Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant sub 1] ,
[appellant sub 2],
[appellant sub 3],
[appellant sub 4],
[appellant sub 5],
Schouwen-Duiveland,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door vijf appellanten tegen de gemeente Schouwen-Duiveland. De appellanten vorderen de veroordeling van de gemeente tot betaling van een bedrag van € 62.281,36, dat zij stellen rechtmatig te bezitten. Dit bedrag is in beslag genomen door de gemeente na een doorzoeking in de woning van [persoon A], de moeder van twee van de appellanten. De doorzoeking vond plaats naar aanleiding van een incident met haar minderjarige zoon, waarbij € 73.170,00 aan contant geld werd aangetroffen. De gemeente heeft conservatoir beslag gelegd op dit bedrag, wat leidde tot een juridische strijd over de eigendom van het geld. De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft de vorderingen van de appellanten afgewezen, omdat het rechtsvermoeden dat [persoon A] de bezitter was van het geld niet voldoende was weerlegd. In hoger beroep hebben de appellanten drie grieven ingediend, maar het hof oordeelt dat de grieven niet slagen. Het hof concludeert dat de appellanten niet voldoende bewijs hebben geleverd dat zij eigenaar zijn gebleven van het geld. De vorderingen worden afgewezen en de appellanten worden hoofdelijk in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld.