[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende te [adres 1] .
Bij vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter het aan de verdachte tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘onvoldoende zorg dragen voor een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 5 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft - anders dan de overgelegde vordering vermeldt – mondeling gevorderd dat het hof het vonnis van de kantonrechter zal bevestigen, met uitzondering van de straf en de verdachte in zoverre opnieuw rechtdoende zal veroordelen tot (naar het hof begrijpt) een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, alsmede een hechtenis voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft namens hem integrale vrijspraak bepleit van het aan hem tenlastegelegde.
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen. Het hof constateert daarbij in het bijzonder dat de kantonrechter ter zake van de bewezenverklaarde overtreding van artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht een voorwaardelijke gevangenisstraf heeft opgelegd aan de verdachte, terwijl zulks wettelijk niet mogelijk is.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 oktober 2021 te Breda geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van (een) onder zijn hoede staande gevaarlijk(e) dier(en), te weten een of meer hond(en) (een Mastiff), immers heeft/hebben voornoemde hond(en) op voornoemde datum [slachtoffer] aangevallen en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) gebeten.
Verbeterde lezing tenlastelegging
Het hof heeft geconstateerd dat de tenlastelegging - anders dan de tenlastelegging in de overige aan het hof voorliggende strafzaken tegen de verdachte - geen melding maakt van het ras van de door de opsteller van de tenlastelegging bedoelde hond, zijnde de Mastiff met de naam [naam] . Het hof heeft de tenlastelegging in zoverre verbeterd gelezen, zijnde aangevuld met ‘een Mastiff’, de verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 oktober 2021 te Breda geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, te weten een hond (een Mastiff), immers heeft voornoemde hond op voornoemde datum [slachtoffer] aangevallen en gebeten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Baronie, basisteam Weerijs, registratienummer PL2000-2021279378, gesloten d.d. 8 januari 2022, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie (met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 77). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 15 november 2021 (dossierpagina’s 10-11), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op 18 oktober 2021 bevond ik mij op het landgoed genaamd de [adres 2] te Breda. Ik was daar op verzoek van de bewoner de heer [verdachte] in verband met mijn werk, beheer van Landgoederen. (…) [verdachte] vroeg aan mij of ik de tuin achter het huis in wilde. Dan zou hij de twee honden vastzetten, daar die mij niet kenden. Ik heb aangegeven dat ik dat wel wilde doen. Wij liepen de woning uit. [verdachte] ging rechtsaf en wees me op de twee honden die rechts achter een hekwerk stonden. Ik dacht dat ze hier in een kooi stonden en dat ze vast zaten. Ik ging linksaf en koos ervoor om eerst de tuin achter het huis in te gaan. Dit was afgesloten middels een hekwerk. Ik zag geen waarschuwingsborden of iets dergelijks op het hek. Er was een deel wat open gemaakt kon worden middels een klink. Ik dacht dat de honden vast zaten. Ik deed de poort in het hekwerk open en ben de tuin achter het huis ingelopen. Ik was ongeveer 20 meter vooruit gelopen toen de honden ineens op mij af kwamen rennen. Ik werd door een van de honden gebeten in mijn linker bovenarm. Ik voelde pijn. Ik werd ook in mijn bil gebeten. (…) Het was de grootste hond, met de witte vacht, die mij heeft gebeten. De vrouw van [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte [medeverdachte]) heeft de honden weggelokt met voer en ze enige tijd later aan een boom vastgebonden. De politie heeft mij later een foto van de hond getoond die mij gebeten heeft. Door de beten van de hond heb ik enkele wonden aan mijn linker arm en een wond in mijn linkerbil.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 oktober 2021 (dossierpagina’s 12-19), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op (…) 18 oktober 2021 (…) kregen wij van het operationeel centrum te Bergen op Zoom, opdracht om te gaan naar [adres 2] . Door een meldster was in de omgeving van het aldaar gevestigde landgoed een schreeuw en hondengeblaf gehoord. (…) Aldaar trof ik voor bij de woning de mij ambtshalve bekende eigenaar [verdachte] . (…) Na doorvragen gaf [verdachte] , aan dat de architect was gebeten. (…) Ik zag bij aangeefster een verband om haar arm zitten. Aangeefster vertelde dat zij de tuin in was gelopen en was aangevallen door 2 honden. Daarbij is zij gebeten. Zij gaf aan dat het de witte hond was die haar gebeten had. Door mij werd een foto getoond aan aangeefster van de betreffende hond. Zij herkende op de foto de betreffende hond. Door mij zijn ook foto's gemaakt van de medische verklaring. Deze worden bij dit proces-verbaal gevoegd als mede de foto van de hond die ik heb getoond.
3. De eigen waarneming van het hof met betrekking tot de als bijlage gevoegde foto van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 oktober 2021 (dossierpagina’s 12-19), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
(pagina 19)
Op de als bijlage gevoegde foto neemt het hof het volgende waar. Een relatief grote en relatief hoog op de poten staande, kortharige hond met een beige-wit kleurige vacht en een brede kop met een zwarte aftekening om de neus.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 oktober 2021 (dossierpagina’s 20-21), voor zover als inhoudende als verklaring van [getuige] :
Ik werk bij het bedrijf van der Huizen vastgoed. Dit is gevestigd op [adres 2] . (…) Achter het pand en het kantoor is een grote tuin. Deze is in een soort van U-vorm. Deze tuin is afgezet middels een hekwerk. De tuin achter het pand en achter het bedrijf is een groot geheel. Ik werk hier nu drie weken en de honden lopen altijd los in de tuin. (…) Ik ben zelfs best bang voor de hond, welke geheel wit is. (…) Hij komt altijd heel agressief naar het hek toe. Er loopt nog een hond los, dit is een bruin gevlekte hond. Die blaft ook wel, maar komt niet agressief richting het hek. Vanochtend 18 oktober 2021, omstreeks 09:10 uur hoorde ik een vrouw gillen. Ik zat op dat moment in het kantoor. Ik hoorde dat de vrouw in paniek was en om hulp riep. Ik ben naar buiten gelopen. Ik keek in de achtertuin. Ik zag een vrouw in de tuin op de grond zitten. Ik zag dat zij ongeveer 20 meter, vanaf het pand gezien op de grond zat. Ze was dus al best een stuk de tuin ingelopen. Ik zag dat de vrouw alleen was. Ik zag de witte hond op haar af komen. Ik zag dat de witte hond in haar linker boven arm beet. Ik zag dat hij met zijn bek haar arm vast hield en aan haar jas trok. De vrouw bleef gillen en bleef stil zitten. De hond liet niet los.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 november 2021 (dossierpagina 22), voor zover als inhoudende als verklaring van [getuige] :
Ik stond voor het hek toen die vrouw gebeten werd door de hond van [verdachte] .
Ik kan u vertellen dat er geen bordjes met een waarschuwingstekst voor de gevaarlijke
hond op het hek hing. Ik weet dit 100% zeker.
De bordjes zijn, na het bijtincident, op het hek gehangen door de klusjesman.
6. Een geschrift, te weten een schrijven van de burgemeester van de gemeente Breda, d.d. 27 augustus 2020 (pagina’s 27-29 van het procesdossier met nummer PL2000-2021078766) aan [verdachte] , [adres 2] , voor zover inhoudende als volgt:
In de afgelopen periode heb ik meerdere meldingen ontvangen van de politie en toezichthouders van de gemeente Breda betreffende bijtincidenten waarbij uw hond betrokken is geweest. Het betreft de volgende incidenten:
• Op 7 juni 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten op locatie [adres 2] bij het bos/park. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de dierenarts. Naar aanleiding van dit incident hebben toezichthouders van de gemeente Breda, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren op 10 juni 2020 een bezoek aan u gebracht en u gesproken over het bijtincident.
• Op 18 juni 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten in de buurt van kinderboerderij de Sik in Breda. Dit incident heeft geen letsel veroorzaakt bij het slachtoffer.
• Op 6 juli 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten op locatie Dennenbroek in Breda. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de dierenarts. Naar aanleiding van dit incident hebben toezichthouders van de gemeente Breda, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren op 6 juli 2020, omstreeks 19:30 uur een bezoek aan u gebracht en u gesproken over het bijtincident.
• Op 25 juli 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een persoon aangevallen en gebeten op locatie [adres 3] in Breda. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de arts.
Uit de rapportages van de toezichthouders blijkt dat uw hond onbetrouwbaar is. Het gaat hier om een lichtblonde Mastiff, welke een zeer grote en krachtige hond is.
Tevens blijkt uit de rapportages van de toezichthouders dat er veel meldingen binnenkomen van het feit dat uw hond regelmatig los rondloopt in de wijk. De kans op een volgend bijtincident wordt door de toezichthouders als aanzienlijk ingeschat.
Hun dringend advies is om doeltreffende en afgewogen maatregelen te treffen om een volgend bijtincident te voorkomen. Omdat ik deze ambtenaren als voldoende deskundig beschouw op het gebied van gedrag van honden, neem ik dit advies over.
Ik maak hierbij aan u bekend dat ik uw hond op basis van de door de toezichthouders van de gemeente Breda ingediende stukken gevaarlijk acht en vind een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van uw hond noodzakelijk.
Gezien de ernst van de situatie, het type hond, de kracht van de hond en de grote kans op nieuwe incidenten, leg ik u ter voorkoming van gevaar en hinder een aanlijn- en muilkorfgebod op als bedoeld in artikel 2:64 van de APV.
Met toepassing van artikel 125 van de Gemeentewet en het bepaalde in afdeling 5.3.1 van de Awb sommeer ik u:
1. Vanaf twee dagen na verzenddatum van dit besluit uw hond op de openbare weg, openbare plaatsen, en op het terrein van een ander, dus ook op de hondenuitlaat plaatsen (HUP's) of honden losloopterreinen, steeds kort aangelijnd en gemuilkorfd te (laten) houden en uit te (doen) laten onder krachtige geleide en voldoende toezicht.
2. Indien u niet of niet tijdig voldoet aan het gestelde onder punt 1, zal ik om herhaling van incidenten te voorkomen uw hond in beslag nemen.
7. Een geschrift, zijnde een herzien advies risicoanalyse van het Riskassessmentteam Universiteit Utrecht d.d. 1 november 2021 (pagina’s 30-59 van het procesdossier met nummer PL2000-2021279378), voor zover inhoudende als volgt:
Naam hond [naam]
Geslacht Reu
Kleur en aftekening Beige met zwarte aftekening om de neus
Ras Bullmastiff (opmerking oogt als een kruising)
(…)
Samenvattend wordt daarom het risico van [naam] richting mensen, inclusief kinderen, ingeschat als zeer hoog, vanwege het vele aanblaffen met tanden, het getoonde uitvalgedrag in voornamelijk halflage houding en de voerbakagressie tijdens de gedragstest, de rapportage van dreigen naar onbekenden tijdens de IBG-periode en de meerdere bijtincidenten die [naam] eerder veroorzaakte.
8. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 december 2021 (dossierpagina’s 67-70), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [medeverdachte] :
Achternaam: [medeverdachte]
Voornamen: [medeverdachte]
(…)
Adres: [adres 2]
Postcode plaats: [adres 2]
(…)
V: Wie is er, volgens u, aansprakelijk voor het feit dat uw hond iemand heeft gebeten?
A: (…) Als iemand binnen de hekken gaat dan is het de verantwoordelijkheid van diegene zelf. Als het buiten de hekken is dan zijn wij (
het hof begrijpt: de verdachte en haar echtgenoot [verdachte]) verantwoordelijk.
9. Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 26 augustus 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte ter terechtzitting:
(…) Ten tijde van de aan mij tenlastegelegde bijtincidenten hadden wij (
het hof begrijpt: haar echtgenoot [verdachte] en [medeverdachte]) een lichtkleurige, beige/witte, hond. Mijn man (
het hof begrijpt: [verdachte]) heeft deze hond gekocht.
10. Een schriftelijk bescheid, zijnde een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering strekkende tot teruggave van het beslag d.d. 3 november 2021, voor zover inhoudende als volgt:
KLAAGSCHRIFT TOT TERUGGAVE EX ART. 552A SV
Aan de Rechtbank te Zeeland-West-Brabant , locatie Breda
Geeft eerbiedig te kennen:
Mevrouw [medeverdachte] , nader te noemen ‘klaagster’, geboren op 16 februari 1976 en wonende te [adres 2] ,
Op maandag 18 oktober is door de politie van Basisteam Weerijs (district de Baronie), bij haar woning, beslag gelegd op de aan klaagster toebehorende hond (vide bijlage 1):
Goed: Huisdier
Kleur: Wit
Goednummer: PL2000-2021279378-2388482
Klaagster is eigenaar van de inbeslaggenomen hond en heeft daarvan geen afstand gedaan.
REDENEN WAAROM:
Klaagster uw rechtbank eerbiedig verzoekt
het voormelde beslag op te heffen met last tot teruggave/afgifte aan klager, althans een zodanige beslissing te nemen als zal worden vermeend te behoren.
(…)
3 november 2021
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij er onvoldoende zorg voor gedragen heeft dat de onder zijn hoede staande gevaarlijke hond met de naam [naam] onschadelijk is gehouden. Voor een bewezenverklaring van dit feit als bedoeld in artikel 425, aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht is allereerst vereist dat kan worden vastgesteld dat het dier onder zijn hoede stond. Voorts is vereist dat uit de bewijsvoering volgt dat het dier gevaarlijk was.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betwist dat [naam] onder de hoede van de verdachte stond, nu de verdachte weliswaar eigenaar is van [naam] en het landgoed alwaar [naam] zich op bevond en daar ook met enige regelmaat komt, doch niet dermate vaak op het landgoed komt dat de verdachte als persoon heeft te gelden welke [naam] onder zijn hoede had. Zo droeg hij niet de zorg over [naam] en had hij geen zicht op de vrijheden die [naam] genoot. Hieraan heeft de verdediging de conclusie verbonden dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Tevens is aangevoerd dat de verdediging betwijfelt of het bijtincident toe te rekenen is aan de verdachte en of de verdachte daar schuld aan heeft gehad, nu het erop lijkt dat de verdachte de moeite heeft genomen te voorkomen dat er iemand wordt gebeten. De verdediging heeft aangevoerd dat er geen sprake is van verwijtbaarheid voor het bijtincident en heeft daaraan de strafprocessuele consequentie van vrijspraak verbonden.
Standpunt Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat [naam] weldegelijk onder de hoede stond van de verdachte, nu de verdachte eigenaar is van de hond en het perceel alwaar de hond verbleef.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij er onvoldoende zorg voor heeft gedragen dat de onder zijn hoede staande gevaarlijke hond met de naam [naam] onschadelijk is gehouden. Voor een bewezenverklaring van dit feit als bedoeld in artikel 425, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht is in de eerste plaats vereist dat kan worden vastgesteld dat het dier een gevaarlijk dier betreft.
Gevaarlijk dier a.b.i. artikel 425 lid 2 Sr.
Een hond kan eerst dan als gevaarlijk worden beschouwd indien hij door zijn gedrag heeft laten blijken gevaarlijk te zijn voor mens of dier. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit betrokkenheid bij eerdere bijtincidenten. Ook een hond waarvan op grond van andere feiten of omstandigheden kan worden aangenomen dat hij gevaren oplevert welke voormelde wetsbepaling in het algemeen heeft willen voorkomen, moet als gevaarlijk in de zin van die wetsbepaling worden aangemerkt (vgl. HR 10 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC8999,NJ1992/571). Het hof stelt in dit kader vast dat [naam] vóór het bijtincident van 18 oktober 2021 met betrekking tot [slachtoffer] - vide de tot het bewijs gebezigde aan de verdachte gerichte brief van de burgemeester van de gemeente Breda - reeds meerdere keren betrokken is geweest bij een bijtincident, te weten (onder meer) op 7 juni 2020, 18 juni 2020, 6 juli 2020 en 25 juli 2020. Vanwege deze incidenten heeft de burgemeester ter voorkoming van gevaar en hinder bij beschikking van 27 augustus 2020 voor de Mastiff een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd. Voorts bevindt zich in het dossier de tot het bewijs gebezigde herziene advies risicoanalyse d.d. 1 november 2021 van het Riskassessmentteam van de Universiteit Utrecht, waaruit volgt dat [naam] een zeer hoog risico richting mensen, inclusief kinderen, vormt.
Gelet op het vorenstaande komt het hof tot oordeel dat [naam] is aan te merken als een ‘gevaarlijk dier’ in de zin van artikel 425, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
De betrokkenheid van [naam] bij de tenlastegelegde bijtincidenten
Het hof zal hieronder ingaan op de vraag of [naam] bij de aan het de verdachte tenlastegelegde bijtincident betrokken was.
Bijtincident 18 oktober 2021 ( [slachtoffer] )
Uit de bewijsvoering volgt dat aangeefster [slachtoffer] zich op 18 oktober 2021 bevond in de tuin van het landgoed de [adres 2] aan [adres 2] . Aldaar werd zij gebeten door een grote hond met een witte vacht die zich in de tuin van het landgoed bevond. Het slachtoffer had letsel aan haar arm en letsel aan haar bil. Dat zij door een witte hond is gebeten staat, mede gelet op o.a. het klaagschrift ex 552a Sv, niet ter discussie. Het hof gaat er dan ook vanuit dat dit de in een (herzien) advies Risicoanalyse van 1 november 2021 beschreven Bullmastiff van verdachte betrof. Bovendien heeft verbalisant [verbalisant 2] aangeefster een foto getoond (pag. 19) van een relatief grote en relatief hoog op de poten staande, kortharige hond met een beige-wit kleurige vacht en een brede kop met een zwarte aftekening om de neus. Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat deze hond haar had gebeten. Het hof heeft geen reden om aan te nemen dat de foto die aangeefster [slachtoffer] is getoond een andere hond zou betreffen dan de hond die haar heeft gebeten en in het (herzien) advies Risicoanalyse staat beschreven. Het hof gaat er mitsdien vanuit dat hier sprake is van één en dezelfde hond.
Onder zijn hoede staand gevaarlijk dier
Nu is vastgesteld dat [naam] ten tijde van de tenlastegelegde bijtincidenten een gevaarlijk dier was en bij de tenlastegelegde bijtincidenten betrokken is geweest, staat het hof voor de vraag of de hond [naam] onder de hoede van de verdachte heeft gestaan ten tijde van de respectievelijk tenlastegelegde bijtincidenten.
Het hof stelt voorop dat voor de invulling van het bestanddeel ‘onder zijn hoede staand’ van belang is of de verdachte de zeggenschap of zorg heeft over een dier, op een zodanige manier dat dit dier aan de verdachte is toevertrouwd. . In het algemeen zal de eigenaar van een gevaarlijk dier degene zijn die de zeggenschap heeft over de wijze waarop dit dier onschadelijk moet worden gehouden en deze hierom in beginsel hebben te gelden als degene onder wiens hoede het gevaarlijke dier staat. De eigenaar zal van die zorg slechts dan bevrijd zijn wanneer die zeggenschap of zorg aan een ander is toevertrouwd, op een zodanige wijze dat die ander kan worden aangemerkt als degene bij wie het dier onder zijn hoede stond. Tegelijkertijd is fysieke aanwezigheid of nabijheid van de eigenaar niet vereist voor het onder de hoede staan, hoewel deze fysieke aanwezigheid een sterke aanwijzing kán zijn dat het dier daadwerkelijk onder de hoede staat van de eigenaar, dan wel degene onder wiens voormelde hoede het dier stond (vgl. HR 16 januari 1928, ECLI:NL:HR:1928:275, NJ 1928, p. 250 en HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1097). In voormeld verband overweegt het hof dat dit bestanddeel onder meer kan worden ingevuld door het (i) eigendom van het dier, (ii) de manier waarop de dagelijkse zorg en het toezicht van en op het dier wordt ingevuld, (iii) de zeggenschap over het dier (iv) alsmede eventuele afspraken die zijn gemaakt over de zorg en/of het toezicht voor en over het dier. Voormelde factoren dienen als communicerende vaten in het uiteindelijke oordeel of sprake is van een dier dat onder de hoede van de verdachte staat. Het hof benadrukt op de laatste plaats dat in dit verband het niet zo is dat het begrip onder zijn hoede staand exclusief aan één persoon is toe te dichten, doch een gevaarlijk dier onder de hoede van meerdere personen kan staan.
Het hof heeft reeds vastgesteld dat de verdachte de eigenaar was van de hond en tevens de eigenaar was van landgoed [adres 2], alwaar de hond verbleef. Ten tijde van het bijtincident was de verdachte aanwezig op het landgoed en heeft hij aangeefster naar de tuin begeleid. Uit het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat de verdachte met enige regelmaat aanwezig was op het landgoed en die dag ook daadwerkelijk fysiek aanwezig was. De verdachte heeft in zijn verhoor niets willen verklaren omtrent de zorg, het toezicht en de zeggenschap omtrent de hond. Derhalve zal het hof ervan uitgaan dat onder meer de verdachte als eigenaar van de hond en het perceel alwaar de hond verbleef, degene is die de zeggenschap had over de wijze waarop dit dier onschadelijk moet worden gehouden, terwijl evenmin is gebleken dat die zeggenschap of zorg aan een ander is toevertrouwd, op een zodanige wijze dat die ander kan worden aangemerkt als degene bij wie het dier onder zijn hoede stond. Dat de verdachte niet duurzaam op het landgoed verbleef doet daaraan niet af, nu fysieke aanwezigheid of nabijheid van de eigenaar niet vereist is voor het onder de hoede staan.
Gelet op het vorenstaande stond, naar het oordeel van het hof, de hond ten tijde van de bijtincidenten (mede) onder zijn hoede.
Geen voldoende zorg gedragen
Het hof zal thans hebben te beoordelen of de verdachte niet voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van [naam] .
Het aan de verdachte tenlastegelegde betreft telkens een overtreding en stelt strafbaar het niet voldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier. Kenmerkend voor deze strafbepaling als overtreding is dat hiervoor geen culpa vereist is. Voor zover het verweer van de verdediging daarvan uit gaat faalt het, nu die opvatting geen steun vindt in het recht.
Met betrekking tot het bewijs van het ‘voldoende zorgdragen voor het onschadelijk houden’ dient dit bestanddeel feitelijk te worden ingevuld aan de hand van de bewijsvoering. De eventuele vraag naar de verwijtbaarheid zal derhalve pas aan de orde komen bij de strafbaarheid van de dader, alwaar in dit arrest het verweer zal worden besproken.
Het hof overweegt dat het bepaalde in artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht een strafbepaling een zekere verschijningsvorm van een kwaliteitsdelict is dat slechts betrekking heeft op de persoon onder wiens hoede het gevaarlijke dier staat. Het is daarbij (bij verwezenlijking van het gevaar) een geconcretiseerd-abstract gevaarzettingsdelict, terwijl het bestanddeel ‘onschadelijk houden’ impliceert dat slechts niet aan deze strafrechtelijke zorgplicht is voldaan indien en voor zover het dier schade heeft veroorzaakt. Voor de bewezenverklaring van deze overtreding is geen schuld vereist, doch wel enige vorm van verwijtbaarheid. Die verwijtbaarheid dient naar het oordeel van het hof te worden ingevuld door de mate waarin degene onder wiens hoede het dier staat bekend was met de aard van de gevaarlijkheid van het dier, alsmede de vraag in hoeverre is getracht te voldoen aan de zorgplicht om het dier onschadelijk te houden.
Het hof stelt vast dat aangeefster [slachtoffer] is gebeten door de hond (de Mastiff) van de verdachte. Hier vloeit in beginsel uit voort dat degene die deze hond onder zijn hoede heeft, niet heeft voldaan aan de zorg voor het onschadelijk houden van het gevaarlijke dier – indachtig de aard en het karakter van de strafbepaling – van artikel 425, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
Resumé
Het hof is gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat het (onder meer) de verdachte is geweest die geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder haar hoede staand gevaarlijk dier. De andersluidende verweren worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt: