Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt in:
"Het hoger beroep richt zich niet zozeer tegen de veroordeling van de meer subsidiair ten laste gelegde variant, maar meer tegen de verwerping van het beroep op noodweer/exces.
(...)
Noodweer/exces
Voor wat betreft het beroep op noodweer/exces geldt het volgende:
Zoals in eerste aanleg betoogd, was aangever die avond behoorlijk recalcitrant en agressief, zowel binnen in de [A] als buiten. Niet alleen zijn agressieve houding heeft een rol gespeeld bij de wijze waarop cliënt heeft gereageerd, ook de volgende omstandigheden maken dat van cliënt niet kon en mocht worden gevergd dat hij zich onttrok aan de situatie:
1) Aangever wilde in eerste instantie met een mes binnen komen. Client had in zijn achterhoofd dat als je al zo gek bent om een mes mee naar binnen te nemen, wie weet wat er dan nog meer te verwachten valt bij zo een persoon. Tegenwoordig wordt er om het minste of geringste op je geschoten. Die angst voor een aanval met een wapen was er dus niet voor niets; aangever heeft een behoorlijke reputatie waar je serieus rekening mee moet houden. Het is niet een of andere pannenkoek zoals cliënt verklaart.
2) Aangever is compleet buiten zinnen, er valt niet meer met hem te praten. Hij scheurt zijn shirt kapot, wil vechten met andere portiers en wil koste wat kost terug naar binnen.
3) Op het moment dat aangever buiten door het lint gaat, begint het publiek naar buiten te stromen. Ook dat levert een direct gevaar op en cliënt was bang dat aangever in deze toestand tussen de bezoekers zou komen.
4) Juist omdat cliënt aangever met normaal praten en wegduwen niet rustig kreeg en niet op andere gedachten kon brengen, wordt het vrijwel onmogelijk om op een andere manier het probleem op te lossen. De politie was er niet, overlaten aan collega portiers was ook geen optie omdat cliënt de situatie juist van hen had overgenomen. Hij stond dus in zijn eentje tegenover een compleet losgeslagen, niet voor rede vatbaar persoon die koste wat kost terug wilde en op de vuist wilde gaan.
5) Tot overmaat van ramp begint aangever dan zelf met fysiek geweld. Hij geeft cliënt met gebalde vuist een stoot die bij toeval gelukkig op de schouder landt en niet in het gezicht. In een fractie van een seconde reageert cliënt dan door een zwieper te geven met open hand, bewust niet met gebalde vuist.
De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen met de overweging dat aangever zijn armen stil langs zijn lichaam had en er dus geen enkele dreiging meer van hem uitging richting cliënt, de andere portiers en de bezoekers. Dat lijkt mij niet juist. Immers op de beelden is duidelijk te zien dat hij koste wat kost terug wil. Hij probeert zelfs door en om cliënt heen te lopen. Het feit dat hij een fractie van een seconde een rustmoment heeft en zijn armen langs zijn lichaam heeft, wil niet zeggen dat daarmee de dreiging voorbij was. Gelet op zijn agressie en de omstandigheden die ik zojuist heb uiteengezet, en dan met name het feit dat aangever zelf de grens heeft overschreden door een stoot uit te delen, had van cliënt niet kunnen worden en mogen verwacht dat hij dan maar de volgende klap zou afwachten. Of dat aangever alsnog om hem heen zou rennen richting de portiers. Vergelijk het met de situatie dat iemand een pistool tegen je hoofd zet. Moet je dan recht in de loop kijken en wachten tot de trekker wordt overgehaald om te reageren? Dat kan de wetgever niet bedoeld hebben met een geslaagd beroep op noodweer. Kortom, in deze situatie dreigde er nog wel degelijk gevaar, ook al had aangever een fractie van een seconde zijn armen langs zijn lichaam. Als aangever een paar minuten na zijn stoot op afstand stond van cliënt en zijn armen langs zijn lichaam had gehouden, dan was er inderdaad geen noodweersituatie, maar dat is niet het geval. Ik denk dat de uitspraak van de Hoge Raad van 22 november 2011 een op een van toepassing is op de zaak van vandaag.
Het Hof had volgens de Hoge Raad ten onrechte de verwerping van het beroep op noodweer gesteund op de grond dat geen sprake is geweest van een noodzaak tot verdediging omdat verdachte, die naar het oordeel van het Hof de ruimte had om zich te bevrijden uit de greep van het slachtoffer en naar achteren was gelopen, weg had kunnen lopen in plaats van naar het slachtoffer uit te halen. De Hoge Raad oordeelt echter dat “in aanmerking genomen dat het slachtoffer het gezicht van verdachte heeft weggeduwd, verdachte een trap tegen zijn borst heeft gegeven en hem bij de keel heeft gegrepen, terwijl verder geweld van de kant van het slachtoffer dreigde, is het kennelijke oordeel van het Hof dat van verdachte onder de gegeven omstandigheden mocht worden gevergd zich te onttrekken aan de confrontatie, niet begrijpelijk”.”