In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de aftrekbaarheid van verbouwingskosten voor een monumentenpand in het kader van de Wet inkomstenbelasting 2001. De belanghebbende, wonend in Curaçao, had in zijn aangifte inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 een bedrag van € 36.139 aan verbouwingsuitgaven opgevoerd als persoonsgebonden aftrek. De inspecteur van de Belastingdienst had echter bij het opleggen van de aanslag geen aftrek toegestaan voor deze uitgaven, wat leidde tot een geschil. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 28 juni 2024 was de belanghebbende niet verschenen, ondanks een aangetekende uitnodiging. Het hof oordeelde dat de belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden had aangetoond die rechtvaardigden dat hij aanspraak maakte op een hogere aftrek. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en een afschrift werd op dezelfde dag in Mijn Rechtspraak geplaatst.