ECLI:NL:GHSHE:2024:3084

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
20-000687-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van seksuele handelingen en mishandeling van minderjarigen, met vrijspraak in een andere zaak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van seksuele handelingen met een 7-jarig meisje en mishandeling van een 2-jarig meisje. De zaak betreft twee afzonderlijke parketnummers: 20-000687-21 en 20-002056-22. Het hof heeft de verdachte in de zaak met het 7-jarige meisje (parketnummer 20-000687-21) schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, waarbij het hof voldoende bewijs heeft gevonden in de vorm van spermasporen op een My Little Pony-deken en de betrouwbare verklaring van het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 44 maanden, rekening houdend met een schending van de redelijke termijn. In de zaak met het 2-jarige meisje (parketnummer 20-002056-22) heeft het hof de verdachte vrijgesproken, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat het letsel van het meisje opzettelijk was veroorzaakt. Het hof heeft de verklaringen van deskundigen en de omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, en heeft geoordeeld dat de procedure in overeenstemming was met het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd door artikel 6 EVRM. Tevens is er een schadevergoeding van € 11.512,85 toegekend aan het slachtoffer van de bewezenverklaarde feiten, met een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000687-21 en 20-002056-22
Uitspraak : 3 oktober 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 maart 2021, parketnummer 02-282554-19, en het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van
31 augustus 2022, parketnummer 01-008965-22, welke strafzaken in hoger beroep zijn gevoegd, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 maart 2021, parketnummer
02-282554-19, is de verdachte ter zake van:
1. primair: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
2. mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd,
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan
6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden. Voorts is beslist op de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] ,
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 31 augustus 2022, parketnummer
01-008965-22, is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde, gekwalificeerd als zware mishandeling terwijl het feit wordt begaan tegen een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden. Voorts is beslist op de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] .
Van de zijde van de verdachte is tegen voormelde vonnissen hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 31 augustus 2022, parketnummer
01-008965-22, is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] tot vergoeding van door hem geleden immateriële schade afgewezen. De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van deze vordering. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] is in hoger beroep daarom niet meer aan de orde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en op de terechtzittingen in eerste aanleg. Het hof heeft op de terechtzitting in hoger beroep van 5 september 2024 de voeging bevolen van beide strafzaken.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de beroepen vonnissen zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, in beide zaken zal komen tot dezelfde bewezenverklaring als de rechtbank en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de gevangenneming van de verdachte zal bevelen dan wel de schorsing van de voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 01-008965-22 zal opheffen. Verder heeft hij geëist dat op de vorderingen van de benadeelde partijen zal worden beslist overeenkomstig de vonnissen van de rechtbank.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte in beide zaken volledig zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde en dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vorderingen. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd en verweer tegen de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Vonnissen waarvan beroep
De beroepen vonnissen zullen worden vernietigd omdat het hof beide strafzaken heeft gevoegd en omdat het tot een andere bewezenverklaring komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 02-282554-19:
1. primair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juli 2018 tot en met 30 december 2018 te Oosterhout, althans in Nederland, met [slachtoffer 1] (geboren op
[geboortedatum 1] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] , hebbende verdachte voornoemde [slachtoffer 1] zijn, verdachtes, penis in de mond laten nemen en/of aan zijn penis laten likken en/of zijn/een vinger in haar vagina gebracht/geduwd en/of met zijn tong (aan) de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] gelikt/gekust;
1. subsidiair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juli 2018 tot en met 30 december 2018 te Oosterhout, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] (geboren op
[geboortedatum 1] ), immers heeft hij, verdachte die [slachtoffer 1] aan zijn penis laten likken en/of aan de vagina/de schaamlippen van die [slachtoffer 1] gelikt en/of gekust;
1. meer subsidiair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juli 2018 tot en met 30 december 2018 te Oosterhout, althans in Nederland, met [slachtoffer 1] (geboren op
[geboortedatum 1] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een (of meer) ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte die [slachtoffer 1] aan zijn penis laten likken en/of aan de vagina/de schaamlippen van die [slachtoffer 1] gelikt en/of gekust;
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juli 2018 tot en met 30 december 2018 te Oosterhout, althans in Nederland, [slachtoffer 1] (geboren op
[geboortedatum 1] ), heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] :
- ( met kracht) bij de nek/keel te grijpen en/of vast te pakken en/of in de keel/hals te knijpen en/of
- met haar hoofd in de WC-pot te hangen/duwen en de WC door te spoelen en/of
- haar in de avonduren gedurende (meerdere) minuten met blote voeten in koud en/of vies water in een zwembad te laten staan/lopen;
in de zaak met parketnummer 01-008965-22:
primair
hij of omstreeks 26 december 2020 te Loosbroek, althans in Nederland, aan een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin en/of een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, genaamd [slachtoffer 4] , geboren [geboortedatum 2] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht te weten - gebroken linkerdijbeen (nabij de knie) en/of gebroken rechterdijbeen (nabij de knie) en/of gebroken rechter scheenbeen (nabij de knie), immers heeft hij, verdachte, meerdere malen, althans eenmaal,
- met een (zwaar) voorwerp met kracht op het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer 4] geslagen en/of
- met (volle) kracht tegen het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer 4] geschopt/getrapt en/of
- met (volle) kracht het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer 4] gebogen vanuit de lengterichting en/of
- met (volle) kracht aan het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer 4] getrokken en (hierbij) met het (volle) gewicht aan het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer 4] gehangen en/of
- met (volle) kracht die [slachtoffer 4] bij een been/de beentjes vastgepakt en/of opgetild en/of
- een gewelddadige handeling verricht tegen die [slachtoffer 4] ;
subsidiair
hij of omstreeks 26 december 2020 te Loosbroek, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] , geboren [geboortedatum 2] , een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin en/of een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- meerdere malen, althans eenmaal, met een (zwaar) voorwerp met kracht op het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer 4] heeft geslagen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met (volle) kracht tegen het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer 4] heeft geschopt/getrapt en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met (volle) kracht het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer 4] heeft gebogen vanuit de lengterichting en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met (volle) kracht aan het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer 4] heeft getrokken en (hierbij) met het (volle) gewicht aan het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer 4] gehangen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met (volle) kracht die [slachtoffer 4] bij een been/de beentjes heeft vastgepakt en/of opgetild en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, een gewelddadige handeling heeft verricht tegen die [slachtoffer 4] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] , geboren [geboortedatum 2] , een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin en/of een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, meerdere malen, althans eenmaal
- met een (zwaar) voorwerp met kracht op het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer 4] geslagen en/of
- met (volle) kracht tegen het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer 4] geschopt/getrapt en/of
- met (volle) kracht het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer 4] gebogen vanuit de lengterichting en/of - met (volle) kracht aan het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer 4] getrokken en (hierbij) met het (volle) gewicht aan het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer 4] gehangen en/of
- met (volle) kracht die [slachtoffer 4] bij een been/de beentjes vastgepakt en/of opgetild en/of
- een gewelddadige handeling verricht tegen die [slachtoffer 4] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak in de zaak met parketnummer 01-008965-22
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
01-008965-22 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat [slachtoffer 4] op 26 december 2020, toen 24 maanden oud, op de huisartsenpost werd gezien in verband met huilen en niet willen staan. De huisarts zag geen huidverkleuringen of zwellingen bij de benen. Hij stuurde [slachtoffer 4] door naar de kinderarts. In het ziekenhuis werden röntgenfoto’s gemaakt, waarop in beide benen nabij de knie een verse botbreuk van het dijbeen werd geconstateerd en een breuk in het rechter scheenbeen. De moeder van [slachtoffer 4] vertelde op 26 december 2020 aan de kinderarts dat [slachtoffer 4] die dag na haar middagslaapje onophoudelijk huilde.
Omstreeks 14.30 uur zou zij door moeders vriend, de verdachte, uit bed zijn gehaald maar ook weer zijn teruggelegd. De moeder van [slachtoffer 4] deed op dat moment boodschappen. Op enig moment die dag zakte [slachtoffer 4] door haar benen en leek zij pijn te hebben bij haar linker heup, waarna contact is gezocht met de huisartsenpost. De vraag die aan het hof ter beantwoording voorligt is of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de breuken in de benen van [slachtoffer 4] opzettelijk zijn toegebracht en of de verdachte hiervan de dader is.
De rechtbank heeft deze vragen bevestigend beantwoord. De rechtbank heeft het primair tenlastegelegde bewezenverklaard, te weten dat de verdachte op 26 december 2020 opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 4] . De rechtbank heeft voor het bewijs onder meer gebruik gemaakt van het advies van Stichting LECK (Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling) d.d. 26 december 2020 aan kinderarts [arts 1] van het Ziekenhuis Bernhoven. In dit advies concludeert kinderarts-sociale pediatrie [arts 2] dat het letsel van [slachtoffer 4]
waarschijnlijkeris onder de hypothese niet-accidentele oorzaak dan onder de hypothese accidentele oorzaak. Daarnaast is door de rechtbank voor het bewijs gebruik gemaakt van het NFI-rapport “Medisch-forensisch onderzoek naar aanleiding van letsels bij een minderjarig meisje” d.d. 30 december 2021, opgemaakt door forensisch arts [arts 3] . De deskundige [arts 3] concludeert dat de combinatie van de drie botbreuken in de benen van [slachtoffer 4] het gevolg is van impressie (kracht in de lengterichting van de benen) en/of zogenaamde hyperextensie, waarbij de benen volledig gestrekt worden met krachtige overstrekking. [arts 3] acht de combinatie van botbreuken
iets waarschijnlijkeronder de hypothese niet-accidentele dan onder de hypothese accidentele krachtsinwerking. De gerapporteerde bewijskracht van de deskundige [arts 3] is dus niet gelijkluidend aan de bewijskracht in het LECK advies, maar lager.
In hoger beroep is forensisch arts [arts 3] als deskundige gehoord bij de raadsheer-commissaris. Tijdens dit verhoor d.d. 3 oktober 2023 heeft [arts 3] verklaard dat de conclusie van het LECK d.d. 26 december 2020 een eerste werkhypothese is en is bedoeld voor de vraag stellende arts. Het LECK rapport is bedoeld voor medici, het LECK rapporteert niet aan juristen in strafzaken, aldus [arts 3] . Met de verdediging is het hof daarom van oordeel dat voor de beantwoording van de vraag of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde moet worden uitgegaan van het NFI-rapport van [arts 3] d.d.
30 december 2021 en niet van het advies van het LECK aan de behandelend kinderarts van het Ziekenhuis Bernhoven. Anders dan in het LECK advies waar een bewijskracht voor het gehele bij [slachtoffer 4] aangetroffen letselbeeld werd gerapporteerd, geeft de deskundige [arts 3] aan dat een gecombineerde bewijskracht met terughoudendheid beschouwd moet worden omdat niet is vast te stellen dat de botbreuken en huidletsels bij [slachtoffer 4] gerelateerd zijn aan elkaar. De blauwe plek op de linker wang is het gevolg geweest van een botsende en/of samendrukkende krachtsinwerking die
iets waarschijnlijkeris onder de hypothese niet-accidentele dan onder de hypothese accidentele krachtsinwerking, aldus [arts 3] . [arts 3] heeft voorts nog verklaard dat de hogere bewijskracht van het LECK verband houdt met de aanwezigheid van een zgn. ‘metafysaire hoekfractuur’. Omdat deze later niet met voldoende zekerheid is kunnen worden vastgesteld, heeft [arts 3] deze fractuur niet in zijn beoordeling betrokken en is hij tot een lagere bewijskracht gekomen. Indien deze wel zou zijn vastgesteld, dan had [arts 3] tot dezelfde bewijskracht geconcludeerd als het LECK, aldus de deskundige [arts 3] tijdens zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris.
Zoals reeds vermeld, concludeert de deskundige [arts 3] dat de combinatie van botbreuken
iets waarschijnlijkeris onder de hypothese niet-accidentele dan onder de hypothese accidentele krachtsinwerking. Aan de NFI-deskundige [arts 3] is ook gevraagd om scenario’s te bedenken hoe het letsel kan zijn ontstaan. Zijn conclusie luidt dat mogelijke veroorzakende krachtsinwerkingen door hem niet zijn aangetroffen in de beschikbaar gestelde gegevens. Over het scenario waarin het letsel kan zijn ontstaan schrijft [arts 3] op de pagina’s 6 en 7 van het NFI-rapport het volgende: Een breuk kan ontstaan bij een voorval in een accidenteel kader (val of ongeval) of een voorval in een niet-accidenteel kader (toegebracht letsel). Een mogelijk accidentele directe krachtsinwerking is bijvoorbeeld een val van hoogte waarbij het kind op een object valt. Verder kan een breuk in het bovenbeen ontstaan als een voorwerp het bovenbeen treft met veel energieoverdracht (bijvoorbeeld een zwaar voorwerp dat van enige hoogte op een bovenbeen valt of bij verkeersongelukken). Een mogelijke accidentele indirecte krachtsinwerking betreft bijvoorbeeld een val van significante hoogte waarbij het kind op de knie landt. Een mogelijk niet accidentele directe krachtsinwerking betreft bijvoorbeeld een harde slag of trap tegen het been. Een voorbeeld van een niet-accidentele indirecte krachtsinwerking is het hardhandig manipuleren van het been (bijvoorbeeld met kracht buigen van het been vanuit de lengterichting) of waarbij het kind aan het been van een bank of bed wordt getrokken en met het gewicht aan het been hangt. In het geval van [slachtoffer 4] lijkt de combinatie van de drie botbreuken het gevolg te zijn van impressie (kracht in de lengterichting van de benen), zoals kan ontstaan bij een sprong van hoogte met hard neerkomen op de hielen. Een andere mogelijke verklaring vormt zogenaamde hyperextensie, waarbij de benen volledig gestrekt worden met krachtige overstrekking, wat bijvoorbeeld beschreven is bij geforceerd kracht uitoefenen op de benen tijdens het verschonen.
De verdachte is diverse malen verhoord over wat er is gebeurd in de tijd dat hij op
26 december 2020 alleen was met [slachtoffer 4] . Zijn verklaring komt er in de kern bezien op neer dat de moeder van [slachtoffer 4] haar op bed heeft gelegd, dat de moeder vervolgens uit de woning is vertrokken om boodschappen te doen en dat hij kort daarna [slachtoffer 4] uit het ledikant heeft gehaald omdat ze huilde. Hij heeft haar mee naar beneden genomen en met haar op de bank televisie gekeken. Hij heeft [slachtoffer 4] ook beneden op de bank verschoond. Op enig moment is hij gaan opruimen, terwijl [slachtoffer 4] alleen op de bank zat. Op een gegeven moment hoorde hij [slachtoffer 4] hard huilen, is gaan kijken en zag dat ze naast de bank lag. Hij probeerde haar te troosten maar ze bleef hard huilen. Toen heeft hij haar weer in bed gelegd. Kort daarop is de moeder weer thuis gekomen. De verdachte ontkent dat hij letsel aan [slachtoffer 4] heeft toegebracht. Een ander moment waarop [slachtoffer 4] volgens de verdachte mogelijk het letsel heeft opgelopen, is boven op haar slaapkamer geweest. De verdachte verklaart in dat verband over een doffe klap die hij beneden hoorde toen [slachtoffer 4] boven in haar bedje lag.
In de slaapkamer van [slachtoffer 4] bevond zich een babyfoon met camera. Op de beelden, zoals die in het dossier zijn beschreven, is te zien dat de verdachte [slachtoffer 4] uit bed haalt en op een later moment ook weer in bed terug legt. Op die beelden is niets waarneembaar dat past bij de door de verdachte beschreven mogelijkheid van ontstaan van letsel toen [slachtoffer 4] in haar bedje lag. Daarentegen zijn daarop ook geen handelingen waar te nemen die duiden op een mishandeling.
Op basis van de stukken van het dossier acht het hof het aannemelijk dat het letsel van [slachtoffer 4] is ontstaan in het tijdvak dat de verdachte op 26 december 2020 alleen met haar was.
Volgens de verklaring van haar moeder kon [slachtoffer 4] , toen zij die middag naar boven ging om te slapen, nog zelfstandig de trap op lopen, maar na het middagslaapje niet meer. In die tijdspanne was de moeder van [slachtoffer 4] boodschappen doen en was de verdachte alleen thuis met [slachtoffer 4] . Indien vastgesteld kan worden dat het letsel niet anders dan door een niet-accidentele oorzaak kan zijn veroorzaakt, dan betekent dit dat de verdachte de enige is die in aanmerking komt als de veroorzaker daarvan.
Die vaststelling kan het hof echter niet boven redelijke twijfel verheven doen. De door de deskundige [arts 3] gerapporteerde bewijskracht betekent dat het bij [slachtoffer 4] geconstateerde letsel slechts – in niet-deskundige termen – ‘iets beter’ kan worden verklaard indien aangenomen wordt dat het letsel aan [slachtoffer 4] is toegebracht dan als aangenomen wordt dat sprake is geweest van een ‘ongeluk’. Naar ’s hofs oordeel heeft de gerapporteerde bewijskracht dus onvoldoende onderscheidend vermogen tussen het scenario dat het letsel is toegebracht en het scenario dat het letsel door een ongeluk c.q. niet opzettelijk handelen is ontstaan. Bewijs dat sprake is geweest van één of meer van de door [arts 3] beschreven scenario’s die passen bij een niet-accidentele oorzaak, zonder dat daar een ander bewijsmiddel voor voorhanden is dat dit direct of indirect aantoont, ontbreekt. Dat betekent dat het aannemen van een scenario waarin sprake is geweest van opzettelijk handelen aan de zijde van de verdachte, zoals dat is uitgedrukt in de tenlastelegging, een hoog speculatief karakter zal hebben.
Het hof concludeert al met al dat niet met een voldoende mate van zekerheid is vast te stellen wat er op 26 december 2020 met [slachtoffer 4] is gebeurd, en dat de vraag of het letsel van [slachtoffer 4] het gevolg is van het handelen van de verdachte en zo ja, of er sprake is geweest van opzettelijk handelen, niet kan worden beantwoord zonder dat daar redelijk twijfel over blijft bestaan. Om die reden zal de verdachte in de zaak met parketnummer 01-008965-22 worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging.
Bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 02-282554-19
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-282554-19 onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 21 juli 2018 tot en met 30 december 2018 te Oosterhout met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 1] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] , hebbende verdachte voornoemde [slachtoffer 1] zijn, verdachtes, penis in de mond laten nemen en aan zijn penis laten likken en zijn vinger in haar vagina gebracht/geduwd;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 21 juli 2018 tot en met 30 december 2018 te Oosterhout [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 1] ) heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] :
- bij de nek/keel te grijpen en vast te pakken en in de keel/hals te knijpen en/of
- met haar hoofd in de WC-pot te duwen en de WC door te spoelen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt d.d. 17 januari 2019, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende verklaring van [slachtoffer 2] [2] :
Plaats delict: Oosterhout (NB)
Ik doe aangifte van seksueel misbruik en mishandeling van mijn dochter, [slachtoffer 1] , gepleegd in de periode na de zomervakantie van 2018 tot 30 december 2018, gepleegd door [verdachte] , mijn ex-vriend. Na de zomervakantie vertoonde [slachtoffer 1] ander, wat schuchter gedrag. Deze vakantie was van 21 juli tot en met 28 juli. Op 10 oktober had [slachtoffer 1] zonder aanleiding blauwe plekken en rode puntbloedingen. De dag daarvoor zag ik haar bij de zwemles en was er niks te zien. Het gedrag van aantrekken en afstoten, het gedrag dat ze ook na de zomervakantie vertoonde, vertoonde ze naar [verdachte] , niet naar mij.
Op 30 december hoorde ik [verdachte] naar de kamer van [slachtoffer 1] gaan. In de loop van de ochtend zie ik dat [verdachte] haar optilde in de badkamer. Ik zie dat [slachtoffer 1] begon te huilen. Ik vroeg [slachtoffer 1] wat er was, maar ze zei niets. Na aandringen zei ze dat ze niets mag zeggen. Toen vertelde ze dat [verdachte] haar bij de nek had gegrepen. Ze vertelde dat ze aan de piemel van [verdachte] moest likken en dat [verdachte] een keer haar hoofd in de wc had gedaan en toen doorspoelde. Die middag vertelde [slachtoffer 1] ook nog aan mij dat zij haar vinger in haar gaatje moest doen. Verder vertelde [slachtoffer 1] dat als ze het zou vertellen dat [verdachte] haar dood zou maken en uit het raam zou gooien en als ze nog niet dood was zij nog een schop na zou krijgen van hem. Op 31 december was [slachtoffer 1] opgelucht, er viel zichtbaar een last van haar af.
Op 2 januari 2019 sliep ik weer voor het eerst met [slachtoffer 1] thuis te Oosterhout. [slachtoffer 1] durfde niet op haar kamer te slapen. Op het moment dat we spullen van haar kamer afhaalden, zei [slachtoffer 1] over een blauw kleedje dat ik die moet wassen omdat [verdachte] zijn piemel daar aan had afgeveegd. Ik heb dit dekentje in een papieren zak gedaan en afgegeven bij de politie.
[verdachte] ging wel eens naar boven als [slachtoffer 1] op bed lag en dan bleef hij 15 tot 20 minuten weg. Dit gebeurde zo één keer in de week.
[verdachte] was tijdens onze relatie vooral in het weekend bij ons, vrijdag zaterdag zondag en soms ook maandag. Dinsdag woensdag en donderdag was hij vaak in [plaatsnaam] .
Het was een keer voorgekomen dat [verdachte] haar alleen op bed had gelegd. Ze had toen gespuugd. Dit was eind oktober begin november 2018. Toen zei [verdachte] dat haar haren nat waren omdat hij haar had gedoucht. Ik was die keer aan het werk, het was een donderdag avond. [verdachte] was toen van half 7 tot ongeveer kwart voor 10 met [slachtoffer 1] alleen. [slachtoffer 1] zegt dat ze die keer met haar hoofd in de wc moest.
Die keer van die blauwe plekken, toen was [verdachte] ook naar boven gegaan, toen ik haar al op bed had gelegd. Dit was op 10 oktober. Op 9 oktober had ze van 16:00 uur tot 16:45 uur zwemles. Ik had haar toen nog in haar blootje gezien tijdens het douchen, er was toen nog niks te zien aan haar lichaam. De volgende dag stond [slachtoffer 1] op met de blauwe plekken en de puntbloedingen. Ik weet dat [verdachte] die avond bij ons sliep, omdat ik de plekken van
[slachtoffer 1] aan hem had laten zien die ochtend.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 30 januari 2019, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] [3] :
Op 24 januari 2019 werd in de kindvriendelijke verhoorstudio te Eindhoven als getuige gehoord: [slachtoffer 1] . Op de vraag waar [slachtoffer 1] over kwam praten verklaarde zij dat ze over mama kwam praten, die had een vriend
(het hof begrijpt: de verdachte)en die deed heel erg stout tegen haar. Zij verklaarde: Hij ging mij allemaal aan mijn nek vast pakken en aan mijn nek bijna van de trap laten vallen, bij mijn keel vastpakken. Ik mocht het van hem niet zeggen want dan ging hij mij uit het raam gooien. En als ik dan niet dood was dan schopte hij me buiten. Het erge ding, ik moest aan zijn piemel likken. Ook al denk ik ergens anders aan dan moet ik toch denken aan wat er is gebeurd. Dat vind ik niet fijn om te vertellen want daar moet ik juist meer om huilen. Op school in dat boekje staat de naam van het kindje van die meneer. Dan moet ik in de gang zitten te lezen en dan moet ik er ook aan denken. Hij zei tegen mama dat hij mij welterusten ging zeggen maar dan doet hij van die stoute dingen tegen mij.
Ik zat op de zolder en mama kon het helemaal niet horen. Ik had door hem vlekjes gekregen.
Aan de piemel likken moest ik 30 tot 24 keer. Bij mij op de kamer en bij mama op de kamer. In de keel knijpen was in de keuken. Die meneer heet [verdachte] .
Op de vraag welke keer [slachtoffer 1] nog het beste weet verklaarde ze: Toen ik moest aankleden. Dat er gek spul uit kwam. Dat gek spul is nat. De kleur was wit. Als ik heel lang aan zijn piemel had gelikt kwam het witte natte spul eruit aan de bovenkant. Hij deed het en ik zag ook zijn piemel heel vaak. Deze ene keer was in mama’s kamer met aankleden. Toen moest ik aan de piemel likken. Ik had alleen een onderbroek en hemd aan. Ik kon de piemel van [verdachte] zien omdat het licht aan was. Hij deed zijn piemel uit zijn kleren halen. De eerste keer wist ik niet wat ik moest doen. Ik moest het heel vaak doen en toen wist ik al wat er ging gebeuren. [verdachte] zei dan: "Ga maar". Dan moet ik dat wel doen anders gebeuren er hele gekke
dingen.
Ik moest mijn mond helemaal open doen. Ik houd niet van het vertellen. Zijn piemel is tussen de benen. Hij hield zijn piemel vast. Ik moest dichtbij staan. Ik moest er aan likken. Als ik het heel lang heb gedaan dan komt er een witte spul uit. Ik moest met mijn hoofd naar voren bukken en op en neer gaan met mijn hoofd. Dat moest van hem. Ik weet niet wat er gebeurde. Ik had dat vieze spul, ik weet niet wat het is, maar hij zegt dat meerdere vrouwen dat doen. Het witte spul was in mijn mond. Het voelde glibberig. Ik voelde een soort van dat ik moest spugen. Boeren laten van het viesheid.
Het was heel vies. Ik sta of zit dan. [verdachte] staat voor mij. Hij duwt op mijn rug. Met twee handen omgewisseld. Het stopt als het witte spul er uit is. Het kwam in mijn mond terecht. De tweede en derde keer ging hij dat in mijn gezicht doen. Het was vies spul. Heel erg vies. Ik moest het doorslikken. Dat zei [verdachte] : "Slik het maar door".
Ook een erg stuk wat ik nog niet heb verteld is dat ik met mijn hoofd in de WC moest en dat hij ging door trekken. Ik weet niet waarom hij dat deed. Met die WC heeft hij maar een keer gedaan.
Toen hij het in mijn gezicht deed, deed hij zijn piemel omhoog. Het voelde glibberig. Een soort lijm. Maar het plakte niet. Ik kreeg dat weg met water of met een handdoek. Ik poetste het zelf af. De andere keren kwam het witte spul in mijn mond of in mijn hand. Of op een handdoek of op water om het schoon te maken. Dat was ook op mijn dekentje. Daar kwam ook een stuk. Dat was mijn lievelingsdekentje. Dat kon ik op mijn hoofd doen. Dat was heel
erg zacht.
Op de vraag of er nog andere dingen gebeurd zijn verklaarde [slachtoffer 1] : Een keer met zijn vinger ging hij heel ver omhoog om te voelen of ik ziek was. Ik zei dat ik niet ziek was. Ik moest dat ook doen. Met mijn wijsvinger. Dat deed heel erg pijn maar hij bleef doorgaan. Ik moest mijn vinger heel erg ver er in doen. Ik weet niet hoe je dat noemt. Ik denk vlakbij het gaatje waar ik mee moest poepen. Hij heeft dat ook een keer gedaan. Hij deed met zijn vinger wat ik met mijn vinger moest doen. Het deed pijn. Ik vond dat niet leuk. Ik voelde zijn hand. Hij deed dat. Ik had mijn handen bij elkaar. Ik lag op mijn rug op mijn bed. Ik had een pyjama aan. Hij deed mijn pyjama omhoog en mijn onderbroek uit.
Op de vraag wat er met dat het dekentje was vertelde [slachtoffer 1] : Het dekentje lag naast mijn bed. Daar heeft hij een keer zijn piemel aan afgeveegd. Ik kan daar niet meer mee slapen. Hoe hij het welterusten zeggen deed, hij zei "Ben je wakker?" Ik moest met mijn mond zijn piemel likken en ging hij mij vastpakken aan mijn nek. Ik weet helemaal niet waarom hij dat deed. Hij pakte mijn nek met twee handen en kneep in mijn nek. Soms met een hand vast houden. Ik voelde pijn. Ik voelde me bang. Dit deed hij in de avond.
Ik heb tegen opa en oma verteld dat ik [verdachte] niet zo lief vond maar dat ik er verder niet over wilde praten.
Ik had rode vlekjes in mijn nek. Dat kreeg ik heel vaak als hij zulke dingen bij mij deed. Ik bedoel dat piemel likken. Ik denk dat het daar van was. De vlekjes zaten in mijn nek.
[slachtoffer 1] verklaarde dat niemand anders dit ooit bij haar gedaan heeft.
Slachtoffer: [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 1] .
3.
Het verslag verbatim studioverhoor, opgemaakt d.d. 8 april 2022, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende verklaring van [slachtoffer 1] [4] :
Op 24 januari 2019 werd in het bureau van politie te Eindhoven een persoon gehoord die bleek te zijn genaamd: [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 1] en wonende te Oosterhout. Dit verslag is een woordelijk verslag, waarbij zo nauwkeurig mogelijk de taal van de getuige wordt weergegeven. Indien door de getuige bepaalde handelingen worden uitgebeeld wordt hiervan in het verslag een opmerking geplaatst.
Verbatim transcriptie
Hij pakte
(getuige legt haar beide handen om haar nek. Haar vingers liggen aan de achterkant in haar nek. Haar duimen zijn aan weerszijden van haar keel aan de voorkant van haar nek)ehm dat dee die met m'n nek vastpakken. En dat dee allemaal heel erg pijn. Ik kreeg bijna geen adem dan.
Zijn piemel gaat in m’n mond. (
getuige heft haar beide handen voor zich op een kleine afstand van elkaar. Vingers gestrekt, handpalmen naar elkaar toe. Getuige pakt een voorwerp van haar van de tafel en houdt dat tussen haar beide handen vast) Ik denk of zo tot hier die piemel in mijn mond ging. (
Getuige houdt haar linkerhand in 't midden van 't
voorwerp)
Hij deed dat piemel likken en vastpakken.
(getuig legt haar haar beide aan weerszijde van haar nek. Haar vingers zijn achter in haar nek)Vastpakken. En aan m’n nek. Knijpen ook. Met twee handen. En hij dee mij ook wel eens met één hand zo vasthouwen
(getuige legt de palm van haar rechterhand onder haar kin).M'n hoofd die, die deed echt heel erg pijn. En m'n nek ook. Ik voelde gewoon pijn. Ik dacht, ik, ik voelde me gewoon bang.
Het pakken bij de keel dat was in de avond.
4.
Het proces-verbaal van verhoor aangeefster, opgemaakt d.d. 6 augustus 2019, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende verklaring van
[slachtoffer 2] [5] :
Over het dekentje van [slachtoffer 1] , waarvan [slachtoffer 1] heeft gezegd dat [verdachte] daar zijn piemel aan had afgeveegd. Dat is een fleece dekentje van My Little Pony. Lichtblauw van kleur. Het heeft een omgeslagen stukje, als een soort capuchon, en daar staat een afbeelding op van My Little Pony. Dat lag bij [slachtoffer 1] op haar kamer. Zij vond het fijn om er mee in bed te liggen. Naast haar bed had ze knuffels staan en daar legde zij dat ook wel neer.
Ik heb nooit het dekentje van [slachtoffer 1] gebruikt om na de seks de boel af te vegen. Ook geen ander dekentje. We hadden daarvoor hydrofiele luiers.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt d.d. 21 januari 2019, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende verklaring van
[getuige 1] [6] :
[verdachte]
(het hof begrijpt: de verdachte)vertelde aan ons dat wanneer [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] op bed had gelegd hij naar boven ging om met [slachtoffer 1] te praten, om een band met haar op te bouwen.
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt d.d. 21 januari 2019, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende verklaring van
[getuige 2] [7] :
Op 30 december stond [slachtoffer 2] huilend bij ons voor de deur samen met [slachtoffer 1] .
[verdachte]
(het hof begrijpt: de verdachte)belde mij toen hij nog in het huis van [slachtoffer 2] was
(het hof begrijpt: op 30 december 2018). Ik sprak hem aan de telefoon en [verdachte] had wel toegegeven dat hij [slachtoffer 1] bij haar keel had gegrepen.
[verdachte] vertelde dat hij wel eens welterusten ging zeggen en een kwartiertje met [slachtoffer 1] ging praten om een band met haar op te bouwen.
7.
Het proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt d.d. 8 april 2019, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende verklaring van [getuige 3] [8] :
[slachtoffer 1] zat vorig schooljaar bij mij in groep 3, jaar [jaartal] .
Ik kwam [slachtoffer 1] in januari 2019 tegen in de gang. Ze was toen snikkend, heel verdrietig. Ze huilde heel hard met een boekje op haar schoot. Ik vroeg aan [slachtoffer 1] wat er aan de hand was. Ze zei dat ze met de leesles bezig was, het boekje van waar zij in las kwam de naam van het kindje van de vriend of ex-vriend van moeder in voor. [slachtoffer 1] vertelde dat ze hierdoor verdrietig werd omdat ze weer moest denken aan de niet fijne dingen die er waren gebeurd met hem.
8.
Het proces-verbaal FO relaas, opgemaakt d.d. 4 oktober 2019, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] [9] :
Op 7 februari 2019 werd een aanvraag forensisch onderzoek opgemaakt omtrent seksueel misbruik van een minderjarige. Het verzoek was om de in beslag genomen blauwe deken [SIN AAHU948NL
(het hof begrijpt telkens: AAHU9481NL)] te onderzoeken op sperma. Slachtoffer [slachtoffer 1] had verklaard dat de verdachte, [verdachte] , zijn piemel had afgeveegd aan deze blauwe deken. Dit had hij gedaan nadat zij aan zijn piemel moest likken en er wit spul uit zijn piemel kwam.
Op 9 februari 2019 werd door mij een aanvraag extern forensisch onderzoek opgemaakt voor DNA-onderzoek aan de blauwe deken [SIN AAHU948NL]. De vraagstelling was: Is er sperma aanwezig op de deken? Zo ja, van wie is het?
Op 19 juli 2019 werd door mij een aanvraag extern forensisch onderzoek opgemaakt voor DNA-onderzoek aan referentiemateriaal van verdachte [verdachte] [SIN WAAA3379NL]. De vraagstelling was: In het onderzoek is sperma aangetroffen. Onderzocht dient te worden of het sperma van de verdachte is.
9.
Het NFI-rapport, opgemaakt d.d. 3 mei 2019, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende onderzoeksbevindingen van rapporteur [deskundige] [10] :
Zaaknummer: 2019.03.01.004 (aanvraag 001)
Datum aanvraag: 9 februari 2019
Kenmerk aanvrager: PL2000-2018306798
Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant heeft verzocht deken AAHU9481NL te onderzoeken op de aanwezigheid van sperma en DNA. Het doel van dit onderzoek is het vaststellen of er sperma op de deken aanwezig is en van wie het DNA op dit onderzoeksmateriaal afkomstig
kan zijn.
Deken AAHU9481NL is onderzocht op de aanwezigheid van sperma. Hierbij is op twee plaatsen microscopisch sperma aangetroffen. Deze plaatsen zijn bemonsterd. De bemonsteringen zijn als AAHU9481NL#01 en #02 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Van het sperma in de bemonsteringen AAHU9481NL#01 en #02 zijn DNA-profielen
verkregen van een man. Deze DNA-profielen matchen met elkaar. Dit betekent dat beide
bemonsteringen sperma bevatten dat afkomstig kan zijn van dezelfde onbekende man
(onbekende man A). De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man met
deze DNA-profielen matcht is kleiner dan één op één miljard.
10.
Het NFI-rapport, opgemaakt d.d. 2 oktober 2019, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende onderzoeksbevindingen van rapporteur [deskundige] [11] :
Zaaknummer: 2019.03.01.004 (aanvraag 003)
Datum aanvraag: 19 juli 2019
Kenmerk aanvrager: PL2000-2018306798
Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant heeft verzocht om het referentiemateriaal van de verdachte [verdachte] WAAA3379NL te onderwerpen aan een DNA-onderzoek en het DNA-profiel te vergelijken met de eerder verkregen DNA-profielen van het sperma in de bemonsteringen AAHU9481NL#01 en #02. Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen
of het sperma in deze bemonsteringen afkomstig kan zijn van [verdachte] .
Het referentiemonster wangslijmvlies WAAA3379NL van verdachte [verdachte] (geboren op [geboortedag] 1985) is onderworpen aan een DNA-onderzoek. Van het referentiemateriaal van verdachte [verdachte] is een DNA-profiel verkregen. Dit DNA-profiel is vergeleken met de DNA-profielen van bemonsteringen AAHU9481NL#01 en #02.
Uit de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek is geconcludeerd dat het DNA-profiel van verdachte [verdachte] overeenkomt met het DNA-profiel van het sperma in beide bemonsteringen (in NFI-rapport 2019.03.01.004 aanvraag 001 gekoppeld aan onbekende man A). Dit betekent dat het sperma in beide bemonsteringen afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte] . De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon overeenkomt met het DNA-profiel van het sperma is kleiner dan 1 op 1 miljard.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger bepleit dat hij volledig zal worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. De verdachte ontkent stellig zich schuldig te hebben gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde seksuele misbruik en het onder 2 tenlastegelegde mishandelen van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde seksuele misbruik is namens de verdachte aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 1] ongerijmdheden bevat. Over het blauwe dekentje, waaraan volgens [slachtoffer 1] sperma afkomstig uit de piemel van de verdachte is afgeveegd, heeft de verdachte verklaard dat de moeder van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , alles pakte wat maar voorhanden was om schoon te maken na het hebben van seks met de verdachte. Deze verklaring wordt ondersteund door het DNA en RNA onderzoek van het NFI. Nu [slachtoffer 2] ontkent dat zij het dekentje heeft gebruikt na seks met de verdachte, maakt dit haar tot een onbetrouwbare getuige en kan aan haar verklaring geen waarde worden toegekend, aldus de raadslieden. Ook het aantal keren misbruik dat [slachtoffer 1] in haar verklaring noemt komt zeer onwaarachtig over. Hierover heeft de in hoger beroep gehoorde deskundige Wolters gezegd dat dit getal niet al te serieus moet worden genomen, zodat er twijfel is in hoeverre de verklaring van [slachtoffer 1] als geheel betrouwbaar is.
Ook bevat de verklaring van [slachtoffer 1] volgens de raadslieden van de verdachte een aantal opzienbarende erg groteske en daarmee onwaarachtige voorbeelden van mishandeling.
Voorts benadrukt de verdediging dat [slachtoffer 1] tijdens het studioverhoor niet in staat is geweest om te beschrijven hoe het geslachtsdeel van de verdachte eruit ziet, terwijl zij deze volgens haar verklaring 24 tot 30 keer heeft gezien, bij licht. Ook dit duidt erop dat de verklaring van [slachtoffer 1] onjuist is en dat er is gefantaseerd. Volgens de verdachte loog [slachtoffer 1] veel en was er sprake van acceptatieproblemen in zijn richting. Dit wordt ondersteund door whatsappberichten die de verdachte aan [slachtoffer 2] heeft gestuurd en die door haar niet zijn weersproken.
Verder vragen de raadslieden er aandacht voor dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om zelf vragen aan [slachtoffer 1] te stellen, dit terwijl er aan haar door de politie geen vragen zijn gesteld die betrekking hebben op motieven die verband houden met het niet accepteren van de verdachte als stiefouder. Ook is niet gevraagd of [slachtoffer 1] wel eens werd gecorrigeerd door de verdachte. Dit maakt de vraagstelling aan [slachtoffer 1] eenzijdig van aard. De verdediging heeft in hoger beroep daarom te kennen gegeven dat het noodzakelijk is dat [slachtoffer 1] andermaal wordt gehoord, hetgeen niet is gebeurd. Weliswaar heeft het hof compenserende maatregelen ingeroepen, maar die ondervangen de door de verdediging gesignaleerde problemen niet. Daarmee is het ondervragingsrecht van de verdediging geschonden. De omstandigheid dat het onderzoek door het NFI steun biedt aan de verklaring van de verdachte, maakt de door de verdediging gewenste ondervraging van [slachtoffer 1] des te urgenter. Het oproepen en horen van de deskundige Wolters in hoger beroep biedt onvoldoende compensatie, omdat [slachtoffer 1] juist bevraagd moet worden over aspecten die niet aan de orde zijn gekomen tijdens haar verhoor. Een schending van artikel 6 EVRM kan alleen worden afgewend door de verklaring van [slachtoffer 1] uit te sluiten van het bewijs. Logischerwijze geldt dit ook van de de auditu verklaringen van de moeder en grootouders van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is door de verdediging aangevoerd dat onduidelijk is wat de oorzaak is van het letsel dat bij [slachtoffer 1] is geconstateerd.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van het bewijs stelt het hof voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de tenlastegelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel kan dienen. In de onderhavige zaak is het slachtoffer de destijds zeven jaar oude [slachtoffer 1] .
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna ook: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de in deze verklaring genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (vgl. HR 22 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1459). Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel. Niet is vereist dat elk onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun vindt.
Het komt dus aan op de vraag of voldoende steunbewijs aanwezig is. Voor die beoordeling zijn geen algemene regels te geven. In ieder geval is niet vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de tenlastegelegde gedragingen en evenmin dat het rechtstreeks de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit bevestigt (vgl. HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717). Anders gezegd: daderschap van de verdachte kan nog steeds worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige, mits de door die ene getuige gereleveerde feiten en omstandigheden niet op zichzelf staan en steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Het voorgaande betekent dat enerzijds het oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en anderzijds het oordeel dat haar verklaring in ander bewijsmateriaal voldoende steun vindt, twee afzonderlijke beslissingen zijn. Het feit dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar wordt geacht, kan niet op zichzelf als voldoende steunbewijs dienen. Een gebrek aan voldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster kan dus niet worden gecompenseerd door een gemotiveerd oordeel dat die verklaring betrouwbaar is. Het steunbewijs zal voorts dienen te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen.
Deze aan te leggen toets brengt het hof tot de volgende beoordeling.
Steunbewijs
Voor zover bedoeld is te betogen dat niet aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv wordt voldaan, kan het verweer niet slagen. Zoals uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt, vindt de verklaring van het slachtoffer in voldoende mate steun in de inhoud van ander bewijsmateriaal. De situatie als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv doet zich in deze zaak dus niet voor. De verklaring van [slachtoffer 1] staat niet op zichzelf maar vindt steun in andere bewijsmiddelen, in het bijzonder de spermasporen op de blauwe My Little Pony deken. Deze sporen bieden in het kader van artikel 342, tweede lid, Sv in het bijzonder contextuele verankering – in de zin van het verband met de tenlastegelegde gedragingen – voor de verklaring van [slachtoffer 1] waar het gaat over de orale seksuele handelingen die zij bij de verdachte moest verrichten.
Over het voorhanden steunbewijs overweegt het hof verder als volgt.
*
Sperma sporen:
[slachtoffer 1] heeft tijdens het studioverhoor bij de politie verklaard dat er gek nat wit spul uit de piemel van de verdachte kwam, dat onder meer is afgeveegd aan haar lievelingsdekentje dat zij op haar hoofd kon doen. Uit de verklaring die [slachtoffer 2] op 6 augustus 2019 bij de politie heeft afgelegd blijkt dat het gaat om een fleece dekentje van My Little Pony, lichtblauw van kleur en met een soort capuchon. [slachtoffer 2] heeft ook verklaard dat [slachtoffer 1] het fijn vond om met dit dekentje in bed te liggen en dat [slachtoffer 1] het dekentje ook wel neerlegde naast haar bed bij de knuffels die ze daar had staan.
Het betreffende dekentje is door de politie in beslag genomen. Aan het NFI is verzocht het dekentje te onderzoeken op sperma. Het NFI-rapport d.d. 3 mei 2019 hierover houdt in dat op de deken (SIN: AAHU9481NL) op twee plaatsen microscopisch sperma is aangetroffen. Deze plaatsen zijn bemonsterd en de bemonsteringen zijn als AAHU9481NL#01 en #02 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. Uit dit onderzoek blijkt verder dat de DNA-profielen in de bemonsteringen AAHU9481NL#01 en #02 met elkaar overeenkomen.
De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man met deze DNA-profielen matcht is kleiner dan 1 op 1 miljard. Het hof leidt uit dit NFI-rapport af dat de twee DNA-sporen op de deken afkomstig zijn van één en dezelfde man.
Vervolgens heeft het NFI onderzocht of het DNA-profiel in het sperma op de deken afkomstig kan zijn van de verdachte. In het NFI-rapport d.d. 2 oktober 2019 is hierover vermeld dat uit een referentiemonster wangslijmvlies WAAA3379NL van de verdachte een DNA-profiel is verkregen, dat is vergeleken met de DNA-profielen van de bemonsteringen AAHU9481NL#01 en #02. De conclusie van het NFI houdt in dat uit het onderzoek blijkt dat het sperma in beide bemonsteringen afkomstig kan zijn van de verdachte: de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon overeenkomt met het DNA-profiel van het sperma is kleiner dan 1 op 1 miljard.
Het hof concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat de verdachte donor is van de spermacellen op het blauwe dekentje van My Little Pony. Dat het sperma op de deken van [slachtoffer 1] afkomstig is van de verdachte wordt door de verdediging overigens niet ter discussie gesteld. De verdediging stelt zich echter op het standpunt dat het sperma van de verdachte op andere wijze op de deken is terecht gekomen, namelijk door het afvegen van sperma na het hebben van seks met [slachtoffer 2] , de moeder van [slachtoffer 1] .
In hoger beroep heeft op verzoek van de verdediging aanvullend DNA-onderzoek plaatsgevonden, waaronder ook onderzoek op het zogeheten activiteitenniveau. Verzocht is om de verkregen onderzoeksresultaten te evalueren gegeven de volgende hypothesen:
Hypothese 1. Verdachte [verdachte] heeft één of meer malen oraal seksueel contact gehad met [slachtoffer 1] . Daarna heeft zij haar mond en hij zijn penis aan de deken afgeveegd.
Hypothese 2. Verdachte [verdachte] heeft nooit oraal seksueel contact gehad met [slachtoffer 1] . Verdachte [verdachte] en/of zijn vriendin hebben één of meerdere malen na seksueel contact hun lichaam en handen afgeveegd aan de deken.
Het aanvullende DNA-onderzoek heeft geleid tot het NFI-rapport d.d. 10 juni 2023, waaruit blijkt dat de deken aanvullend is onderzocht op de aanwezigheid van speeksel, sperma en vaginale cellen. Dit onderzoek is uitgevoerd met verschillende technieken, waaronder zogenaamd RNA-onderzoek. Met deze onderzoeksmethode kan beter onderbouwd een uitspraak worden gedaan over de aard van het biologische materiaal op de deken. Met dit uitgebreide onderzoek is getracht het sporenbeeld op de deken vollediger in kaart te brengen, met als doel het in kaart brengen van plaatsen op de deken waar zich mogelijk sperma bevindt in combinatie met speeksel en/of vaginale cellen. Ook zijn mogelijke speekselvlekken gericht onderzocht met als doel meer duidelijkheid te verkrijgen over de aard van het celmateriaal en de mogelijke donor van deze vlekken.
Bij het aanvullende onderzoek zijn beide zijden van de deken verder onderzocht op de aanwezigheid van spermavloeistof. Hierbij werden op beide zijden van de deken meerdere positieve resultaten verkregen voor de aanwezigheid van spermavloeistof, waarvan bemonsteringen zijn genomen voor DNA-onderzoek. Daarnaast zijn er rondom de mogelijke spermasporen bemonsteringen genomen, omdat dit plekken zijn waar zich mogelijk biologisch materiaal kan bevinden van de persoon die het sperma aan de deken heeft afgeveegd. Er werden 4 locaties bemonsterd waar een aanwijzing werd verkregen voor de aanwezigheid van speeksel. In totaal werden 26 bemonsteringen genomen voor DNA- en RNA-onderzoek. Bij 4 van de 26 bemonsteringen werd naast het DNA-onderzoek ook een RNA-onderzoek uitgevoerd.
Op basis van de resultaten van de RNA-celtypering is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van vaginale cellen en/of menstruele secretie in bemonstering #20. Ten aanzien van bemonstering #20 is een nieuw statistisch rekenmodel toegepast waarmee de aanwezigheid van vaginale cellen en/of menstruele secretie gezamenlijk is geëvalueerd, omdat deze celtypen gerelateerd zijn aan dezelfde lichaamsholte. De conclusie luidt dat de resultaten van het RNA-onderzoek aan bemonstering AAHU9481NL#20
veel waarschijnlijkerzijn wanneer bemonstering AAHU9481NL#20 vaginale cellen en/of menstruele secretie bevat, dan wanneer de bemonstering uitsluitend andere celtype(n) bevat.
Het hof concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat de bemonstering AAHU9481NL#20 vaginale cellen en/of menstruele secretie bevat.
Vervolgens zijn de DNA-profielen van de verdachte, [slachtoffer 1] en haar moeder [slachtoffer 2] betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek. Ten aanzien van bemonstering AAHU9481NL#20 komt het NFI tot de conclusie dat het meer dan 1 miljoen keer waarschijnlijker is wanneer de bemonstering DNA bevat van getuige [slachtoffer 2] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige (niet aan [slachtoffer 2] verwante) onbekende personen. Echter komt het NFI ook tot de conclusie dat het ook meer dan 1 miljoen keer waarschijnlijker is wanneer de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer 1] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige (niet aan [slachtoffer 1] verwante) onbekende personen.
Het bovenstaande betekent dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gezamenlijk aan dit mengprofiel kunnen hebben bijgedragen.
Het hof concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gezamenlijk donor zijn van het celmateriaal in bemonstering AAHU9481NL#20. In deze bemonstering is geen DNA van de verdachte aangetroffen.
Op grond van het NFI-onderzoek kan echter niet worden gezegd van wie de vaginale cellen en/of menstruele secretie in bemonstering AAHU9481NL#20 afkomstig zijn, omdat twee vrouwen aan het DNA-mengprofiel kunnen hebben bijgedragen. Dit heeft tot gevolg dat de vaginale cellen en/of menstruele secretie in bemonstering AAHU9481NL#20 afkomstig kunnen zijn van [slachtoffer 1] , van [slachtoffer 2] of van beiden. Het hof kan hieruit op activiteitenniveau evenwel geen conclusies trekken.
Dat laatste heeft ook te gelden voor de mogelijke speekselsporen die op de deken zijn aangetroffen. Op pagina 4 van het vonnis heeft de rechtbank overwogen dat in de spermasporen van de verdachte speeksel is aangetroffen en dat het DNA-profiel dat is verkregen uit dit speeksel matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer 1] . Deze vaststelling van de rechtbank onderschrijft het hof niet. Uit het aanvullende onderzoek van het NFI in hoger beroep blijkt dat niet de conclusie kan worden getrokken dat het speeksel van [slachtoffer 1] en het sperma van de verdachte met elkaar zijn vermengd en dat dit moet zijn gebeurd doordat [slachtoffer 1] moest likken aan de piemel van de verdachte en het tot een ejaculatie kwam. Bovendien schrijft de deskundige van het NFI op pagina 15 van het rapport d.d. 10 juni 2023 dat er een aanwijzing is verkregen voor de aanwezigheid van humaan speeksel in bemonsteringen #01 en #02, maar dat niet kan worden vastgesteld van wie dit mogelijke speeksel afkomstig is omdat deze twee bemonsteringen DNA van meer dan één persoon bevatten.
Wat betreft de hierboven cursief weergegeven hypothesen komt de NFI-deskundige op pagina 16 van het rapport tot de volgende conclusie:
“Ik acht de resultaten van het uitgevoerde DNA-onderzoek, gegeven de gedane aannamen en verkregen contextinformatie, ongeveer even waarschijnlijk wanneer verdachte [verdachte] één of meer malen oraal seksueel contact heeft gehad met [slachtoffer 1] als wanneer dit niet het geval is geweest.”
Het hof overweegt dat, alhoewel door deze conclusie op activiteitenniveau niet gezegd kan worden dat het sperma van de verdachte op het dekentje van [slachtoffer 1] terecht
moetzijn gekomen omdat zij hem oraal heeft bevredigd, het nadere NFI-onderzoek deze mogelijkheid ook geenszins uitsluit. Op bronniveau staat immers vast dat er, kort gezegd, sperma van de verdachte is aangetroffen op het dekentje van [slachtoffer 1] . Wanneer dit gegeven wordt gevoegd bij de verklaring van [slachtoffer 2] , inhoudende dat het blauwe dekentje van [slachtoffer 1] nooit is gebruikt voor het afvegen van sporen nadat zij, [slachtoffer 2] , zelf seks had met de verdachte, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat het sperma van de verdachte op het dekentje van [slachtoffer 1] is terechtgekomen op de wijze zoals [slachtoffer 1] zegt, namelijk nadat zij aan de piemel van de verdachte moest likken en er gek nat wit spul uitkwam.
*
De (betrouwbaarheid van de) verklaring van [slachtoffer 2]:
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging betoogd dat de verklaring van [slachtoffer 2] niet betrouwbaar is en niet voor het (steun)bewijs kan worden gebruikt. Hiertoe is, zoals hierboven weergegeven, aangevoerd dat [slachtoffer 2] volgens de verklaring van de verdachte alles pakte wat maar voorhanden was om schoon te maken na het hebben van seks en wordt zijn verklaring ondersteund door het DNA en RNA onderzoek van het NFI. Omdat [slachtoffer 2] ontkent dat zij het dekentje hiervoor heeft gebruikt, maakt dit haar volgens de verdediging tot een onbetrouwbare getuige.
Het hof overweegt dat uit het NFI-rapport, zoals hierboven weergegeven, geenszins de conclusie kan worden getrokken dat op het dekentje vaginale cellen en/of menstruele secretie van [slachtoffer 2] zijn aangetroffen. Het kan evengoed gaan om vaginale cellen van [slachtoffer 1] . Zelfs als er een koppeling zou kunnen worden gemaakt tussen de vaginale sporen op de deken en [slachtoffer 2] , dan maakt deze omstandigheid haar nog niet onmiddellijk tot een onbetrouwbare getuige. In de eerste plaats niet omdat het gestelde gebruik van het dekentje door de getuige [slachtoffer 2] na de seks met de verdachte niet betekent dat het gebruik van het dekentje zoals beschreven door [slachtoffer 1] dus niet meer feitelijk mogelijk zou zijn. Anders gezegd, het ene sluit het andere niet uit. In de tweede plaats stelt het hof vast dat [slachtoffer 2] ter terechtzitting in hoger beroep in aanwezigheid van de verdediging als getuige is gehoord, dat zij daar kritisch is bevraagd en dat zij niet anders heeft verklaard dan bij de politie. De getuige is in haar antwoorden stellig geweest, consistent en daar waar het kon gedetailleerd. Het hof acht onvoldoende gebleken dat de getuige doelbewust een de verdachte belastende maar onware verklaring heeft afgelegd. Daar waar de getuige op een vraag van het hof de gelegenheid had om de verdachte te belasten, heeft zij dat niet telkens gedaan maar bijvoorbeeld ook geantwoord dat zij de vraag niet kon beantwoorden omdat zij het niet wist of niet meer kon herinneren.
Het hof acht de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar en gebruikt deze voor het (steun)bewijs.
*
Gelegenheid:
De verdachte heeft in eerste aanleg en ook ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij nooit met [slachtoffer 1] alleen is geweest en dat hij niet in de gelegenheid is geweest om haar seksueel te misbruiken. Evenals de rechtbank, hecht het hof hieraan echter geen geloof. [slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte vaak bij haar en [slachtoffer 1] verbleef en dat hij dan wel eens naar boven ging om met [slachtoffer 1] te praten, als [slachtoffer 1] op bed lag. Dit gebeurde ongeveer één keer per week. De verdachte bleef dan vijftien tot twintig minuten weg. Ook de grootouders van [slachtoffer 1] , de getuigen [getuige 1] en
[getuige 2] , verklaren hierover. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte heeft verteld dat wanneer [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] op bed had gelegd hij naar boven ging om met [slachtoffer 1] te praten, om een band met haar op te bouwen. De getuige [getuige 2] heeft in soortgelijke zin verklaard.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad om met [slachtoffer 1] , zonder dat dit door haar moeder, [slachtoffer 2] , werd opgemerkt, seksuele handelingen te verrichten. Voor het hof is op grond van hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting aan de orde is gekomen geenszins aannemelijk geworden dat [slachtoffer 2] steeds op de trap zat en meeluisterde als hij naar [slachtoffer 1] ging en ook niet dat [slachtoffer 2] eventueel seksueel misbruik door de verdachte zeker had moeten opmerken gezien de gehoorsafstand binnen de relatief kleine woning.
*
Veranderd gedrag [slachtoffer 1]:
Met de rechtbank stelt het hof verder vast dat meerdere getuigen hebben verklaard over gedrag van [slachtoffer 1] dat opvallend is en in relatie staat tot het misbruik waarover [slachtoffer 1] heeft verklaard.
De moeder van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , heeft verklaard dat zij vanaf de zomervakantie in 2018 ander gedrag bij [slachtoffer 1] waarnam. Dit veranderde gedrag vertoonde [slachtoffer 1] alleen ten aanzien van de verdachte. De getuige [getuige 3] , een leerkracht van school, heeft verklaard dat zij [slachtoffer 1] in januari 2019 op school tegenkwam in de gang. [slachtoffer 1] huilde heel hard met een boekje op haar schoot. Toen zij aan [slachtoffer 1] vroeg waarom zij zo verdrietig was, vertelde [slachtoffer 1] dat zij verdrietig werd omdat zij de naam van het kindje van de ex-vriend van haar moeder in het boekje zag staan en dat zij dan weer moest denken aan de niet fijne dingen die er waren gebeurd met deze ex-vriend.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1]
Anders dan door de verdediging is betoogd, is er naar het oordeel van het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] . Het hof stelt daarbij voorop dat [slachtoffer 1] bij de politie in een kindvriendelijke studio is gehoord door daartoe gecertificeerde zedenrechercheurs, kort nadat zij aan haar moeder voor het eerst had verteld over de mishandeling en het seksuele misbruik door de verdachte. Haar verklaring bij de politie is audiovisueel geregistreerd en in hoger beroep alsnog woordelijk uitgewerkt opgenomen in het dossier.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat [slachtoffer 1] in de kern consistent en authentiek verklaart. De verklaring is afgelegd op een wijze en in bewoordingen die passen bij een jong kind. Bovendien is de verklaring uitgebreid en gedetailleerd. [slachtoffer 1] verklaart consistent en concreet over de handelingen die hebben plaatsgevonden en zij is de handelingen die zij beschrijft in het verhoor niet steeds verder gaan uitbreiden.
[slachtoffer 1] geeft in haar verklaring dus duidelijk een grens aan wat betreft de handelingen die hebben plaatsgevonden, zowel met betrekking tot het seksuele misbruik als de mishandeling. Zij heeft veel details beschreven en verklaart op een wijze die past bij iemand die het misbruik zelf heeft ervaren door bijvoorbeeld de lichamelijke gewaarwording te beschrijven die de handelingen fysiek bij haar teweegbrachten. Zo beschrijft zij gedetailleerd hoe zij de textuur van sperma heeft ervaren en ook over de pijn die zij had bij het inbrengen van een vinger. Dit zijn dermate specifieke beschrijvingen, dat het hof het volstrekt onaannemelijk acht dat [slachtoffer 1] deze heeft verzonnen of daartoe is beïnvloed door waarneming van seksuele handelingen tussen haar moeder en de verdachte of door het zien van pornografische beeldfragmenten op de iPad dan wel anderszins via een streamingsdienst, zoals door de verdediging is geopperd. De beschrijvingen die [slachtoffer 1] geeft duiden juist op eigen ervaringen en gevoelens, in [slachtoffer 1] eigen woorden beschreven. Het dossier bevat overigens ook geen aanwijzingen dat [slachtoffer 1] op enig moment seksuele gedragingen tussen derden, al dan niet op beeld, zou hebben gezien.
De suggestie van de verdachte dat [slachtoffer 1] de belastende verklaring over hem heeft afgelegd om haar moeder en de verdachte uit elkaar te drijven, acht het hof eveneens onaannemelijk geworden. De whatsappberichten die de verdachte daags na het verbreken van de relatie hierover aan de moeder van [slachtoffer 1] heeft geschreven brengen het hof niet tot een ander oordeel. Zowel de moeder als de vader van [slachtoffer 1] hebben bij de politie verklaard dat zij niet een kind is dat vaak liegt, integendeel (dossierpagina’s 58 en 146). De moeder van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , heeft deze verklaring ter terechtzitting in hoger beroep als getuige in aanwezigheid van de verdediging bevestigd. Zij heeft bij die gelegenheid ook verklaard dat zij na het verbreken van de relatie met de verdachte bewust zo min mogelijk heeft gereageerd op de whatsapp berichten van de verdachte omdat zij een radiostilte wilde en daarom alleen heeft geappt over spullen. De omstandigheid dat [slachtoffer 2] na het verbreken van de relatie niet heeft gereageerd op berichten van de verdachte waarin hij schreef dat [slachtoffer 1] een leugenaar is die de verdachte en [slachtoffer 2] uit elkaar wil drijven, kan geenszins de gevolgtrekking dragen dat [slachtoffer 2] die opvatting deelde en dat dus de uitingen van de verdachte op waarheid berusten.
Wat betreft het aantal keren dat [slachtoffer 1] aan de penis van de verdachte heeft moeten likken, volgens haar verklaring 30 tot 24 keer, heeft de deskundige Wolters ter terechtzitting in hoger beroep, zoals de verdediging aanvoert, verklaard dat dit aantal niet al te letterlijk moet worden genomen. Wolters heeft daaraan als uitleg toegevoegd dat kinderen van de leeftijd van [slachtoffer 1] ten tijde van het tenlastegelegde nog niet goed in staat zijn aantallen nauwkeurig te schatten. Wolters heeft verklaard dat de door [slachtoffer 1] genoemde getallen er op duiden dat het misbruik meer dan een paar keer heeft plaatsgevonden. Het door [slachtoffer 1] genoemde aantal van 24 tot 30 keer doet derhalve niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Het duidt erop dat zij heeft verklaard op een wijze die past bij haar leeftijd, geenszins op fantaseren. Ook de omstandigheid dat [slachtoffer 1] niet in staat was de (toestand van de) penis van de verdachte te beschrijven doet geenszins afbreuk aan de betrouwbaarheid van haar verklaring, zo heeft de deskundige Wolters verklaard en uitgelegd ter terechtzitting van het hof.
Het bovenstaande komt er op neer dat het hof, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel is dat er geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] .
Ook gelet op het hiervoor vermelde steunbewijs acht het hof de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar.
Verklaringen van [slachtoffer 1] gebruiken voor het bewijs?
Het hof komt vervolgens toe aan de vraag of de verklaring van [slachtoffer 1] voor het bewijs mag worden gebruikt, nu vaststaat dat de verdediging niet in staat is geweest haar effectief te ondervragen terwijl het gaat om een belastende verklaring.
Volgens bestendige jurisprudentie van Hoge Raad - en indachtig de uitspraken hierover van het EHRM - dient het hof in een situatie als de onderhavige, wanneer de verdediging een verzoek doet tot het horen van een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al - in het vooronderzoek of anderszins - een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking, na te gaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. In gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen zijn voor beantwoording van de vraag of het proces als geheel eerlijk is verlopen van belang:
(i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt,
(ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en
(iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het - wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt - des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan. Dit betekent dat met name in gevallen waarin niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen zonder dat die in beslissende mate zal steunen op de verklaring van de getuige, terwijl de verdediging het nodige initiatief heeft getoond om het ondervragingsrecht te kunnen uitoefenen en een goede reden ontbreekt om de getuige niet te horen, de rechter (alsnog) zal moeten overgaan tot het oproepen en horen van die getuige, althans nog zal moeten doen wat redelijkerwijs mogelijk is om de verdediging de gelegenheid te bieden tot uitoefening van het ondervragingsrecht. Als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd. Als de rechter oordeelt dat (vooralsnog) onvoldoende compenserende factoren hebben bestaan, onderzoekt hij of daartoe alsnog stappen kunnen worden gezet. Het gaat er daarbij in de kern om dat de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring. Van belang daarbij kunnen zijn verklaringen van personen tegenover wie de getuige - kort na de gebeurtenissen waar het om gaat - zijn of haar verhaal heeft gedaan of die anderszins feiten en omstandigheden waarop de getuigenverklaring ziet, kunnen bevestigen.
Het kan onder omstandigheden ook gaan om verklaringen van deskundigen die de totstandkoming en de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige dan wel de persoon van die getuige aan een onderzoek hebben onderworpen. Verder kan compensatie betrekking hebben op procedurele waarborgen zoals de beschikbaarheid van een audiovisuele vastlegging van het verhoor van de getuige of het ondervragen van de zojuist genoemde personen of deskundigen. In dit verband kan ook van belang zijn dat de verdediging wel een beperkte mogelijkheid heeft gehad om vragen te (doen) stellen aan de getuige.
Procesverloop en reden afzien van ondervragingsrecht
Het procesverloop in hoger beroep is als volgt geweest. De raadsman van de verdachte heeft het hof bij e-mailbericht d.d. 13 januari 2022 verzocht om [slachtoffer 1] op te roepen om als getuige te worden gehoord. Dit verzoek is besproken op de regiezitting van het gerechtshof d.d. 15 februari 2022. Het hof heeft op die zitting bevolen dat het studioverhoor van [slachtoffer 1] van 24 januari 2019 alsnog verbatim (woordelijk) zal worden uitgewerkt en dat vervolgens door de raadsheer-commissaris een deskundige zal worden benoemd die zich zal dienen uit te laten over de vraag of en zo ja, in hoeverre er een gegrond vermoeden bestaat dat de gezondheid en/of het welzijn van [slachtoffer 1] door het afleggen van een verklaring als getuige in de onderhavige strafzaak in gevaar wordt gebracht. Verder is toen door het hof aan de orde gesteld dat, indien een verhoor van [slachtoffer 1] in de visie van de te benoemen deskundige niet mogelijk zou zijn, er een voortgezette regiezitting zou komen waarop eveneens de eventuele compenserende maatregelen in het kader van artikel 6 EVRM aan de orde zouden kunnen worden gesteld.
Vervolgens heeft de raadsheer-commissaris drs. A. Laurijssen-Timmers, registerpsycholoog NIP (kinder-/jeugd), benoemd om het hiervoor bedoelde onderzoek over het nader horen van [slachtoffer 1] uit te voeren. Dit heeft geleid tot een deskundigenrapport d.d. 6 juli 2022, waarin drs. Laurijssen-Timmers op de in het rapport vermelde gronden concludeert dat een nader verhoor van [slachtoffer 1] niet mogelijk wordt geacht, omdat dan het welzijn van de getuige ernstig kan worden geschaad. In het deskundigenrapport d.d.
6 juli 2022 is op pagina’s 15 en 16 het navolgende vermeld:
“Het welzijn van [slachtoffer 1] , die ten tijde van het tenlastegelegde zeven jaar oud was, kan ernstig worden geschaad, indien deze minderjarige in de onderhavige zaak op welke wijze dan ook wordt gehoord. Het belang van het welzijn van [slachtoffer 1] dient te prevaleren boven het belang van de verzoekers om deze minderjarige als getuige alsnog een verklaring af te laten leggen in de strafzaak met het arrondissementsparketnummer 20/000687-21 (….) Uit het onderzoek wordt duidelijk dat [slachtoffer 1] nog steeds een kwetsbaar meisje is dat te maken heeft met een enkelvoudige vorm van traumatisering. Zij is heel voorzichtig in cognitief en sociaal/emotioneel en relationeel opzicht herstellend van een scheefgroei in haar ontwikkeling waarin stagnaties in de toekomst nog niet zijn uitgesloten. De problematiek die [slachtoffer 1] laat zien, lijkt niet haar oorsprong te hebben in aanleg gelegen factoren of hechting, maar het zijn stressfactoren en angst die een dermate belangrijke rol spelen dat de symptomen van het doorgemaakte trauma prominent zichtbaar is met onder andere PTSS tot gevolg. Er is pas sinds dit schooljaar rust gecreëerd en een behandeling wordt vooralsnog uitgesteld vanwege de impact die dit teweeg brengt bij haar. De zorgen rondom bepaalde triggers en de daarbij horende therapie hebben nog onvoldoende geholpen om een verhoor aan te kunnen. Een nieuwe stresssituatie als een verhoor in welke vorm dan ook zal [slachtoffer 1] opnieuw ernstig onder druk zetten, zorgt dat de kans op ‘secondaire traumatisatie’ en regressie bestaat en haar hiermee beschadigen.”
Op de nadere regiezitting d.d. 22 november 2022 heeft het hof vervolgens de vraag aan de orde gesteld of en zo ja welke compenserende maatregelen de verdediging geëigend acht, indien en voor zover het hof afwijzend zou beslissen op het verzoek om [slachtoffer 1] als getuige te horen. De verdediging heeft toen te kennen gegeven daar nog geen uitspraken over te kunnen doen en ook de advocaat-generaal heeft zich daar toen niet over uitgelaten.
Het hof heeft op de nadere regiezitting d.d. 22 november 2022 na beraad op grond van het deskundigenrapport d.d. 6 juli 2022 van drs. A. Laurijssen-Timmers beslist dat het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige [slachtoffer 1] door het afleggen van een verklaring in gevaar wordt gebracht en dat het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang van de verdediging om de getuige te kunnen ondervragen. Het hof heeft het verzoek daarmee op de in artikel 288, eerste lid onder b, Sv bedoelde grond afgewezen. Het hof heeft toen wederom kenbaar gemaakt dat het de advocaat-generaal en de verdediging uitdrukkelijk in de gelegenheid stelt om aan het hof kenbaar te maken of en zo ja welke compenserende maatregelen zij geëigend achten, aangezien het verzoek tot het horen van deze getuige [slachtoffer 1] is afgewezen. Hierop is door het hof echter noch van de zijde van de advocaat-generaal, noch van de zijde van de verdediging een reactie ontvangen.
Vervolgens is door het hof bij voorzittersbeslissing d.d. 28 maart 2024 bepaald dat het hof het in het kader van de volledigheid van het onderzoek noodzakelijk acht dat de moeder van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , ter terechtzitting in hoger beroep als getuige zal worden gehoord en ook dat dan als deskundige G. Wolters zal worden gehoord teneinde zich uit te laten over de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen. Verder heeft het hof het noodzakelijk geacht dat de deskundige Wolters en de procesdeelnemers voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling kennis kunnen nemen van de AVR-opname van het op 24 januari 2019 afgenomen studioverhoor van [slachtoffer 1] en dat de deskundige Wolters ter voorbereiding op het verhoor ter terechtzitting ook de beschikking zal krijgen over een afschrift van het volledige strafdossier in de onderhavige zaak. Aldus is geschied.
Tijdens de inhoudelijke behandeling d.d. 5 september 2024 zijn de getuige [slachtoffer 2] en de deskundige Wolters in aanwezigheid van de verdediging gehoord en is de verdediging in de gelegenheid geweest om hen te bevragen en te reageren op hun verklaringen.
Goede reden
Het hof stelt vast dat het verzoek om [slachtoffer 1] te mogen horen als getuige is afgewezen op de grond dat - gelet op het hiervoor vermelde deskundigenrapport van drs. A. Laurijssen-Timmers d.d. 6 juli 2022 - het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige ter terechtzitting te kunnen ondervragen. Niet alleen vormt dit een ‘
relevant reason’ voor het niet organiseren van een ondervragingsgelegenheid, maar in deze concrete zaak betreft het ook een ‘
sufficient reason’, dat wil zeggen, de feiten en omstandigheden rechtvaardigen de afwijzing van het getuigenverzoek in dit concrete geval ook daadwerkelijk.
Gewicht van de verklaring
Gezien de beslissing van het hof om het verzoek tot het horen van [slachtoffer 1] af te wijzen, dient het de vraag te beantwoorden in hoeverre de verklaring van [slachtoffer 1] van beslissende betekenis is voor een bewezenverklaring.
Ten aanzien van de feitelijkheden zoals vermeld in de tenlastelegging is evident dat de verklaring van [slachtoffer 1] van beslissende betekenis is, aangezien de bewijsmiddelen zoals het hof die als steunbewijs zal bezigen, niet concreet dan wel ‘uit eigen waarneming’ die feitelijke handelingen benoemen. Ook voor het bewijs van de feitelijkheden, als tenlastegelegd onder feit 2, is de verklaring van [slachtoffer 1] van beslissende betekenis voor de bewezenverklaring.
Compenserende maatregelen
Het hof overweegt dat aan de verdediging gedurende het proces voldoende compensatie is geboden voor het ontbreken van een effectieve mogelijkheid tot ondervraging van [slachtoffer 1] . In hoger beroep is de verklaring van [slachtoffer 1] alsnog woordelijk uitgewerkt en is de AVR-opname van het verhoor aan de verdediging ter beschikking gesteld. De verdediging heeft aan het hof laten weten dat zij geen behoefte had aan het afspelen van passages daaruit in het kader van de beoordeling van de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaring.
Zoals hiervoor al is vermeld, is daarnaast op initiatief van het hof - omdat de advocaat-generaal en de verdediging zich ondanks herhaald verzoek niet hebben uitgelaten over de eventuele compenserende maatregelen - de moeder van [slachtoffer 1] ter terechtzitting in hoger beroep in aanwezigheid van de verdediging nader bevraagd en is de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] onderzocht door de deskundige G. Wolters, die daarover als deskundige gehoord ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring heeft afgelegd. Aan de moeder van [slachtoffer 1] zijn tijdens het verhoor op zitting onder meer ook vragen gesteld over de onderwerpen waarover [slachtoffer 1] zelf volgens de verdediging niet is bevraagd door de politie, zoals over het al dan niet accepteren van de verdachte als stiefouder en zijn bemoeienis met de opvoeding van [slachtoffer 1] . De verdediging heeft daar op zitting ook zelf vragen over kunnen stellen aan de moeder van [slachtoffer 1] en van de getuige antwoord gekregen.
De deskundige Wolters is ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig geweest bij het horen van de verdachte en de moeder van [slachtoffer 1] en heeft de verklaringen van [slachtoffer 1] onderzocht. Vervolgens is deskundige Wolters zelf op zitting gehoord. Bij die gelegenheid heeft hij verklaard dat de onthulling door [slachtoffer 1] tamelijk spontaan tot stand is gekomen en dat hij geen aanleiding heeft om te veronderstellen dat zij daarin is gestuurd door haar moeder of grootouders. Ook over de wijze waarop het studioverhoor van [slachtoffer 1] is afgenomen heeft de deskundige geen aanmerkingen. Het verhoor verliep volgens de deskundige volgens de regelen der kunst en er zijn door de verhoorders geen sturende vragen gesteld. Van suggestie of andere vormen van beïnvloeding tijdens het verhoor is de deskundige niet gebleken. Verder heeft de deskundige te kennen gegeven dat [slachtoffer 1] zeer consistent en buitengewoon gedetailleerd heeft verklaard. [slachtoffer 1] beschrijft zintuigelijke waarnemingen en bewegingen die nodig waren. Er is ook geen enkele reden om te veronderstellen dat [slachtoffer 1] de verhoorders ter wille heeft willen zijn. Zij heeft de verhoorders zo nu en dan gecorrigeerd en spontaan een aanvulling gegeven. De herinnering is tijdens het verhoor gefragmenteerd teruggekomen, hetgeen kenmerkend is voor een betrouwbare verklaring. De deskundige Wolters heeft geen contra-indicaties inzake de betrouwbaarheid vastgesteld.
De verdediging heeft de gelegenheid gehad om de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek te weerspreken, twijfels te uiten over de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaring en uiteen te zetten wat de zienswijze is van de verdachte op de gebeurtenissen waarop het aan de verdachte tenlastegelegde betrekking heeft.
Mede naar aanleiding daarvan heeft het hof de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] onderzocht in samenhang met het overige bewijsmateriaal en wel in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring.
Het hof is voorts de getuigenverklaring van [slachtoffer 1] met de nodige behoedzaamheid tegemoet getreden en heeft zo zorgvuldig als het kon beoordeeld of de getuigenverklaring betrouwbaar is.
Het hof ziet bovendien in het voorhanden steunbewijs, in het bijzonder de resultaten van het sporenonderzoek aan het dekentje, een compenserende factor voor het niet kunnen horen van [slachtoffer 1] . Het betreft immers, zoals hierboven onder het kopje steunbewijs overwogen, ‘
corroborative evidence supporting the untested witness statement’.
Het hof komt tot de slotsom dat meerdere factoren aan de orde zijn die een ‘
fair and proper assessment of the reliability and credibility’ van de verklaring van [slachtoffer 1] mogelijk hebben gemaakt.
Conclusie
Alles overziend, komt het hof tot de slotsom dat het gebruik van de verklaring van de niet in aanwezigheid van de verdediging ondervraagde getuige [slachtoffer 1] in overeenstemming is met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en dat de procedure in haar geheel voldoet aan dat door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht. Bij de beoordeling van deze ‘overall fairness’ betrekt het hof nog de omstandigheid dat de verdediging eerst in hoger beroep heeft verzocht om [slachtoffer 1] als getuige te mogen horen, hoewel daartoe in eerste aanleg ampele gelegenheid voor heeft bestaan. Ook betrekt het hof bij deze beoordeling de omstandigheid dat de verdediging geen activiteiten heeft getoond of ontplooid met betrekking tot het realiseren van compensatie voor het gemis aan haar zijde om [slachtoffer 1] als getuige te kunnen horen.
Het hof bezigt de verklaring van [slachtoffer 1] , evenals de daarop gebaseerde de auditu verklaringen van haar moeder en grootouders, tot het bewijs. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakte aan het onder 1 primair tenlastegelegde. Dit met uitzondering van het onderdeel “en/of met zijn tong (aan) de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] gelikt/gekust”, omdat het dossier inzake het verrichten van die seksuele handelingen onvoldoende overtuigend bewijs bevat.
Deelvrijspraak inzake feit 2
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling door [slachtoffer 1] met blote voeten in vies water van een zwembadje te laten staan. Uit de stukken in het dossier blijkt niet dat in dit opzicht sprake is geweest van het toebrengen van pijn of letsel dan wel het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam. In zoverre wordt de verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde.
Voor het overige acht het hof op grond van de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in samenhang met de hiervoor vermelde bewijsoverwegingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en het gebruik van de verklaringen van [slachtoffer 1] , haar moeder en grootouders, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde. Het hof heeft de verklaring van [slachtoffer 1] aangemerkt als betrouwbaar en er is sprake van voldoende steunbewijs.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-282554-19 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 02-282554-19 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat in het geval van een bewezenverklaring bij de straftoemeting rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden. Ook dient in ogenschouw te worden genomen dat een veroordeling in een zaak als deze stigmatiserend werkt en langdurig nadelige gevolgen voor de verdachte zal hebben wat betreft werk, onderneming en persoon.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij in een periode van ruim 5 maanden ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de destijds 7-jarige [slachtoffer 1] , de dochter van zijn toenmalige partner. Daarnaast heeft hij [slachtoffer 1] meerdere keren mishandeld. Zoals de rechtbank heeft overwogen, vonden deze feiten plaats in de woning van [slachtoffer 1] , voor het grootste gedeelte in haar eigen slaapkamer. Dit is een omgeving waarin een kind zich te allen tijde comfortabel en veilig moeten kunnen voelen. Met zijn handelen heeft de verdachte het vertrouwen van [slachtoffer 1] en haar moeder in ernstige mate geschonden en misbruik gemaakt van de positie die hij als partner van de moeder van [slachtoffer 1] had.
Bovendien heeft de verdachte door zijn handelen de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] op zeer ernstige wijze geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat door seksueel misbruik de (seksuele) ontwikkeling van kinderen kan worden verstoord. Slachtoffers van seksueel misbruik ondervinden daar vaak nog gedurende lange tijd gevolgen van in hun dagelijks functioneren, onder meer op het gebied van (het aangaan en onderhouden van) (seksuele) relaties. De verdachte heeft er met zijn handelen voor gezorgd dat [slachtoffer 1] wellicht nooit een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, iets waar ieder kind recht op heeft, zal ervaren.
De feiten hebben ook grote gevolgen voor het psychische welzijn van [slachtoffer 1] . Dat [slachtoffer 1] het handelen van de verdachte als zeer traumatisch heeft ervaren blijkt wel uit haar eigen verklaring, maar ook uit de verklaringen die familieleden en haar voormalige juf over haar hebben afgelegd. Het handelen van de verdachte heeft echter niet alleen [slachtoffer 1] op harde en ingrijpende wijze geraakt. Ook voor haar familieleden, en in het bijzonder de ouders van [slachtoffer 1] , is dit een zeer traumatische gebeurtenis. De ouders van [slachtoffer 1] hebben zowel ter zitting in eerste aanleg als in hoger beroep op indringende wijze verteld welke gevolgen het handelen van de verdachte voor hen heeft gehad. De verdachte heeft zich kennelijk niet bekommerd om de belangen en gevoelens van [slachtoffer 1] en haar naasten en zich uitsluitend bezig gehouden met de bevrediging van zijn seksuele behoeften.
Verder neemt het hof, evenals de rechtbank, het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij heeft getracht de beschuldigingen als ongeloofwaardig te bestempelen door het maken van een ongefundeerd negatieve karakterschets van [slachtoffer 1] en haar familie.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 juli 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk tot straf is veroordeeld ter zake van soortgelijke misdrijven.
Daarnaast heeft het hof in het kader van de straftoemeting kennis genomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland d.d. 9 februari 2021 over de verdachte. In dit rapport is te lezen dat de verdachte zich slachtoffer voelt van een onjuiste voorstelling van zaken van zijn toenmalige partner en haar dochter. Door zijn terughoudendheid en stellige ontkenning kan de reclassering weinig zeggen over het psychosociaal functioneren van de verdachte en geen uitspraak doen over een eventuele delictgerelateerdheid. De reclassering kan met de beschikbare informatie ook niet adviseren of interventies en/of toezicht nodig zijn. Bij een veroordeling zou kunnen worden overwogen om een verplicht reclasseringstoezicht op te leggen met behandelverplichting, om eventuele seksuele deviantie en de risico’s voor de toekomst hierop te onderzoeken.
Verder heeft het hof acht geslagen op de inhoud van de NIFP-rapportage van psychologisch onderzoek d.d. 11 januari 2024, opgemaakt door B.D. van der Wende en R. van Helvoirt, beiden GZ-psycholoog. Daarin is vermeld dat bij de verdachte geen sprake is van een verstandelijke handicap of een psychogeriatrische aandoening. Voor wat betreft de persoonlijkheid worden er wel enkele aanwijzingen gezien voor narcistische trekken, maar kan een stoornis op het gebied van de persoonlijkheid niet worden vastgesteld, noch met zekerheid worden uitgesloten. De gedragsdeskundigen hebben op basis van het door hen verrichte psychologische onderzoek de vraag of bij de verdachte sprake is van een stoornis die zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloedde niet kunnen beantwoorden. Ook hebben zij zich onthouden van een interventieadvies, omdat zij niet konden komen tot een geïndividualiseerde risico inschatting.
Gelet op de inhoud van de NIFP-rapportage stelt het hof vast dat er bij de verdachte geen sprake is van een verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid waarbij in het kader van de straftoemeting rekening moet worden gehouden.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde zijn gekomen.
Alles afwegende acht het hof gelet op de aard en ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer (in beginsel) de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur 4 jaren passend en geboden. Anders dan de rechtbank acht het hof, mede gezien de ontkennende houding van de verdachte, geen termen aanwezig om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd en onder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De inhoud van het procesdossier geeft het hof aanleiding te onderzoeken of in deze zaak het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden. Namens de verdachte is op 16 maart 2021 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het onderhavige arrest zal worden gewezen op 3 oktober 2024. Daarmee is sprake van een tijdsverloop van meer dan twee jaar na het instellen van het hoger beroep; er zijn ruim 3,5 jaren verstreken sinds de datum van het instellen van het hoger beroep. Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een dergelijk tijdsverloop rechtvaardigen. Dit brengt met zich mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet hierop zal het hof de op te leggen straf met 4 maanden verminderen en aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Bevel gevangenneming
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de gevangenneming van de verdachte zal bevelen dan wel de schorsing van de voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer
01-008965-22 zal opheffen. Aangezien de verdachte in laatstgenoemde zaak wordt vrijgesproken, zal het hof het geschorste bevel voorlopige hechtenis in die zaak opheffen. Het hof zal daarom beoordelen of ter zake van het in de zaak met parketnummer
20-000687-21 bewezenverklaarde de gevangenneming van de verdachte dient te worden bevolen.
Uit de bewezenverklaring in dit arrest blijkt van ernstige bezwaren tegen de verdachte ter zake van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (artikel 244 (oud) van het Wetboek van Strafrecht). De rechtbank heeft in haar vonnis overwogen dat zij zich zorgen maakt om het feit dat de verdachte, een persoon met een nagenoeg blanco strafblad die ogenschijnlijk zijn leven op orde heeft, zulke ernstige feiten pleegt, deze ontkent en er op geen enkele wijze blijk van geeft dat hij zich inleeft in het nog jonge slachtoffer.
Deze zorgen, die het hof deelt, zijn tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet weggenomen. Ook in hoger beroep heeft de verdachte maar zeer beperkt inzicht gegeven in zijn eigen leefwereld en is hij gebleven bij een volledige ontkenning.
In deze zaak gaat het, zoals hiervoor reeds vermeld, bij met name het onder 1 bewezenverklaarde om een zeer ernstig strafbaar feit dat meermalen is gepleegd tegen een nog jong kind. Het hof is daarom van oordeel dat blijkt van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, die de onverwijlde vrijheidsbeneming van de verdachte vordert. De bewezenverklaring betreft mede een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 12 jaren is gesteld en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. Het tijdsverloop maakt dat niet anders. Het maatschappelijk belang bij een spoedige en doeltreffende executie van de gevangenisstraf prevaleert in dit geval, met name gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, boven het persoonlijk belang van de verdachte om de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in vrijheid af te wachten. Het hof zal daarom de gevangenneming van de verdachte bevelen, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] ) heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van schade ter hoogte van € 11.885,57, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.885,57 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.248,10, bestaande uit € 248,10 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een vergoeding van € 69,00 voor de aanschaf van een nieuw matras, € 179,10 voor een bed, € 372,72 voor kamerinrichting en € 1.264,75 aan inkomensverlies voor haar moeder. Deze schadeposten zijn van de zijde van de verdachte niet (gemotiveerd) betwist. Wat betreft de schadebedragen van € 69,00 voor het matras en
€ 179,10 voor het bed is de vordering afdoende onderbouwd en deze komt het hof ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. Dit is echter anders voor de post kamerinrichting van
€ 372,72. Het hof acht dit gedeelte van de vordering en het rechtstreekse verband daarvan met het bewezenverklaarde vooralsnog onvoldoende onderbouwd. In zoverre zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De schadepost ‘inkomensverlies moeder’ merkt het hof aan als verplaatste schade in de zin van artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek. In de periode na de onthulling door [slachtoffer 1] over het seksuele misbruik heeft haar moeder minder gewerkt om [slachtoffer 1] zo goed mogelijk te ondersteunen. Gezien de aard en ernst van het onder 1 bewezenverklaarde komt deze schadepost het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor en is er ook een voldoende rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde. Immers gaat het om kosten van begeleiding van een misbruikt kind. Indien [slachtoffer 1] deze kosten zou hebben gemaakt, bijvoorbeeld doordat zij deze kosten aan haar moeder zou hebben vergoed, dan zou zij deze ook van de verdachte hebben kunnen vorderen.
Daarom kan [slachtoffer 1] vergoeding van deze kosten vorderen op grond van artikel 6:107 BW. Nu deze kosten niet, althans onvoldoende gemotiveerd zijn betwist, zijn deze toewijsbaar.
Het hof zal aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in totaal een bedrag van € 1.512,85 aan materiële schade toewijzen. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van volledige betaling. Voor de dag van het ontstaan van de materiële schade gaat het hof uit van 28 juli 2019, de datum die is vermeld op de facturen van het nieuwe bed en het matras en die ook gelegen is aan het einde van de periode waarop de vordering inzake de verplaatste schade betrekking heeft.
Immateriële schade
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een vergoeding van € 10.000,00 aan immateriële schade. Op grond van de omstandigheden van het geval en rekening houdend met de vergoedingen die doorgaans in soortgelijke zaken worden toegekend, acht het hof dit bedrag aan smartengeld billijk en toewijsbaar. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van volledige betaling. Voor de dag van het ontstaan van de immateriële schade gaat het hof uit van 30 december 2018, namelijk het einde van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde periode.
Totaalbedrag
De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van in totaal € 11.512,85 toewijsbaar is. Voor het overige gedeelte is de vordering naar het oordeel van het hof niet afdoende onderbouwd, terwijl het strafproces zich niet leent om dit deel van de vordering nader te onderzoeken. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat een belangrijk doel van de strafrechtspleging is dat zaken efficiënt en tijdig worden afgedaan, terwijl er in deze zaak nu al sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn. Het hof is daarom van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige deel niet in haar vordering kan worden ontvangen en dat zij dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Proceskosten
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel t.b.v. [slachtoffer 1]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 11.512,85. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
28 juli 2019 over de materiële schade en 30 december 2018 over de immateriële schade, tot aan de dag van de algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
, de moeder van [slachtoffer 1] , vordert een bedrag aan schadevergoeding van € 2.055,00, bestaande uit € 555,00 aan materiële schade (kosten van therapie voor haarzelf) en € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij
heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Van de zijde van de verdediging is gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering tot vergoeding van € 1.500,00 aan immateriële schade, te weten dat artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering hier geen ruimte voor biedt. Het hof overweegt dat het Wetboek van Strafvordering inderdaad aan ouders in beginsel niet de ruimte biedt om door henzelf geleden schade in het strafproces te vorderen in verband met een tegen hun kind gepleegd delict. Een onrechtmatige daad gepleegd jegens een kind brengt in beginsel nog niet mee dat ook onrechtmatig is gehandeld jegens de ouders van het kind. Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat hier niet kan worden gesproken van een aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 BW. Dat zou wel het geval zijn wanneer het gaat om zogeheten shockschade, waarbij sprake is van een zelfstandige tegen de ouder gepleegde onrechtmatige daad. Hierbij moet worden gedacht aan een situatie waarin sprake is van een hevige emotionele schok door het met eigen ogen waarnemen van het bewezenverklaarde of door de directe confrontatie met de gevolgen ervan. Daarvan is in deze strafzaak echter geen sprake, alhoewel invoelbaar is dat de bewezenverklaarde feiten voor de ouders van [slachtoffer 1] in emotioneel opzicht zeer belastend zijn. Evenmin is sprake van een situatie waarin een vergoeding voor affectieschade kan worden gevorderd.
Gelet op het bovenstaande, zal de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, omdat artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering geen ruimte biedt voor een dergelijke vordering in het strafproces.
Het hof acht termen aanwezig om te bepalen dat de procespartijen ieder de eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
, de vader van [slachtoffer 1] , vordert een vergoeding van € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Zoals hiervoor ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] is overwogen, biedt artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering geen ruimte voor een dergelijke vordering in het strafproces. Om die reden zal de benadeelde partij [slachtoffer 3] daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het hof acht termen aanwezig om te bepalen dat de procespartijen ieder de eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] ( [slachtoffer 4] ) heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van immateriële schade van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Omdat aan de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 20-002056-22 tenlastegelegde handelen, waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [slachtoffer 4] in haar vordering niet worden ontvangen.
Het hof acht termen aanwezig om te bepalen dat de procespartijen ieder de eigen kosten dragen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 244 (oud) en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de vonnissen waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-008965-22 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-282554-19 onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 02-282554-19 onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
44 (vierenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-282554-19 onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 11.512,85 (elfduizend vijfhonderdtwaalf euro en vijfentachtig cent) bestaande uit € 1.512,85 (duizend vijfhonderdtwaalf euro en vijfentachtig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-282554-19 onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 11.512,85 (elfduizend vijfhonderdtwaalf euro en vijfentachtig cent) bestaande uit € 1.512,85 (duizend vijfhonderdtwaalf euro en vijfentachtig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 92 (tweeënnegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 28 juli 2019
en van de immateriële schade op 30 december 2018.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
De voorlopige hechtenis
Heft op het in de zaak met parketnummer 20-002056-22 (eerste aanleg: 01-008965-22) geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Beveelt in de zaak met parketnummer 20-000687-21 (eerste aanleg: 02-282554-19) de gevangenneming van verdachte, welke beslissing afzonderlijk zal worden geminuteerd.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, en A.C. Klop, M.Sc., griffiers,
en op 3 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.C. Bosch en A.C. Klop, M.Sc., zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar het proces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, Dienst regionale recherche, Afdeling thematische opsporing, Team zeden, registratienummer PL2000-2018306798, gesloten op 5 november 2019 en op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , met bijlagen, bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en/of geschriften, doorgenummerde dossierpagina's 1-185.
2.Pagina’s 52-59.
3.Pagina’s 73-77.
4.Los opgenomen in het dossier, pagina’s 1, 11, 20, 21 en 37 van het verslag.
5.Pagina’s 84-86.
6.Pagina 136.
7.Pagina’s 139-140.
8.Pagina’s 153-155.
9.Pagina’s 156-159.
10.Pagina’s 160-161.
11.Pagina’s 165-166.