minderjarige weegt immers het zwaarst. Enkel indien de minderjarige op geen enkele wijze in haar of zijn belangen is geschaad, waarbij sprake kan zijn bij bijvoorbeeld het vervaardigen in de privésfeer tussen oudere minderjarige leeftijdsgenoten, kan mogelijk justitieel ingrijpen achterwege blijven (zie
Kamerstukken II2000/01, 27 745, nr. 3, p. 5-6;
Kamerstukken II2001/02, 27 745, nr. 6, p. 15-16 en HR 9 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:213, rov. 2.4.1.-2.4.2. en 2.6.1.-2.6.2.). Echter, zoals eerder reeds aangegeven acht het hof het leeftijdsverschil tussen [benadeelde] , een pubermeisje van 16 jaar, en de verdachte, een volwassen man van 26 jaar, mede gelet op de persoonlijkheid van aangeefster, aanzienlijk groot voor het onderhouden van een min of meer gelijkwaardige seksuele relatie. Daarnaast is in het onderhavige dossier geen sprake van het ontbreken van enige aanwijzing voor een risico van verspreiding van de filmpjes onder anderen dan de betrokkenen.
Het tot ontslag van alle rechtsvervolging strekkende verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het tenlastegelegde uitsluiten, hetgeen betekent dat het feit strafbaar is.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
de eendaadse samenloop van ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
meermalen gepleegd,

en

een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De raadsvrouw van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht, rekening houdende met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, aan hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich in zijn hoedanigheid van docent schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van ontucht met een aan zijn opleiding, zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige. In de periode van 24 mei 2019 tot en met 4 mei 2020 heeft de verdachte een seksuele relatie gehad met het slachtoffer en heeft de verdachte meermalen seksuele handelingen met het slachtoffer verricht. Het slachtoffer was een kwetsbaar 16-jarig meisje die onderwijs volgde op een kleinschalige middelbare school voor leerlingen met een vorm van autisme, AD(H)D of een vergelijkbare ondersteuningsbehoefte. Een middelbare school zou een veilige plaats moeten zijn voor leerlingen en een docent zou zijn leerlingen moeten beschermen tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag in plaats van ze daaraan bloot te stellen. De verdachte heeft met zijn handelen enkel zijn eigen lustgevoelens willen bevredigen en daarmee het vertrouwen dat zijn leerlingen, hun ouders en zijn collega-docenten in hem mochten stellen op grove wijze beschaamd. Uit de in eerste aanleg voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer zich achteraf misbruikt voelt aangezien zij, onervaren op seksueel gebied en beïnvloedbaar, werd onderworpen aan de seksuele verlangens van de verdachte.
Daarnaast heeft de verdachte de seksuele gedragingen met het slachtoffer gefilmd en daarnaast nog expliciet seksueel getinte (naakt)foto’s van het slachtoffer ontvangen en in zijn bezit gehad. Het vastleggen en het bezit van kinderpornografische afbeeldingen kan zeer nadelige gevolgen hebben voor het slachtoffer die op deze afbeeldingen/films staat. Uit de door de moeder van het slachtoffer in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring komt dan ook naar voren dat het slachtoffer nog steeds bang is dat het pornografische materiaal van haar ergens opduikt.
Het feit waaraan de verdachte zich schuldig heeft gemaakt heeft zeer nadelige gevolgen voor het minderjarige slachtoffer, in de zin van psychische en emotionele schade, hetgeen ook blijkt uit de door en namens het slachtoffer ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring. Het slachtoffer heeft tot de dag van vandaag te kampen met psychische problemen. Met het plegen van ontucht met een aan zijn opleiding, zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige en het in bezit hebben van kinderporno, heeft de verdachte bovendien ernstig misbruik gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 juli 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van het door het Leger des Heils opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 9 november 2022. Daaruit komt naar voren dat de verdachte hulp heeft gezocht bij een psycholoog om heftige gebeurtenissen te verwerken en heeft daarbij ook gekeken naar de keuzes die hij gemaakt heeft in de relatie. Hij wil in de toekomst iets dergelijks voorkomen en heeft normaliter geen seksuele aantrekking tot minderjarige vrouwen. Op de overige gebieden zijn geen problemen aan te wijzen. De verdachte heeft zijn leven ingevuld volgens de sociale norm. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag.
Ten slotte heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij werk en een relatie heeft. Daarnaast volgt de verdachte in verband met zijn depressieve stoornis een behandeling bij een psycholoog, hetgeen steun vindt in de door de raadsvrouw toegezonden verklaring van de betreffende psycholoog.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en mede vanuit het oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof, in navolging van de vordering van de advocaat-generaal, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Met oplegging van deze deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij [benadeelde] is daarbij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de verdachte, begroot op nihil.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft te kennen gegeven de gehele vordering tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair bepleit dat de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens de bepleite vrijspraak en de bepleite ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de vordering gematigd dient te worden, nu het gaat om een seksuele relatie met wederzijdse instemming.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof overweegt dat artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek een limitatieve opsomming geeft van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Het gaat dan om gevallen waarin sprake is van lichamelijk letsel, het geschaad zijn in de eer of goede naam of het op andere wijze in de persoon zijn aangetast. Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvoor voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Het hof is op grond van het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. De benadeelde partij, althans diens advocaat, heeft in dit verband gesteld dat de benadeelde psychisch letsel heeft opgelopen. Zij voelt zich als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte vaak vernederd en machteloos en leeft voortdurend in angst. Zij heeft de angst dat de feiten opnieuw zullen gebeuren en dat de beelden die van haar zijn gemaakt worden verspreid. De benadeelde was al onder behandeling bij een psycholoog en had een begeleider, welke professionals haar inmiddels verder helpen met het oppakken van haar leven. Uit de door de benadeelde in eerste aanleg voorgedragen slachtofferverklaring, alsmede de door de moeder van de benadeelde in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring, komt verder naar voren dat het handelen van de verdachte veel impact heeft gehad op (de psychische gesteldheid) van de benadeelde en haar gezin.
Het hof stelt voorts vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat zedendelicten een ernstige inbreuk op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van slachtoffers opleveren en dat slachtoffers nog geruime tijd met de psychische gevolgen daarvan te kampen kunnen hebben, waardoor reeds op die grond kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht.
Het hof is dan ook van oordeel dat in het onderhavige geval naar objectieve maatstaven beoordeeld voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde onrechtmatig handelen van de verdachte geestelijke schade heeft opgelopen, zodat sprake is van de in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Het hof begroot de omvang van de immateriële schade, gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, naar billijkheid op een bedrag van € 10.000,00.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding integraal kan worden toegewezen voor het bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de benadeelde partij van het Schadefonds Geweldsmisdrijven een uitkering heeft ontvangen van € 10.000,00 en dat dit een voorwaardelijke uitkering betreft, in die zin dat geen recht op uitkering bestaat als de schade op andere wijze wordt vergoed. Deze uitkering wordt aldus niet in mindering gebracht op de vordering.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2020, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 10.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 240b en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro)als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.000,00 (tienduizend euro)aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. R. Lonterman, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 9 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C. Schenker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.