In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De appellant, de man, had in eerste aanleg bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant een vordering ingesteld om vervangende toestemming te verkrijgen voor de inschrijving van zijn dochter, [minderjarige 1], bij een korfbalvereniging. De voorzieningenrechter had deze vordering afgewezen, met als argument dat er geen spoedeisend belang was. De man ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat de conditie van [minderjarige 1] slecht was en dat zij meer lichaamsbeweging nodig had. Hij betoogde dat het belangrijk was dat zij vanaf het begin van het nieuwe schooljaar kon deelnemen aan de korfbaltrainingen.
De vrouw, de geïntimeerde, voerde aan dat er geen spoedeisend belang was, omdat [minderjarige 1] al op dansles zat en haar conditie niet slecht was. Het hof oordeelde dat er geen actueel spoedeisend belang was bij de vordering van de man, aangezien [minderjarige 1] haar deelname aan de korfbaltrainingen had gestaakt en er geen noodzaak was om haar nu in te schrijven. Het hof verklaarde de man in zijn vordering niet-ontvankelijk en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 oktober 2024.