ECLI:NL:GHSHE:2024:2879

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
20-000611-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgplicht van de eigenaar van een gevaarlijk huisdier na bijtincident

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, eigenaar van een Bull Mastiff, werd beschuldigd van het niet voldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van zijn hond, die betrokken was bij een bijtincident op 28 maart 2021 te Breda. De kantonrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een voorwaardelijke hechtenis van 1 week met een proeftijd van 2 jaren. Het hof oordeelde dat de verdachte onvoldoende zorg had gedragen voor zijn hond, die eerder betrokken was bij meerdere bijtincidenten. De verdachte had niet de nodige maatregelen genomen om te voorkomen dat zijn hond een gevaar voor anderen vormde. Het hof benadrukte dat de zorgplicht van de eigenaar zich uitstrekt tot het toezicht op de hond en het instrueren van anderen over de gevaren die de hond kan opleveren. De verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, [slachtoffer 1], voor de geleden schade als gevolg van de bijtincidenten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000611-23
Uitspraak : 9 september 2024
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 februari 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-038518-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter het aan de verdachte tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘onvoldoende zorg dragen voor een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 5 jaren. De kantonrechter heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen tot een bedrag van € 740,69, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De kantonrechter heeft de verdachte tevens veroordeeld in de proceskosten en de door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. Tot slot heeft de kantonrechter ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd tot een bedrag van € 740,69, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening met daaraan een gijzeling van 14 dagen verbonden.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft - anders dan de overgelegde vordering vermeldt - gevorderd dat het hof het vonnis van de kantonrechter zal bevestigen, met uitzondering van de straf en de verdachte in zoverre opnieuw rechtdoende zal veroordelen tot (naar het hof begrijpt) een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, alsmede een hechtenis voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft namens hem integrale vrijspraak bepleit van het aan hem tenlastegelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen. Het hof constateert daarbij in het bijzonder dat de kantonrechter ter zake van de bewezenverklaarde overtreding van artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht een voorwaardelijke gevangenisstraf heeft opgelegd aan de verdachte, terwijl zulks wettelijk niet mogelijk is.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 maart 2021 te Breda geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van (een) onder zijn hoede staande gevaarlijk(e) dier(en), te weten een of meer hond(en) (een Mastiff), immers heeft/hebben voornoemde hond(en) op voornoemde datum op of aan de [adres 3] [slachtoffer 1] aangevallen en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) gebeten terwijl verdachte voornoemde hond(en) onaangelijnd op de openbare weg(en) heeft laten verblijven
Verbeterde lezing tenlastelegging
Het hof heeft geconstateerd dat de tenlastelegging - anders dan de tenlastelegging in de overige aan het hof voorliggende strafzaken tegen de verdachte - geen melding maakt van het ras van de door de opsteller van de tenlastelegging bedoelde hond, zijnde de Mastiff met de naam [naam] . Het hof heeft de tenlastelegging in zoverre verbeterd gelezen, zijnde aangevuld met ‘een Mastiff’, de verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 maart 2021 te Breda geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, te weten een hond (een Mastiff), immers heeft voornoemde hond op voornoemde datum op of aan de [adres 3] [slachtoffer 1] aangevallen en gebeten terwijl verdachte voornoemde hond onaangelijnd op de openbare weg heeft laten verblijven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Baronie, basisteam Weerijs, registratienummer PL2000-2021078766, gesloten d.d. 14 maart 2022, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie (met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 31). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

1. Een kennisgeving van inbeslagname d.d. 29 maart 2021 (dossierpagina 3) , voor zover inhoudende als volgt:

Rapporteur
[verbalisant 2] (MW406224), brigadier van
politie Eenheid Zeeland-West-Brabant
Inbeslagneming
Plaats
[adres 2]
Datum en tijd
29 maart 2021 te 11:10 uur
Reden
Bijtincident
Goednummer
PL2000-2021078766-2318033
Categorie omschrijving
Dieren/dierenverblijven
Object
Huisdier (Hond)
Land
Nederland
Bijzonderheden
Bull mastif
Afstand door beslagene
Nee
Eigenaar
[verdachte] ,

2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 29 maart 2020 (dossierpagina’s 5-11), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :

Op 28 maart 2021 tussen 13.15 en 13.30 uur, liep ik mijn wekelijkse hardloopronde over het fietspad aan de [adres 3] , die kruist aan het [adres 4] te Breda. Toen ik vanuit het [adres 4] de [adres 3] opliep zag ik voor mij op het fietspad een hond staan. Ik zag dat het een grote hond was, die ongeveer tot mijn middel kwam, hij uitgezakte wangen had en zijn vacht zandkleurig was. Ik zag dat de hond mijn kant op kwam lopen. Ik voelde dat hij met 2 poten tegen mij aansprong en zijn tanden in mijn linker bovenarm bevestigden. Ik viel hierdoor op de grond, waarnaar de hond mij losliet. Ik zag dat de hond verder de [adres 3] te Breda opliep. (…) Ik ben vervolgens direct langs de huisarts gegaan om de wond te laten verzorgen. Mijn huisarts vertelde mij over de app 'Nextdoor'. Hierin wordt door buurtbewoners belangrijk nieuws over de wijk gedeeld. In de app Nextdoor kwam ik een bericht tegen van [betrokkene] , die een bericht plaatste over een gevaarlijke hond in de wijk. Bij dit bericht werd het artikel gedeeld van HB nieuws 'Valse hond bijt mens en dier' met bijgevoegd een foto van de hond. Ik herkende de hond op de foto, als de betreffende hond die mij zondag 28 maart 2021 aanviel op de [adres 3] te Breda. Ik herkende de zandkleurige vacht en de grote bouw van de hond. Ook de houding van de hond was hetzelfde als van de betreffende hond van afgelopen zondag.

3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2021 (dossierpagina’s 12-15), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

Omstreeks 11.10 uur (
het hof begrijpt: op 28 maart 2021), ben ik [verbalisant 2] , samen met collega [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , aan de deur gegaan van het landgoed aan [adres 2] . Ik [verbalisant 2] , heb daar met de eigenaar van de hond [verdachte] , gesproken. (…) Ik [verbalisant 2] , heb een foto gemaakt van de hond toen hij in de kooi zat. Ik [verbalisant 2] , heb toen om zeker te weten dat het de juiste hond was, deze foto ook aan de aangeefster (
het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) laten zien. Hierop bevestigde zij dat dit zeker de hond was, hierbij gaf zij ook aan dat zij de hond herkende aan de houding van zijn hoofd.

4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juni 2021 (dossierpagina 23), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Op 1 juni 2021 is een uitspraak gedaan door de raadkamer van het OM Breda (
het hof begrijpt: de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda), waarin beslist is dat de hond, de Bull Mastiff, waarvan aangenomen werd dat de eigenaar was de heer [verdachte] , terug gegeven diende te worden. In het klaagschrift d.d. 8 april 2021, ingediend door de later volledig te noemen verdachte [medeverdachte] , stelt deze dat de hond ten onrechte bij [verdachte] in beslag is genomen omdat zij de eigenaar is van de hond. (…) Het is mij, verbalisant, ambtshalve bekend dat [medeverdachte] de moeder is van de kinderen van hen (
het hof begrijpt [verdachte] en [medeverdachte]) samen en dat [verdachte] regelmatig te vinden is op het adres [adres 2] .

5. Een geschrift, te weten een schrijven van de burgemeester van de gemeente Breda, d.d. 27 augustus 2020 (pagina’s 27-29 van het procesdossier met nummer PL2000-2021078766) aan [verdachte] , [adres 2] , voor zover inhoudende als volgt:

In de afgelopen periode heb ik meerdere meldingen ontvangen van de politie en toezichthouders van de gemeente Breda betreffende bijtincidenten waarbij uw hond betrokken is geweest. Het betreft de volgende incidenten:
• Op 7 juni 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten op locatie [adres 3] in Breda bij het bos/park. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de dierenarts. Naar aanleiding van dit incident hebben toezichthouders van de gemeente Breda, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren op 10 juni 2020 een bezoek aan u gebracht en u gesproken over het bijtincident.
• Op 18 juni 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten in de buurt van kinderboerderij de Sik in Breda. Dit incident heeft geen letsel veroorzaakt bij het slachtoffer.
• Op 6 juli 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten op locatie Dennenbroek in Breda. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de dierenarts. Naar aanleiding van dit incident hebben toezichthouders van de gemeente Breda, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren op 6 juli 2020, omstreeks 19:30 uur een bezoek aan u gebracht en u gesproken over het bijtincident.
• Op 25 juli 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een persoon aangevallen en gebeten op locatie [adres 4] in Breda. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de arts.
Uit de rapportages van de toezichthouders blijkt dat uw hond onbetrouwbaar is. Het gaat hier om een lichtblonde Mastiff, welke een zeer grote en krachtige hond is.
Tevens blijkt uit de rapportages van de toezichthouders dat er veel meldingen binnenkomen van het feit dat uw hond regelmatig los rondloopt in de wijk.
De kans op een volgend bijtincident wordt door de toezichthouders als aanzienlijk ingeschat. Hun dringend advies is om doeltreffende en afgewogen maatregelen te treffen om een volgend bijtincident te voorkomen. Omdat ik deze ambtenaren als voldoende deskundig beschouw op het gebied van gedrag van honden, neem ik dit advies over.
Ik maak hierbij aan u bekend dat ik uw hond op basis van de door de toezichthouders van de gemeente Breda ingediende stukken gevaarlijk acht en vind een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van uw hond noodzakelijk.
Gezien de ernst van de situatie, het type hond, de kracht van de hond en de grote kans op nieuwe incidenten, leg ik u ter voorkoming van gevaar en hinder een aanlijn- en muilkorfgebod op als bedoeld in artikel 2:64 van de APV.
Met toepassing van artikel 125 van de Gemeentewet en het bepaalde in afdeling 5.3.1 van de Awb sommeer ik u:
1. Vanaf twee dagen na verzenddatum van dit besluit uw hond op de openbare weg, openbare plaatsen, en op het terrein van een ander, dus ook op de hondenuitlaat plaatsen (HUP's) of honden losloopterreinen, steeds kort aangelijnd en gemuilkorfd te (laten) houden en uit te (doen) laten onder krachtige geleide en voldoende toezicht.
2. Indien u niet of niet tijdig voldoet aan het gestelde onder punt 1, zal ik om herhaling van incidenten te voorkomen uw hond in beslag nemen.

6. Een geschrift zijnde een herzien advies risicoanalyse van het Riskassessmentteam Universiteit Utrecht d.d. 1 november 2021 (pagina’s 30-59 van het procesdossier met nummer PL2000-2021279378), voor zover inhoudende als volgt:

Naam hond [naam]
Geslacht Reu
Kleur en aftekening Beige met zwarte aftekening om de neus
Ras Bullmastiff (opmerking oogt als een kruising)
(…)
Samenvattend wordt daarom het risico van [naam] richting mensen, inclusief kinderen, ingeschat als zeer hoog, vanwege het vele aanblaffen met tanden, het getoonde uitvalgedrag in voornamelijk halflage houding en de voerbakagressie tijdens de gedragstest, de rapportage van dreigen naar onbekenden tijdens de IBG-periode en de meerdere bijtincidenten die [naam] eerder veroorzaakte.

7. Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] d.d. 8 december 2021 (dossierpagina’s 67-70), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [medeverdachte] :

Achternaam: [medeverdachte]
Voornamen: [medeverdachte]
(…)
Adres: [adres 2]
Postcode plaats: [adres 2]
(…)
V: Wie is er, volgens u, aansprakelijk voor het feit dat uw hond iemand heeft gebeten?
A: (…) Als iemand binnen de hekken gaat dan is het de verantwoordelijkheid van diegene zelf. Als het buiten de hekken is dan zijn wij (
het hof begrijpt: de verdachte en haar echtgenoot [verdachte]) verantwoordelijk.

8. Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 26 augustus 2024, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] ter terechtzitting:

(…) Ten tijde van de aan mij tenlastegelegde bijtincidenten hadden wij (
het hof begrijpt: haar echtgenoot [verdachte] en [medeverdachte]) een lichtkleurige, beige/witte, hond. Mijn man (
het hof begrijpt: [verdachte]) heeft deze hond gekocht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij er onvoldoende zorg voor gedragen heeft dat de onder zijn hoede staande gevaarlijke hond met de naam [naam] onschadelijk is gehouden. Voor een bewezenverklaring van dit feit als bedoeld in artikel 425, aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht is allereerst vereist dat kan worden vastgesteld dat het dier onder zijn hoede stond. Voorts is vereist dat uit de bewijsvoering volgt dat het dier gevaarlijk was.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betwist dat [naam] onder de hoede van de verdachte stond, nu de verdachte weliswaar eigenaar is van [naam] en het landgoed alwaar [naam] zich op bevond en daar ook met enige regelmaat komt, doch niet dermate vaak op het landgoed komt dat de verdachte als persoon heeft te gelden welke [naam] onder zijn hoede had. Zo droeg hij niet de zorg over [naam] en had hij geen zicht op de vrijheden die [naam] genoot. Hieraan heeft de verdediging de conclusie verbonden dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Tevens is aangevoerd dat de verdediging betwijfelt of het bijtincident toe te rekenen is aan de verdachte en of de verdachte daar schuld aan heeft gehad, nu het erop lijkt dat de verdachte de moeite heeft genomen te voorkomen dat er iemand wordt gebeten. De verdediging heeft aangevoerd dat er geen sprake is van verwijtbaarheid voor het bijtincident en heeft daaraan de strafprocessuele consequentie van vrijspraak verbonden.
Standpunt Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat [naam] weldegelijk onder de hoede stond van de verdachte, nu de verdachte eigenaar is van de hond en het perceel alwaar de hond verbleef.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij er onvoldoende zorg voor heeft gedragen dat de onder zijn hoede staande gevaarlijke hond met de naam [naam] onschadelijk is gehouden. Voor een bewezenverklaring van dit feit als bedoeld in artikel 425, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht is in de eerste plaats vereist dat kan worden vastgesteld dat het dier een gevaarlijk dier betreft.
Gevaarlijk dier a.b.i. artikel 425 lid 2 Sr.
Een hond kan eerst dan als gevaarlijk worden beschouwd indien hij door zijn gedrag heeft laten blijken gevaarlijk te zijn voor mens of dier. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit betrokkenheid bij eerdere bijtincidenten. Ook een hond waarvan op grond van andere feiten of omstandigheden kan worden aangenomen dat hij gevaren oplevert welke voormelde wetsbepaling in het algemeen heeft willen voorkomen, moet als gevaarlijk in de zin van die wetsbepaling worden aangemerkt (vgl. HR 10 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC8999,
NJ1992/571).
Het hof stelt in dit kader vast dat [naam] vóór het bijtincident van 18 oktober 2021 met betrekking tot [slachtoffer 2] - vide de tot het bewijs gebezigde aan de verdachte gerichte brief van de burgemeester van de gemeente Breda - reeds meerdere keren betrokken is geweest bij een bijtincident, te weten (onder meer) op 7 juni 2020, 18 juni 2020, 6 juli 2020 en 25 juli 2020. Vanwege deze incidenten heeft de burgemeester ter voorkoming van gevaar en hinder bij beschikking van 27 augustus 2020 voor de Mastiff een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd. Voorts bevindt zich in het dossier de tot het bewijs gebezigde herziene advies risicoanalyse d.d. 1 november 2021 van het Riskassessmentteam van de Universiteit Utrecht, waaruit volgt dat [naam] een zeer hoog risico richting mensen, inclusief kinderen, vormt.
Gelet op het vorenstaande komt het hof tot oordeel dat [naam] is aan te merken als een ‘gevaarlijk dier’ in de zin van artikel 425, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
De betrokkenheid van [naam] bij de tenlastegelegde bijtincidenten
Het hof zal hieronder ingaan op de vraag of [naam] bij de aan de verdachte tenlastegelegde bijtincidenten betrokken was.
Bijtincident 28 maart 2021 ( [slachtoffer 1] )
Uit de bewijsvoering volgt dat aangeefster [slachtoffer 1] zich op 28 maart 2021 bevond aan de [adres 2] te Breda, nabij landgoed [adres 3] . Aldaar werd zij gebeten door een grote hond met een zandkleurige vacht. Verbalisant [verbalisant 2] is de volgende dag naar het landgoed [adres 3] gegaan, alwaar de echtgenoot van de verdachte zich bevond, en heeft hij een hond in beslag genomen. Verbalisant [verbalisant 2] heeft vervolgens een foto gemaakt van deze honden aan aangeefster [slachtoffer 1] getoond (bijlage 2, pag. 15). Aangeefster bevestigde dat dit de hond is geweest die haar gebeten had. Mitsdien is het hof van oordeel dat vaststaat dat [naam] , zijnde de onder de echtgenoot van de verdachte inbeslaggenomen hond, de hond is geweest die aangeefster [slachtoffer 1] heeft gebeten. Het hof heeft, gelet op de door aangeefster gegevens beschrijving van de hond die haar heeft gebeten, de voornoemde foto en de locatie van het bijtincident, geen reden om aan te nemen dat dit een andere hond betreft dan de hond die op de foto door aangeefster is herkend.
Onder zijn hoede staand gevaarlijk dier
Nu is vastgesteld dat [naam] ten tijde van de tenlastegelegde bijtincidenten een gevaarlijk dier was en bij de tenlastegelegde bijtincidenten betrokken is geweest, staat het hof voor de vraag of de hond [naam] onder de hoede van de verdachte heeft gestaan ten tijde van de respectievelijk tenlastegelegde bijtincidenten.
Het hof stelt voorop dat voor de invulling van het bestanddeel ‘onder zijn hoede staand’ van belang is of de verdachte de zeggenschap of zorg heeft over een dier, op een zodanige manier dat dit dier aan de verdachte is toevertrouwd. In het algemeen zal de eigenaar van een gevaarlijk dier degene zijn die de zeggenschap heeft over de wijze waarop dit dier onschadelijk moet worden gehouden en deze hierom in beginsel hebben te gelden als degene onder wiens hoede het gevaarlijke dier staat. De eigenaar zal van die zorg slechts dan bevrijd zijn wanneer die zeggenschap of zorg aan een ander is toevertrouwd, op een zodanige wijze dat die ander kan worden aangemerkt als degene bij wie het dier onder zijn hoede stond. Tegelijkertijd is fysieke aanwezigheid of nabijheid van de eigenaar niet vereist voor het onder de hoede staan, hoewel deze fysieke aanwezigheid een sterke aanwijzing kán zijn dat het dier daadwerkelijk onder de hoede staat van de eigenaar, dan wel degene onder wiens voormelde hoede het dier stond (vgl. HR 16 januari 1928, ECLI:NL:HR:1928:275, NJ 1928, p. 250 en HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1097). In voormeld verband overweegt het hof dat dit bestanddeel onder meer kan worden ingevuld door het (i) eigendom van het dier, (ii) de manier waarop de dagelijkse zorg en het toezicht van en op het dier wordt ingevuld, (iii) de zeggenschap over het dier (iv) alsmede eventuele afspraken die zijn gemaakt over de zorg en/of het toezicht voor en over het dier. Voormelde factoren dienen als communicerende vaten in het uiteindelijke oordeel of sprake is van een dier dat onder de hoede van de verdachte staat.
Het hof benadrukt op de laatste plaats dat in dit verband het niet zo is dat het begrip onder zijn hoede staand exclusief aan één persoon is toe te dichten, doch een gevaarlijk dier onder de hoede van meerdere personen kan staan.
Het hof heeft reeds vastgesteld dat de verdachte de eigenaar was van de hond en tevens de eigenaar was van landgoed [adres 3] , alwaar de hond verbleef. Uit het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat de verdachte met enige regelmaat aanwezig was op het landgoed. De verdachte heeft in zijn verhoor niets willen verklaren omtrent de zorg, het toezicht en de zeggenschap omtrent de hond. Derhalve zal het hof ervan uitgaan dat onder meer de verdachte als eigenaar van de hond en het perceel alwaar de hond verbleef, degene is die de zeggenschap had over de wijze waarop dit dier onschadelijk moet worden gehouden, terwijl evenmin is gebleken dat die zeggenschap of zorg aan een ander is toevertrouwd, op een zodanige wijze dat die ander kan worden aangemerkt als degene bij wie het dier onder zijn hoede stond. Dat de verdachte niet duurzaam op het landgoed verbleef doet daaraan niet af, nu fysieke aanwezigheid of nabijheid van de eigenaar niet vereist is voor het onder de hoede staan.
Gelet op het vorenstaande stond, naar het oordeel van het hof, de hond ten tijde van de bijtincidenten (mede) onder zijn hoede.
Geen voldoende zorg gedragen
Het hof zal thans hebben te beoordelen of de verdachte niet voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van [naam] .
Het aan de verdachte tenlastegelegde betreft telkens een overtreding en stelt strafbaar het niet voldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier. Kenmerkend voor deze strafbepaling als overtreding is dat hiervoor geen culpa vereist is. Voor zover het verweer van de verdediging daarvan uit gaat faalt het, nu die opvatting geen steun vindt in het recht.
Met betrekking tot het bewijs van het ‘voldoende zorgdragen voor het onschadelijk houden’ dient dit bestanddeel feitelijk te worden ingevuld aan de hand van de bewijsvoering. De eventuele vraag naar de verwijtbaarheid zal derhalve pas aan de orde komen bij de strafbaarheid van de dader, alwaar in dit arrest het verweer zal worden besproken.
Het hof overweegt dat het bepaalde in artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht een strafbepaling een zekere verschijningsvorm van een kwaliteitsdelict is dat slechts betrekking heeft op de persoon onder wiens hoede het gevaarlijke dier staat. Het is daarbij (bij verwezenlijking van het gevaar) een geconcretiseerd-abstract gevaarzettingsdelict, terwijl het bestanddeel ‘onschadelijk houden’ impliceert dat slechts niet aan deze strafrechtelijke zorgplicht is voldaan indien en voor zover het dier schade heeft veroorzaakt. Voor de bewezenverklaring van deze overtreding is geen schuld vereist, doch wel enige vorm van verwijtbaarheid. Die verwijtbaarheid dient naar het oordeel van het hof te worden ingevuld door de mate waarin degene onder wiens hoede het dier staat bekend was met de aard van de gevaarlijkheid van het dier, alsmede de vraag in hoeverre is getracht te voldoen aan de zorgplicht om het dier onschadelijk te houden.
Het hof stelt vast dat aangeefster [slachtoffer 2] is gebeten door de hond (de Mastiff) van de verdachte. Hier vloeit in beginsel uit voort dat degene die deze hond onder zijn hoede heeft, niet heeft voldaan aan de zorg voor het onschadelijk houden van het gevaarlijke dier – indachtig de aard en het karakter van de strafbepaling – van artikel 425, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
Resumé
Het hof is gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat het (onder meer) de verdachte is geweest die geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder haar hoede staand gevaarlijk dier. De andersluidende verweren worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt:

onvoldoende zorg dragen voor een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Verweer met betrekking tot verwijtbaarheid
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte moeite heeft genomen te voorkomen dat er iemand wordt gebeten, zodat er geen sprake is van verwijtbaarheid voor het bijtincident.
Het hof overweegt dat - hoewel dit kennelijke verweer dat is geënt op de buitenwettelijke schulduitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld, niet aan de daaraan te stellen vereisten voldoet (vgl. HR 30 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1156, waarin wordt geoordeeld dat een beroep op noodweerexces “voldoende duidelijk” moet zijn) - overweegt het hof zij het in zoverre ambtshalve als volgt.
Uit het verweer van de verdediging ontwaart het hof dat er kennelijk een beroep wordt gedaan op de buiten wettelijke schulduitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld, in de vorm van maximaal te betrachten zorg (vgl. HR 2 februari 1993, NJ 1993/476). Het beoordelingskader is daarbij of aannemelijk is geworden dat door de verdachte alle maatregelen zijn genomen die redelijkerwijze van hem konden worden gevergd teneinde te voorkomen dat in strijd met de geldende voorschriften - in dit geval het onschadelijk houden van het gevaarlijke dier - werd gehandeld (vgl. HR 28 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:AD1957, NJ 1994/178 m.nt. Th.W. van Veen).
Naar het oordeel van het hof is in dezen geen sprake van een zodanige situatie. Het hof overweegt in dat verband dat de hond vóór dit bijtincident reeds betrokken is geweest bij een veelheid aan andere bijtincidenten, terwijl de verdachte op geen enkele manier heeft getracht dit verwezenlijkte gevaar te beteugelen, zodat het verweer hierop reeds afstuit. Daarenboven overweegt het hof dat de verdachte, welke wist van deze eerdere incidenten, in dit specifieke geval aangeefster niet onbegeleid de tuin in had mogen laten en zijn zorgplicht zich uitstrekt tot het toezicht (blijven) houden op de hond, terwijl de verdachte eveneens aangeefster voldoende duidelijk en indringend had moeten instrueren omtrent de plekken waar zij mocht komen en het gevaar dat uitging van de hond. Het verweer van de verdediging faalt hierom.
Er zijn geen (overige) feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij met betrekking tot een bijtincident geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, te weten zijn hond, een hond van het ras Bull Mastiff met de naam [naam] . Bij het bijtincident heeft een persoon meer dan gering lichamelijk letsel bekomen. Het slachtoffer van dit feit moeten zich angstig hebben gevoeld, zij werd immers geconfronteerd met een aanval van een grote hond.
Daarenboven slaat het hof in het nadeel van de verdachte acht op het feit dat de verdachte van zijn fouten niet lijkt te leren, aangezien er meerdere bijtincidenten voorafgegaan zijn aan dit feit.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende de verdachte d.d. 1 juli 2024 volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof, alles afwegend, de oplegging van een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijk hechtenis voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
Blijkens de in het procesdossier bevindende kennisgeving van inbeslagneming d.d. 29 maart 2021 (dossierpagina’s 3-4), is de verdachte als beslagene aangemerkt ten tijde van de inbeslagneming van de hond van het ras Bull Mastiff. De verdachte heeft blijkens het procesdossier de hond aangelijnd en overgedragen.
Nu het feit is gepleegd middels de hond, kan de hond worden aangemerkt als voorwerp met betrekking tot welke het feit is begaan en is de hond vatbaar voor verbeurdverklaring. Het hof zal de hond dan ook verbeurdverklaren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 740,69. Deze vordering valt uiteen in de volgende deelposten:
i. Materiële schade ad € 90,69
a. Eigen risico zorgverzekering ad € 60,70
b. Kapot sportshirt ad € 29,99

ii. Immateriële schade ad € 650,00

Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen.
i. Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 90,69, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
ii. Immateriële schade
Met betrekking tot de immateriële schade stelt het hof vast dat er sprake is van door de benadeelde partij opgelopen c.q. geleden letsel, hetgeen een zelfstandige grond voor schadevergoeding vormt als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof bepaalt die schade naar de maatstaf van billijkheid op een bedrag van € 650,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Resumé
Het hof zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 740,69, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 740,69. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van maximaal 14 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 63 en 425 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;

veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 1 (één) week;

bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een hond van het ras Bull Mastiff (goednummer: PL2000-2021078766-2318033);

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 740,69 (zevenhonderdveertig euro en negenenzestig cent), bestaande uit € 90,69 (negentig euro en negenenzestig cent) materiële schade en € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 740,69 (zevenhonderdveertig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 90,69 (negentig euro en negenenzestig cent) materiële schade en € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2021 tot aan de dag der voldoening, bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen waarbij te gelden heeft dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft en bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. dr. M.J.M.A. van der Put, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. van den Akker, griffier,
en op 9 september 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.