ECLI:NL:GHSHE:2024:3106

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
20-000005-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkrachtingszaak na inconsistenties in verklaringen en gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte was veroordeeld voor verkrachting. De verdachte, geboren in 1999, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit, terwijl de advocaat-generaal bevestiging van het vonnis heeft gevorderd. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de verklaringen van de aangeefster en het forensisch bewijs.

Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster inconsistenties vertoonden, wat de betrouwbaarheid van haar getuigenis in twijfel trok. De aangeefster had verschillende versies gegeven over de gebeurtenissen, wat leidde tot twijfels over de vraag of de verdachte daadwerkelijk de seksuele handelingen had verricht zoals ten laste gelegd. Het hof oordeelde dat de enkele verklaring van de aangeefster, ondanks de aangetroffen sporen van sperma, niet voldoende was om tot een bewezenverklaring te komen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te ondersteunen. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd eveneens afgewezen, omdat de verdachte niet was veroordeeld voor het tenlastegelegde.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000005-24
Uitspraak : 8 oktober 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 15 december 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-291000-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
postadres: [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘verkrachting’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De [benadeelde partij] is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding en de rechtbank heeft bepaald dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de bewezenverklaring en het bewijs zal bevestigen, met aanvulling van de gronden waarop dit berust, behoudens ten aanzien van de in dat vonnis opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de [benadeelde partij] en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden en de vordering van de benadeelde partij geheel zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Mocht het hof tot een bewezenverklaring komen dan heeft de verdediging voorwaardelijke verzoeken gedaan tot het horen van getuigen en het doen van nader onderzoek. Met betrekking tot de vordering van de [benadeelde partij] de verdediging primair bepleit dat het hof de vordering zal afwijzen en subsidiair dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 februari 2022 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), [benadeelde partij] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , te weten het meermalen, althans eenmaal, brengen en/of duwen en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de anus van die [benadeelde partij] en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte meermalen, althans eenmaal, onverhoeds dwingend zijn penis in de anus van die [benadeelde partij] heeft geduwd en/of gebracht en/of heen en weer bewogen en/of hiermee meermalen, althans eenmaal, voorbij is gegaan aan de verbale en/of fysieke uitingen van die [benadeelde partij] dat zij het niet wilde en dat het pijn deed.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd. Hiertoe heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat er anale seks heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangeefster, gelet op de aangifte en de aangetroffen sporen van sperma in de bemonstering van de anus van de aangeefster. Bovendien heeft de aangeefster geklaagd over pijn bij het afnemen van de sporen. De anale seks kan worden gekwalificeerd als verkrachting nu de aangeefster op dit punt consistent heeft verklaard dat zij dit niet wilde en dat zij daar signalen van heeft afgegeven aan de verdachte. Haar verklaringen worden volgens de advocaat-generaal voldoende ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier. Het alternatieve scenario van de verdachte, inhoudende dat er geen anale seks heeft plaatsgevonden, dan wel dat hij dit niet bewust heeft gedaan, dient terzijde te worden geschoven, aldus de advocaat-generaal.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft de raadsman van de verdachte – kort weergegeven – aangevoerd dat op grond van het dossier zonder nader onderzoek op grond van objectieve bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat er tussen de verdachte en de aangeefster anale seks heeft plaatsgevonden. De verklaring van de aangeefster over de anale seks wordt namelijk niet ondersteund door de onderzoeksresultaten in het dossier nu de nummering van de afgenomen sporen in de ‘onderzoeksset zedendelicten’ niet overeenstemt met de nummering van de onderzochte sporen in het NFI-rapport. Hierdoor rijst de vraag of de bemonsteringen die zijn onderzocht van de anus zijn en kan volgens de raadsman niet worden vastgesteld of de spermasporen van de verdachte zijn aangetroffen in de bemonstering in of rond de vagina dan wel in of rond de anus van de aangeefster. Indien het hof evenwel van oordeel is dat vastgesteld kan worden dat er anale seks heeft plaatsgevonden, is in het dossier onvoldoende bewijs voorhanden dat deze anale seks onvrijwillig heeft plaatsgevonden. De diverse verklaringen van de aangeefster bevatten inconsistenties op belangrijke onderdelen en zijn om die reden onbetrouwbaar en derhalve niet bruikbaar om tot het bewijs te worden gebezigd. De verklaringen van de getuigen zijn van onvoldoende gewicht ter ondersteuning van de verklaring van de aangeefster dat de anale seks niet vrijwillig heeft plaatsgevonden en dat zij daarover voldoende signalen heeft aangegeven aan de verdachte. Ten tijde van de waarnemingen van de getuigen waren zij bovendien onder invloed van alcohol, hetgeen de betrouwbaarheid van deze getuigen raakt.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de beweerde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, leidt dat in veel gevallen ertoe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn. Ten aanzien van de getuigenverklaring van het veronderstelde slachtoffer geldt dat deze slechts tot het bewijs kan worden gebezigd wanneer deze naar het oordeel van het hof betrouwbaar en overeenkomstig de waarheid is afgelegd. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering geldt vervolgens dat de enkele verklaring van één getuige (het veronderstelde slachtoffer) onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Hier staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer reeds voldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde feit kan opleveren.
De Hoge Raad heeft beslist dat de hiervoor genoemde bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering slechts geldt voor de gehele tenlastelegging/bewezenverklaring. Onderdelen daarvan mogen wel degelijk op één enkele getuigenverklaring berusten. Dat geldt volgens de Hoge Raad ook voor de tenlastegelegde gedragingen. In een zedenzaak is dus in principe voor het bewijs van de seksuele handelingen één getuigenverklaring voldoende, op de voorwaarde dat deze op bepaalde punten bevestigd wordt door andere bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen moeten afkomstig zijn uit een andere bron. Bovendien mag er niet een te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebruikte bewijsmaterieel (ook wel steunbewijs genoemd). [1]
De eerste vraag waarvoor het hof zich ziet gesteld, is de vraag of de verklaringen van aangeefster als betrouwbaar moeten worden aangemerkt. Met de verdediging is het hof van oordeel dat het informatieve gesprek zeden met de aangeefster en de aangifte van de aangeefster op diverse essentiële onderdelen inconsistenties bevatten. Het hof stelt onder meer de navolgende inconsistenties vast:
De aangeefster heeft over het eerste fysieke contact tussen haar en de verdachte tijdens het informatieve gesprek zeden verklaard dat zij onverwachts gearmd liep met de verdachte, dat hij zei dat ze mooi was en dat dat niet vaak tegen haar wordt gezegd, dat ze met deze jongen ging zoenen en dacht: “ik ga ervoor”. In haar aangifte heeft zij hierover echter verklaard dat de verdachte haar gewoon maar mee heeft genomen en dat ze te zwak was om tegen te stribbelen. Hij had haar met zijn ene arm vast om haar middel en met zijn andere hand hield hij haar vast bij haar bovenarm, waardoor zij een blauwe plek op haar arm heeft opgelopen. Voorts verklaarde de aangeefster dat zij echt niet met hem heeft gezoend.
Over het moment van aankomst op de locatie waar de verdachte en de aangeefster seks hebben gehad heeft de aangeefster bij het informatieve gesprek zeden verklaard dat zij voorafgaand aan de seks zij zich aan een buis in de heg of een muurtje vasthield en dat zij haar jurkje omhoog had en haar broekje en string naar beneden waren gezakt. In de aangifte verklaart zij dat de verdachte haar tegen een plantenbak heeft gedraaid en hij haar jurk omhoog heeft gedaan en haar broekje naar beneden heeft gedaan.
Voor wat betreft de vaginale seks heeft de aangeefster in het informatieve gesprek zeden verklaard dat zij in eerste instantie niet van plan was om seks te hebben met de verdachte, maar zij toen dacht: “ja, waarom niet he? ’t is al zo lang geleden” en toen heeft besloten om het met hem te doen. Hierbij stond zij voorover gebogen, met haar handen op een buis in de heg, en hebben zij via de achterkant vaginale seks gehad, hetgeen de aangeefster prima vond. In haar aangifte heeft de aangeefster echter verklaard dat zij de vaginale seks niet heeft gewild en dat zij, als ze dit had geweten, nooit met hem meegelopen was. Bovendien heeft zij verklaard dat zij te zwak was om tegen te stribbelen en dacht: “als ik mij niet verzet, dan heb ik het minste pijn”.
Voorts heeft de aangeefster omtrent de seks in het informatieve gesprek zeden verklaard dat de verdachte, nadat hij haar vaginaal had gepenetreerd, meermalen anaal heeft gepenetreerd. In de aangifte heeft zij verklaard dat de verdachte haar eerst vaginaal heeft gepenetreerd en vervolgens anaal en dat de verdachte dit vervolgens afwisselde.
Uit de aangifte volgt dat de verbalisanten de aangeefster hebben geconfronteerd met de inconsistenties in haar verklaringen. De aangeefster heeft hierop verklaard dat delen haar niet bij staan, zij delen niet gelooft en dat zij zichzelf daar niet in herkent. Gelet op de omstandigheid dat het informatieve gesprek zeden verbatim is uitgewerkt, heeft het hof geen reden te twijfelen aan de juistheid van dit proces-verbaal en kan naar het oordeel van het hof hieromtrent dan ook geen misverstand bestaan. Zoals hiervoor overwogen stelt het hof vast dat de aangeefster op diverse, essentiële onderdelen sterk wisselend heeft verklaard, waardoor zeer behoedzaam om dient te worden gegaan met haar verklaringen en deze niet zonder meer als betrouwbaar kunnen worden beschouwd.
De volgende vraag die moet worden beantwoord, is de vraag of de verklaring van de aangeefster, voor zover die al als betrouwbaar zou kunnen worden beoordeeld, voldoende wordt ondersteund door bewijsmiddelen uit andere bron, en zo ja of op basis van dat zogeheten steunbewijs kan worden vastgesteld dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van anaal binnendringen van haar lichaam met zijn penis.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat, hoewel de aangeefster op meerdere onderdelen wisselende verklaringen heeft afgelegd, de verklaringen van de aangeefster omtrent de anale seks wel consistent zijn en dat, gelet op haar verklaring en de aangetroffen sporen van sperma van de verdachte, vastgesteld kan worden dat er anale seks heeft plaatsgevonden.
Met de verdediging is het hof echter van oordeel dat het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) d.d. 5 april 2022 vragen oproept. De nummering van de bemonsteringen die zijn onderzocht door het NFI komt niet overeen met de nummering van de sporen die zijn afgenomen van het lichaam van de aangeefster (de zogenoemde zedenset). Zo volgt uit de nummering van de zedenset (pagina 94 van het politiedossier) dat de bemonsteringen in of om de vagina zijn genummerd als 1 tot en met 8 en de bemonsteringen
omde anus zijn genummerd als 9 en 11 en de bemonstering
inde anus is genummerd als 10. Uit het NFI-rapport volgt dat het NFI 11 bemonsteringen heeft ontvangen, hetgeen overeenkomt met het totale aantal bemonsteringen uit de zedenset in of om zowel de vagina als de anus. In het NFI-rapport staat dat de bemonsteringen van het perineum, om de anus en in de anus zijn onderzocht op de aanwezigheid van onder andere sperma. In het NFI-rapport wordt echter niet verwezen naar de afzonderlijke spoornummers van de bemonsteringen uit de zedenset. Vervolgens worden de bemonsteringen om en in de anus door het NFI veiliggesteld als nummers #03, #04 en #05 voor DNA-onderzoek. Deze nummers matchen niet met de nummers van de bemonsteringen in de zedenset. Hoewel hieruit niet kan worden geconcludeerd dat de sporen van sperma
nietzijn aangetroffen in de bemonsteringen om de anus en in de anus , kan ook niet worden vastgesteld dat de sporen
welin die bemonsteringen zijn aangetroffen, een en ander zou een interpretatie en daarmede een invulling vergen van de conclusies van het rapport. Bovendien is het hof van oordeel dat ook in het geval wel zou kunnen worden vastgesteld dat er sperma om en in de anus van de aangeefster is aangetroffen, dit nog niet met een voldoende mate van zekerheid leidt tot de conclusie dat de verdachte met zijn penis het lichaam van de aangeefster anaal is binnengedrongen, gelet op de houding waarin de verdachte en de aangeefster seks hebben gehad. Hierdoor valt niet uit te sluiten dat er bij de anus spermasporen worden aangetroffen. Bovendien blijkt uit het forensisch onderzoek aan het lichaam van de aangeefster niet hoe diep anaal de bemonstering is afgenomen waardoor niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate, het aannemelijk is dat de spermasporen daar terecht zijn gekomen door het anaal binnengaan dan wel binnendringen van het lichaam.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en alle omstandigheden tezamen bezien, in het bijzonder de omstandigheid dat de aangeefster op diverse, essentiële onderdelen wisselend heeft verklaard en het feit dat voldoende bewijs uit andere bron dan de verklaring van de aangeefster ontbreekt, is bij het hof gerede twijfel ontstaan of dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk verzoek
Ingeval het hof tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep voorwaardelijk verzocht het NFI nader te laten rapporteren omtrent de bemonsteringen en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de aangeefster nader te horen. Nu het hof, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, de verdachte zal vrijspreken behoeft het voorwaardelijke verzoek van de verdediging geen bespreking. Ook ambtshalve is het hof van oordeel dat nader onderzoek niet noodzakelijk is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen.
Vordering van de [benadeelde partij]
De [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 7.427,00. De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de [benadeelde partij] in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de [benadeelde partij]

Verklaart de [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 8 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717 en Hoge Raad 23 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094