ECLI:NL:GHSHE:2024:2861

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
20-000613-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor bijtincidenten door gevaarlijk huisdier

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1976, werd beschuldigd van het niet voldoende zorg dragen voor een onder haar hoede staand gevaarlijk dier, in dit geval een Bull Mastiff. De zaak betreft twee bijtincidenten waarbij de hond van de verdachte betrokken was. Bij het eerste incident op 18 oktober 2021 werd een vrouw gebeten in de tuin van het landgoed waar de verdachte woonde. Bij het tweede incident op 28 maart 2021 werd een andere vrouw gebeten tijdens het hardlopen. De kantonrechter had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf opgelegd, maar het hof vernietigde dit vonnis en legde een taakstraf van 40 uren en een voorwaardelijke hechtenis van 1 week op, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof oordeelde dat de verdachte onvoldoende zorg had gedragen voor het onschadelijk houden van de hond, die eerder al betrokken was geweest bij andere bijtincidenten. De verdachte werd schuldig bevonden aan de overtreding van artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op het niet voldoende zorg dragen voor een gevaarlijk dier.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000613-23
Uitspraak : 9 september 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 februari 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-038523-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter het aan de verdachte als feiten 1 en 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘onvoldoende zorg dragen voor een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en haar veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis. De kantonrechter heeft tevens een hond verbeurdverklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft - anders dan de overgelegde vordering vermeldt- mondeling gevorderd dat het hof het vonnis van de kantonrechter zal bevestigen, met uitzondering van de straf en de verdachte, in zoverre opnieuw rechtdoende, zal veroordelen tot (naar het hof begrijpt) een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede een hechtenis voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren.
De raadsvrouw van de verdachte heeft namens haar integrale vrijspraak bepleit van het aan haar tenlastegelegde. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen. Het hof constateert daarbij in het bijzonder dat de kantonrechter ter zake van de bewezenverklaarde overtreding van artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht een voorwaardelijke gevangenisstraf heeft opgelegd aan de verdachte, terwijl zulks wettelijk niet mogelijk is.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.zij op of omstreeks 18 oktober 2021 te Breda geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van (een) onder haar hoede staande gevaarlijk(e) dier(en), te weten een of meer hond(en) (een Mastiff), immers heeft/hebben voornoemde hond(en) op voornoemde datum [slachtoffer 2] aangevallen en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) gebeten;
2.zij op of omstreeks 28 maart 2021 te Breda geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van (een) onder haar hoede staande gevaarlijk(e) dier(en), te weten een of meer hond(en) (een Mastiff), immers heeft/hebben voornoemde hond(en) op voornoemde datum op of aan [adres] [slachtoffer 1] aangevallen en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) gebeten terwijl verdachte voornoemde hond(en) onaangelijnd op de openbare weg(en) heeft laten verblijven.
Verbeterde lezing tenlastelegging
Het hof heeft geconstateerd dat de tenlastelegging - anders dan de tenlastelegging in de andere gelijktijdig behandelde, maar niet gevoegde strafzaken tegen de echtgenoot van de verdachte - geen melding maakt van het ras van de door de opsteller van de tenlastelegging bedoelde hond, zijnde de Mastiff met de naam [naam] .
Deze hond is in verband met het onder feit 1 tenlastegelegde feit op 18 oktober 2021 in beslag genomen. Hiertegen is door verdachte een klaagschrift ex 552a Sv ingediend dat met de onderliggende stukken onderdeel vormt van het procesdossier. Het hof heeft dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat de verdachte niet zou hebben begrepen om welke hond het zou gaan.
Het hof heeft de tenlastelegging in zoverre verbeterd gelezen, zijnde aangevuld met ‘een Mastiff’. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.zij op 18 oktober 2021 te Breda geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder haar hoede staand gevaarlijk dier, te weten een hond (een Mastiff), immers heeft voornoemde hond op voornoemde datum [slachtoffer 2] aangevallen en gebeten;
2.zij op 28 maart 2021 te Breda geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder haar hoede staand gevaarlijk dier, te weten een hond (een Mastiff), immers heeft voornoemde hond op voornoemde datum op of aan [adres] [slachtoffer 1] aangevallen en gebeten terwijl verdachte voornoemde hond onaangelijnd op de openbare weg heeft laten verblijven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Feit 1 (bijtincident 18 oktober 2021 [slachtoffer 2] )
Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Baronie, basisteam Weerijs, registratienummer PL2000-2021279378, gesloten d.d. 8 januari 2022, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie (met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 77). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 15 november 2021 (dossierpagina’s 10-11), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :

Op 18 oktober 2021 bevond ik mij op het landgoed genaamd de [adres] te Breda. Ik was daar op verzoek van de bewoner de heer [medeverdachte] in verband met mijn werk, beheer van Landgoederen. (…) [medeverdachte] vroeg aan mij of ik de tuin achter het huis in wilde. Dan zou hij de twee honden vastzetten, daar die mij niet kenden. Ik heb aangegeven dat ik dat wel wilde doen. Wij liepen de woning uit. [medeverdachte] ging rechtsaf en wees me op de twee honden die rechts achter een hekwerk stonden. Ik dacht dat ze hier in een kooi stonden en dat ze vast zaten. Ik ging linksaf en koos ervoor om eerst de tuin achter het huis in te gaan. Dit was afgesloten middels een hekwerk. Ik zag geen waarschuwingsborden of iets dergelijks op het hek. Er was een deel wat open gemaakt kon worden middels een klink. Ik dacht dat de honden vast zaten. Ik deed de poort in het hekwerk open en ben de tuin achter het huis ingelopen. Ik was ongeveer 20 meter vooruit gelopen toen de honden ineens op mij af kwamen rennen. Ik werd door een van de honden gebeten in mijn linker bovenarm. Ik voelde pijn. Ik werd ook in mijn bil gebeten. (…) Het was de grootste hond, met de witte vacht, die mij heeft gebeten. De vrouw van [medeverdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte [verdachte]) heeft de honden weggelokt met voer en ze enige tijd later aan een boom vastgebonden. De politie heeft mij later een foto van de hond getoond die mij gebeten heeft. Door de beten van de hond heb ik enkele wonden aan mijn linker arm en een wond in mijn linkerbil.

2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 oktober 2021 (dossierpagina’s 12-19), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

Op (…) 18 oktober 2021 (…) kregen wij van het operationeel centrum te Bergen op Zoom, opdracht om te gaan naar [adres] . Door een meldster was in de omgeving van het aldaar gevestigde landgoed een schreeuw en hondengeblaf gehoord. (…) Aldaar trof ik voor bij de woning de mij ambtshalve bekende eigenaar [medeverdachte] . (…) Na doorvragen gaf [medeverdachte] , aan dat de architect was gebeten. (…) Ik zag bij aangeefster een verband om haar arm zitten. Aangeefster vertelde dat zij de tuin in was gelopen en was aangevallen door 2 honden. Daarbij is zij gebeten. Zij gaf aan dat het de witte hond was die haar gebeten had. Door mij werd een foto getoond aan aangeefster van de betreffende hond. Zij herkende op de foto de betreffende hond. Door mij zijn ook foto's gemaakt van de medische verklaring. Deze worden bij dit proces-verbaal gevoegd als mede de foto van de hond die ik heb getoond.

3. De eigen waarneming van het hof met betrekking tot de als bijlage gevoegde foto van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 oktober 2021 (dossierpagina’s 12-19), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

(pagina 19)
Op de als bijlage gevoegde foto neemt het hof het volgende waar. Een relatief grote en relatief hoog op de poten staande, kortharige hond met een beige-wit kleurige vacht en een brede kop met een zwarte aftekening om de neus.

4. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 oktober 2021 (dossierpagina’s 20-21), voor zover als inhoudende als verklaring van [getuige] :

Ik werk bij het bedrijf [bedrijf] vastgoed. Dit is gevestigd op [adres] . (…) Achter het pand en het kantoor is een grote tuin. Deze is in een soort van U-vorm. Deze tuin is afgezet middels een hekwerk. De tuin achter het pand en achter het bedrijf is een groot geheel. Ik werk hier nu drie weken en de honden lopen altijd los in de tuin. (…) Ik ben zelfs best bang voor de hond, welke geheel wit is. (…) Hij komt altijd heel agressief naar het hek toe. Er loopt nog een hond los, dit is een bruin gevlekte hond. Die blaft ook wel, maar komt niet agressief richting het hek. Vanochtend 18 oktober 2021, omstreeks 09:10 uur hoorde ik een vrouw gillen. Ik zat op dat moment in het kantoor. Ik hoorde dat de vrouw in paniek was en om hulp riep. Ik ben naar buiten gelopen. Ik keek in de achtertuin. Ik zag een vrouw in de tuin op de grond zitten. Ik zag dat zij ongeveer 20 meter, vanaf het pand gezien op de grond zat. Ze was dus al best een stuk de tuin ingelopen. Ik zag dat de vrouw alleen was. Ik zag de witte hond op haar af komen. Ik zag dat de witte hond in haar linker boven arm beet. Ik zag dat hij met zijn bek haar arm vast hield en aan haar jas trok. De vrouw bleef gillen en bleef stil zitten. De hond liet niet los.

5. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 november 2021 (dossierpagina 22), voor zover als inhoudende als verklaring van [getuige] :

Ik stond voor het hek toen die vrouw gebeten werd door de hond van [medeverdachte] .
Ik kan u vertellen dat er geen bordjes met een waarschuwingstekst voor de gevaarlijke
hond op het hek hing. Ik weet dit 100% zeker.
De bordjes zijn, na het bijtincident, op het hek gehangen door de klusjesman.

6. Een geschrift, te weten een schrijven van de burgemeester van de gemeente Breda, d.d. 27 augustus 2020 (pagina’s 27-29 van het procesdossier met nummer PL2000-2021078766) aan [medeverdachte] , [adres] , voor zover inhoudende als volgt:

In de afgelopen periode heb ik meerdere meldingen ontvangen van de politie en toezichthouders van de gemeente Breda betreffende bijtincidenten waarbij uw hond betrokken is geweest. Het betreft de volgende incidenten:
• Op 7 juni 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten op locatie [adres] bij het bos/park. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de dierenarts. Naar aanleiding van dit incident hebben toezichthouders van de gemeente Breda, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren op 10 juni 2020 een bezoek aan u gebracht en u gesproken over het bijtincident.
• Op 18 juni 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten in de buurt van kinderboerderij de Sik in Breda. Dit incident heeft geen letsel veroorzaakt bij het slachtoffer.
• Op 6 juli 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten op locatie Dennenbroek in Breda. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de dierenarts. Naar aanleiding van dit incident hebben toezichthouders van de gemeente Breda, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren op 6 juli 2020, omstreeks 19:30 uur een bezoek aan u gebracht en u gesproken over het bijtincident.
• Op 25 juli 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een persoon aangevallen en gebeten op locatie [adres 2] in Breda. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de arts.
Uit de rapportages van de toezichthouders blijkt dat uw hond onbetrouwbaar is. Het gaat hier om een lichtblonde Mastiff, welke een zeer grote en krachtige hond is.
Tevens blijkt uit de rapportages van de toezichthouders dat er veel meldingen binnenkomen van het feit dat uw hond regelmatig los rondloopt in de wijk. De kans op een volgend bijtincident wordt door de toezichthouders als aanzienlijk ingeschat.
Hun dringend advies is om doeltreffende en afgewogen maatregelen te treffen om een volgend bijtincident te voorkomen. Omdat ik deze ambtenaren als voldoende deskundig beschouw op het gebied van gedrag van honden, neem ik dit advies over.
Ik maak hierbij aan u bekend dat ik uw hond op basis van de door de toezichthouders van de gemeente Breda ingediende stukken gevaarlijk acht en vind een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van uw hond noodzakelijk.
Gezien de ernst van de situatie, het type hond, de kracht van de hond en de grote kans op nieuwe incidenten, leg ik u ter voorkoming van gevaar en hinder een aanlijn- en muilkorfgebod op als bedoeld in artikel 2:64 van de APV.
Met toepassing van artikel 125 van de Gemeentewet en het bepaalde in afdeling 5.3.1 van de Awb sommeer ik u:
1. Vanaf twee dagen na verzenddatum van dit besluit uw hond op de openbare weg, openbare plaatsen, en op het terrein van een ander, dus ook op de hondenuitlaat plaatsen (HUP's) of honden losloopterreinen, steeds kort aangelijnd en gemuilkorfd te (laten) houden en uit te (doen) laten onder krachtige geleide en voldoende toezicht.
2. Indien u niet of niet tijdig voldoet aan het gestelde onder punt 1, zal ik om herhaling van incidenten te voorkomen uw hond in beslag nemen.

7. Een geschrift, zijnde een herzien advies risicoanalyse van het Riskassessmentteam Universiteit Utrecht d.d. 1 november 2021 (pagina’s 30-59 van het procesdossier met nummer PL2000-2021279378), voor zover inhoudende als volgt:

Naam hond [naam]
Geslacht Reu
Kleur en aftekening Beige met zwarte aftekening om de neus
Ras Bullmastiff (opmerking oogt als een kruising)
(…)
Samenvattend wordt daarom het risico van [naam] richting mensen, inclusief kinderen, ingeschat als zeer hoog, vanwege het vele aanblaffen met tanden, het getoonde uitvalgedrag in voornamelijk halflage houding en de voerbakagressie tijdens de gedragstest, de rapportage van dreigen naar onbekenden tijdens de IBG-periode en de meerdere bijtincidenten die [naam] eerder veroorzaakte.

8. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 december 2021 (dossierpagina’s 67-70), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte] :

Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
(…)
Adres: [adres]
Postcode plaats: [adres]
(…)
V: Wie is er, volgens u, aansprakelijk voor het feit dat uw hond iemand heeft gebeten?
A: (…) Als iemand binnen de hekken gaat dan is het de verantwoordelijkheid van diegene zelf. Als het buiten de hekken is dan zijn wij (
het hof begrijpt: de verdachte en haar echtgenoot [medeverdachte]) verantwoordelijk.

9. Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 26 augustus 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte ter terechtzitting:

(…) Ten tijde van de aan mij tenlastegelegde bijtincidenten hadden wij (
het hof begrijpt: haar echtgenoot [medeverdachte] en [verdachte]) een lichtkleurige, beige/witte, hond. Mijn man (
het hof begrijpt: [medeverdachte]) heeft deze hond gekocht.

10. Een schriftelijk bescheid, zijnde een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering strekkende tot teruggave van het beslag d.d. 3 november 2021, voor zover inhoudende als volgt:

KLAAGSCHRIFT TOT TERUGGAVE EX ART. 552A SV
Aan de Rechtbank te Zeeland-West-Brabant , locatie Breda
Geeft eerbiedig te kennen:
Mevrouw [verdachte] , nader te noemen ‘klaagster’, geboren op 16 februari 1976 en wonende te [adres] ,
Op maandag 18 oktober is door de politie van Basisteam Weerijs (district de Baronie), bij haar woning, beslag gelegd op de aan klaagster toebehorende hond (vide bijlage 1):
Goed: Huisdier
Kleur: Wit
Goednummer: PL2000-2021279378-2388482
Klaagster is eigenaar van de inbeslaggenomen hond en heeft daarvan geen afstand gedaan.
REDENEN WAAROM:
Klaagster uw rechtbank eerbiedig verzoekt
het voormelde beslag op te heffen met last tot teruggave/afgifte aan klager, althans een zodanige beslissing te nemen als zal worden vermeend te behoren.
(…)
3 november 2021
Feit 2 (bijtincident 28 maart 2021 [slachtoffer 1] )
Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Baronie, basisteam Weerijs, registratienummer PL2000-2021078766, gesloten d.d. 14 maart 2022, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie (met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 31). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

1. Een kennisgeving van inbeslagname d.d. 29 maart 2021 (dossierpagina 3) , voor zover inhoudende als volgt:

Rapporteur
[verbalisant 2] (MW406224), brigadier van
politie Eenheid Zeeland-West-Brabant
Inbeslagneming
Plaats
[adres]
Datum en tijd
29 maart 2021 te 11:10 uur
Reden
Bijtincident
Goednummer
PL2000-2021078766-2318033
Categorie omschrijving
Dieren/dierenverblijven
Object
Huisdier (Hond)
Land
Nederland
Bijzonderheden
Bull mastif
Afstand door beslagene
Nee
Eigenaar
[medeverdachte] ,

2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 29 maart 2020 (dossierpagina’s 5-11), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :

Op 28 maart 2021 tussen 13.15 en 13.30 uur, liep ik mijn wekelijkse hardloopronde over het fietspad aan [adres] , die kruist aan het [adres 2] te Breda. Toen ik vanuit het [adres 2] [adres] opliep zag ik voor mij op het fietspad een hond staan. Ik zag dat het een grote hond was, die ongeveer tot mijn middel kwam, hij uitgezakte wangen had en zijn vacht zandkleurig was. Ik zag dat de hond mijn kant op kwam lopen. Ik voelde dat hij met 2 poten tegen mij aansprong en zijn tanden in mijn linker bovenarm bevestigden. Ik viel hierdoor op de grond, waarnaar de hond mij losliet. Ik zag dat de hond verder [adres] opliep. (…) Ik ben vervolgens direct langs de huisarts gegaan om de wond te laten verzorgen. Mijn huisarts vertelde mij over de app 'Nextdoor'. Hierin wordt door buurtbewoners belangrijk nieuws over de wijk gedeeld. In de app Nextdoor kwam ik een bericht tegen van [betrokkene] , die een bericht plaatste over een gevaarlijke hond in de wijk. Bij dit bericht werd het artikel gedeeld van HB nieuws 'Valse hond bijt mens en dier' met bijgevoegd een foto van de hond. Ik herkende de hond op de foto, als de betreffende hond die mij zondag 28 maart 2021 aanviel op [adres] . Ik herkende de zandkleurige vacht en de grote bouw van de hond. Ook de houding van de hond was hetzelfde als van de betreffende hond van afgelopen zondag.

3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2021 (dossierpagina’s 12-15), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

Omstreeks 11.10 uur (
het hof begrijpt: op 28 maart 2021), ben ik [verbalisant 2] , samen met collega [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , aan de deur gegaan van het landgoed aan [adres] . Ik [verbalisant 2] , heb daar met de eigenaar van de hond [medeverdachte] , gesproken. (…) Ik [verbalisant 2] , heb een foto gemaakt van de hond toen hij in de kooi zat. Ik [verbalisant 2] , heb toen om zeker te weten dat het de juiste hond was, deze foto ook aan de aangeefster (
het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) laten zien. Hierop bevestigde zij dat dit zeker de hond was, hierbij gaf zij ook aan dat zij de hond herkende aan de houding van zijn hoofd.

4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juni 2021 (dossierpagina 23), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Op 1 juni 2021 is een uitspraak gedaan door de raadkamer van het OM Breda (
het hof begrijpt: de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda), waarin beslist is dat de hond, de Bull Mastiff, waarvan aangenomen werd dat de eigenaar was de heer [medeverdachte] , terug gegeven diende te worden. In het klaagschrift d.d. 8 april 2021, ingediend door de later volledig te noemen verdachte [verdachte] , stelt deze dat de hond ten onrechte bij [medeverdachte] in beslag is genomen omdat zij de eigenaar is van de hond. (…) Het is mij, verbalisant, ambtshalve bekend dat [verdachte] de moeder is van de kinderen van hen (
het hof begrijpt [medeverdachte] en [verdachte]) samen en dat [medeverdachte] regelmatig te vinden is op het adres [adres] .

5. Een geschrift, te weten een schrijven van de gemeente Breda, d.d. 27 augustus 2020 (pagina’s 24-26 van het procesdossier met nummer PL2000-2021078766) aan [medeverdachte] , [adres] , voor zover inhoudende als volgt:

In de afgelopen periode heb ik meerdere meldingen ontvangen van de politie en toezichthouders van de gemeente Breda betreffende bijtincidenten waarbij uw hond betrokken is geweest. Het betreft de volgende incidenten:
• Op 7 juni 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten op locatie [adres] bij het bos/park. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de dierenarts. Naar aanleiding van dit incident hebben toezichthouders van de gemeente Breda, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren op 10 juni 2020 een bezoek aan u gebracht en u gesproken over het bijtincident.
• Op 18 juni 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten in de buurt van kinderboerderij de Sik in Breda. Dit incident heeft geen letsel veroorzaakt bij het slachtoffer.
• Op 6 juli 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een andere hond aangevallen en gebeten op locatie Dennenbroek in Breda. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de dierenarts. Naar aanleiding van dit incident hebben toezichthouders van de gemeente Breda, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren op 6 juli 2020, omstreeks 19:30 uur een bezoek aan u gebracht en u gesproken over het bijtincident.
• Op 25 juli 2020 heeft uw hond zonder enige aanleiding een persoon aangevallen en gebeten op locatie [adres 2] in Breda. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is hiervoor behandeld bij de arts.
Uit de rapportages van de toezichthouders blijkt dat uw hond onbetrouwbaar is. Het gaat hier om een lichtblonde Mastiff, welke een zeer grote en krachtige hond is.
Tevens blijkt uit de rapportages van de toezichthouders dat er veel meldingen binnenkomen van het feit dat uw hond regelmatig los rondloopt in de wijk.
De kans op een volgend bijtincident wordt door de toezichthouders als aanzienlijk ingeschat. Hun dringend advies is om doeltreffende en afgewogen maatregelen te treffen om een volgend bijtincident te voorkomen. Omdat ik deze ambtenaren als voldoende deskundig beschouw op het gebied van gedrag van honden, neem ik dit advies over.
Ik maak hierbij aan u bekend dat ik uw hond op basis van de door de toezichthouders van de gemeente Breda ingediende stukken gevaarlijk acht en vind een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van uw hond noodzakelijk.
Gezien de ernst van de situatie, het type hond, de kracht van de hond en de grote kans op nieuwe incidenten, leg ik u ter voorkoming van gevaar en hinder een aanlijn- en muilkorfgebod op als bedoeld in artikel 2:64 van de APV.
Met toepassing van artikel 125 van de Gemeentewet en het bepaalde in afdeling 5.3.1 van de Awb sommeer ik u:
1. Vanaf twee dagen na verzenddatum van dit besluit uw hond op de openbare weg, openbare plaatsen, en op het terrein van een ander, dus ook op de hondenuitlaat plaatsen (HUP's) of honden losloopterreinen, steeds kort aangelijnd en gemuilkorfd te (laten) houden en uit te (doen) laten onder krachtige geleide en voldoende toezicht.
2. Indien u niet of niet tijdig voldoet aan het gestelde onder punt 1, zal ik om herhaling van incidenten te voorkomen uw hond in beslag nemen.

6. Een herzien advies risicoanalyse van het Riskassessmentteam Universiteit Utrecht d.d. 1 november 2021 (pagina’s 30-59 van het procesdossier met nummer PL2000-2021279378), voor zover inhoudende als volgt:

Naam hond [naam]
Geslacht Reu
Kleur en aftekening Beige met zwarte aftekening om de neus
Ras Bullmastiff (opmerking oogt als een kruising)
(…)
Samenvattend wordt daarom het risico van [naam] richting mensen, inclusief kinderen, ingeschat als zeer hoog, vanwege het vele aanblaffen met tanden, het getoonde uitvalgedrag in voornamelijk halflage houding en de voerbakagressie tijdens de gedragstest, de rapportage van dreigen naar onbekenden tijdens de IBG-periode en de meerdere bijtincidenten die [naam] eerder veroorzaakte.

7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 december 2021 (dossierpagina’s 67-70), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte] :

Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
(…)
Adres: [adres]
Postcode plaats: [adres]
(…)
V: Wie is er, volgens u, aansprakelijk voor het feit dat uw hond iemand heeft gebeten?
A: (…) Als iemand binnen de hekken gaat dan is het de verantwoordelijkheid van diegene zelf. Als het buiten de hekken is dan zijn wij (
het hof begrijpt: de verdachte en haar echtgenoot [medeverdachte]) verantwoordelijk.

8. Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 26 augustus 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte ter terechtzitting:

(…) Ten tijde van de aan mij tenlastegelegde bijtincidenten hadden wij (
het hof begrijpt: haar echtgenoot [medeverdachte] en [verdachte]) een lichtkleurige, beige/witte, hond. Mijn man (
het hof begrijpt: [medeverdachte]) heeft deze hond gekocht.
Bewijsoverwegingen
Standpunt verdediging
De verdediging heeft in het algemeen betwist dat [naam] onder de hoede van de verdachte stond, nu de verdachte niet de eigenaresse is van [naam] en evenmin van het landgoed waarop [naam] verbleef. Aangevoerd is tevens dat zij niet de volle verantwoordelijkheid draagt voor [naam] en de verdachte geen bevoegdheden toekomt met betrekking tot het landgoed. Hieraan heeft de verdediging de conclusie verbonden dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Met betrekking tot feit 1 (bijtincident [slachtoffer 2] ) heeft de verdediging bovendien aangevoerd dat haar echtgenoot aanwezig was op het landgoed bij aangeefster en zij in de veronderstelling verkeerde dat de honden achter het hek zaten en zij in zoverre niet verantwoordelijk is voor het bijtincident. Met betrekking tot feit 2 (bijtincident [slachtoffer 1] ) heeft de verdediging aangevoerd dat het onduidelijk is of [naam] de hond is geweest die [slachtoffer 1] heeft gebeten. De verdediging heeft in dat verband verder aangevoerd dat afgevraagd dient te worden of het bijtincident aan de verdachte kan worden verweten, te meer nu zij niets wist van eerdere bijtincidenten.
Standpunt Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat [naam] weldegelijk bij beide bijtincidenten betrokken was en daarbij onder de hoede stond van de verdachte, nu de verdachte eigenaar is van de hond en van het perceel alwaar de hond verbleef.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat zij er onvoldoende zorg voor heeft gedragen dat de onder haar hoede staande gevaarlijke hond met de naam [naam] onschadelijk is gehouden. Voor een bewezenverklaring van dit feit als bedoeld in artikel 425, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht is in de eerste plaats vereist dat kan worden vastgesteld dat het dier een gevaarlijk dier betreft.
Gevaarlijk dier a.b.i. artikel 425 lid 2 Sr.
Een hond kan eerst dan als gevaarlijk worden beschouwd indien hij door zijn gedrag heeft laten blijken gevaarlijk te zijn voor mens of dier. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit betrokkenheid bij eerdere bijtincidenten. Ook een hond waarvan op grond van andere feiten of omstandigheden kan worden aangenomen dat hij gevaren oplevert welke voormelde wetsbepaling in het algemeen heeft willen voorkomen, moet als gevaarlijk in de zin van die wetsbepaling worden aangemerkt (vgl. HR 10 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC8999,
NJ1992/571).
Het hof stelt in dit kader vast dat [naam] vóór de bijtincidenten van 28 maart 2021 en 18 oktober 2021 met betrekking tot respectievelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] - vide de tot het bewijs gebezigde aan de echtgenoot van de verdachte gerichte brief van de burgemeester van de gemeente Breda - reeds meerdere keren betrokken is geweest bij een bijtincident, te weten (onder meer) op 7 juni 2020, 18 juni 2020, 6 juli 2020 en 25 juli 2020. Vanwege deze incidenten heeft de burgemeester ter voorkoming van gevaar en hinder bij beschikking van 27 augustus 2020 voor de Mastiff een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd. Voorts bevindt zich in het dossier de tot het bewijs gebezigde herziene advies risicoanalyse d.d. 1 november 2021 van het Riskassessmentteam van de Universiteit Utrecht, waaruit volgt dat [naam] een zeer hoog risico richting mensen, inclusief kinderen, vormt.
Gelet op het vorenstaande komt het hof tot oordeel dat [naam] is aan te merken als een ‘gevaarlijk dier’ in de zin van artikel 425, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
De betrokkenheid van [naam] bij de tenlastegelegde bijtincidenten
Het hof zal hieronder ingaan op de vraag of [naam] bij de aan de verdachte tenlastegelegde bijtincidenten betrokken was.
Bijtincident 18 oktober 2021 ( [slachtoffer 2] )
Uit de bewijsvoering volgt dat aangeefster [slachtoffer 2] zich op 18 oktober 2021 bevond in de tuin van het landgoed de [adres] aan [adres] . Aldaar werd zij gebeten door een grote hond met een witte vacht die zich in de tuin van het landgoed bevond. Het slachtoffer had letsel aan haar arm en letsel aan haar bil. Dat zij door een witte hond is gebeten staat, mede gelet op o.a. het klaagschrift ex 552a Sv, niet ter discussie. Het hof gaat er dan ook vanuit dat dit de in een (herzien) advies Risicoanalyse van 1 november 2021 beschreven Bullmastiff van verdachte betrof. Bovendien heeft verbalisant [verbalisant 2] aangeefster een foto getoond (pag. 19) van een relatief grote en relatief hoog op de poten staande, kortharige hond met een beige-wit kleurige vacht en een brede kop met een zwarte aftekening om de neus. Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat deze hond haar had gebeten. Het hof heeft geen reden om aan te nemen dat de foto die aangeefster [slachtoffer 2] is getoond een andere hond zou betreffen dan de hond die haar heeft gebeten en in het (herzien) advies Risicoanalyse staat beschreven. Het hof gaat er mitsdien vanuit dat hier sprake is van één en dezelfde hond.
Bijtincident 28 maart 2021 ( [slachtoffer 1] )
Uit de bewijsvoering volgt dat aangeefster [slachtoffer 1] zich op 28 maart 2021 bevond aan [adres] , nabij landgoed [adres]. Aldaar werd zij gebeten door een grote hond met een zandkleurige vacht. Verbalisant [verbalisant 2] is de volgende dag naar het landgoed [adres] gegaan, alwaar de echtgenoot van de verdachte zich bevond, en heeft hij een hond in beslag genomen. Verbalisant [verbalisant 2] heeft vervolgens een foto gemaakt van deze honden aan aangeefster [slachtoffer 1] getoond (bijlage 2, pag. 15). Aangeefster bevestigde dat dit de hond is geweest die haar gebeten had. Mitsdien is het hof van oordeel dat vaststaat dat [naam] , zijnde de onder de echtgenoot van de verdachte inbeslaggenomen hond, de hond is geweest die aangeefster [slachtoffer 1] heeft gebeten. Het hof heeft, gelet op de door aangeefster gegevens beschrijving van de hond die haar heeft gebeten, de voornoemde foto en de locatie van het bijtincident, geen reden om aan te nemen dat dit een andere hond betreft dan de hond die op de foto door aangeefster [slachtoffer 2] is herkend.
Onder zijn hoede staand gevaarlijk dier
Nu is vastgesteld dat [naam] ten tijde van de tenlastegelegde bijtincidenten een gevaarlijk dier was en bij de tenlastegelegde bijtincidenten betrokken is geweest, staat het hof voor de vraag of de hond [naam] onder de hoede van de verdachte heeft gestaan ten tijde van de respectievelijk tenlastegelegde bijtincidenten.
Het hof stelt voorop dat voor de invulling van het bestanddeel ‘onder zijn hoede staand’ van belang is of de verdachte de zeggenschap of zorg heeft over een dier, op een zodanige manier dat dit dier aan de verdachte is toevertrouwd. In het algemeen zal de eigenaar van een gevaarlijk dier degene zijn die de zeggenschap heeft over de wijze waarop dit dier onschadelijk moet worden gehouden en deze hierom in beginsel hebben te gelden als degene onder wiens hoede het gevaarlijke dier staat. De eigenaar zal van die zorg slechts dan bevrijd zijn wanneer die zeggenschap of zorg aan een ander is toevertrouwd, op een zodanige wijze dat die ander kan worden aangemerkt als degene bij wie het dier onder zijn hoede stond. Tegelijkertijd is fysieke aanwezigheid of nabijheid van de eigenaar niet vereist voor het onder de hoede staan, hoewel deze fysieke aanwezigheid een sterke aanwijzing kán zijn dat het dier daadwerkelijk onder de hoede staat van de eigenaar, dan wel degene onder wiens voormelde hoede het dier stond (vgl. HR 16 januari 1928, ECLI:NL:HR:1928:275, NJ 1928, p. 250 en HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1097).
Het hof benadrukt op de laatste plaats dat in dit verband het niet zo is dat het begrip onder zijn hoede staand exclusief aan één persoon is voorbehouden, doch een gevaarlijk dier – evident – onder de hoede van eventueel meerdere personen kan staan.
In een zich in het procesdossier bevindend klaagschrift ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering van 3 november 2021 staat dat de verdachte houder en eigenaar is van de op 18 oktober 2021 in beslag genomen hond.
Voorts blijkt dit eigenaarschap uit een proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juni 2021, voor zover het volgende inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

In het klaagschrift d.d. 8 april 2021, ingediend door de later volledig te noemen verdachte [verdachte] , stelt deze dat de hond ten onrechte bij [medeverdachte] in beslag is genomen omdat zij de eigenaar is van de hond”.
Het verweer dat verdachte niet de eigenaar was, vindt in beide klaagschriften zijn weerlegging. Het hof stelt voorts vast dat de verdachte ten tijde van beide bijtincidenten aanwezig, dan wel woonachtig, was op het landgoed [adres], alwaar de hond verbleef. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat zij zich verantwoordelijk voor de hond voelt. Bij het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdachte voorts handelend opgetreden ten opzichte van de hond, direct na het desbetreffende bijtincident, op de wijze als door aangeefster beschreven. Ter terechtzitting heeft de verdachte op vragen van de advocaat-generaal verklaard (het hof begrijpt: met zekere regelmaat) met de hond te spelen en hem hapjes te geven.
Aangezien de hond op het perceel verbleef alwaar de verdachte woonachtig was ten tijde van de bijtincidenten gaat het hof - ondanks dat niet zonder meer duidelijk is wat nu precies de taken en de bevoegdheden van de verdachte waren met betrekking tot de hond - ervan uit dat de verdachte, naast het zijn van eigenaar, degene is geweest die daadwerkelijk de medezeggenschap had over de wijze waarop dit dier onschadelijk moet worden gehouden, terwijl evenmin is gebleken dat die zeggenschap of zorg aan een ander is toevertrouwd, op een zodanige wijze dat alleen die ander kan worden aangemerkt als degene bij wie het dier onder zijn hoede stond.
Gelet op het vorenstaande stond, naar het oordeel van het hof, de hond ten tijde van de bijtincidenten (mede) onder haar hoede.
Geen voldoende zorg gedragen
Het hof zal thans hebben te beoordelen of de verdachte niet voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van [naam] .
Het aan de verdachte tenlastegelegde betreft telkens een overtreding en stelt strafbaar het niet voldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier. Kenmerkend voor deze strafbepaling als overtreding is dat hiervoor geen culpa vereist is. Voor zover het verweer van de verdediging daarvan uit gaat faalt het, nu die opvatting geen steun vindt in het recht.
Met betrekking tot het bewijs van het ‘voldoende zorgdragen voor het onschadelijk houden’ dient dit bestanddeel feitelijk te worden ingevuld aan de hand van de bewijsvoering. De eventuele vraag naar de verwijtbaarheid zal derhalve pas aan de orde komen bij de strafbaarheid van de dader, alwaar in dit arrest het verweer zal worden besproken.
Het hof overweegt dat het bepaalde in artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht een strafbepaling een zekere verschijningsvorm van een kwaliteitsdelict is dat slechts betrekking heeft op de persoon onder wiens hoede het gevaarlijke dier staat. Het is daarbij (bij verwezenlijking van het gevaar) een geconcretiseerd-abstract gevaarzettingsdelict, terwijl het bestanddeel ‘onschadelijk houden’ impliceert dat slechts niet aan deze strafrechtelijke zorgplicht is voldaan indien en voor zover het dier schade heeft veroorzaakt. Voor de bewezenverklaring van deze overtreding is geen schuld vereist, doch wel enige vorm van verwijtbaarheid. Die verwijtbaarheid dient naar het oordeel van het hof te worden ingevuld door de mate waarin degene onder wiens hoede het dier staat bekend was met de aard van de gevaarlijkheid van het dier, alsmede de vraag in hoeverre is getracht te voldoen aan de zorgplicht om het dier onschadelijk te houden.
Het hof stelt vast dat aangeefster [slachtoffer 2] en aangeefster [slachtoffer 1] zijn gebeten door de hond (de Mastiff) van de verdachte. Hier vloeit in beginsel uit voort dat degene die deze hond onder zijn hoede heeft, niet heeft voldaan aan de zorg voor het onschadelijk houden van het gevaarlijke dier – indachtig de aard en het karakter van de strafbepaling – van artikel 425, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
Resumé
Het hof is gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat het (onder meer) de verdachte is geweest die geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder haar hoede staand gevaarlijk dier. De andersluidende verweren worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt:

onvoldoende zorg dragen voor een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt:

onvoldoende zorg dragen voor een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Verweer met betrekking tot de verwijtbaarheid
Met betrekking tot feit 1 (bijtincident [slachtoffer 2] ) heeft de verdediging aangevoerd dat de echtgenoot van de verdachte aanwezig was op het landgoed bij aangeefster en zij in de veronderstelling verkeerde dat de honden achter het hek zaten en zij in zoverre niet verantwoordelijk is voor het bijtincident. Met betrekking tot feit 2 (bijtincident [slachtoffer 1] ) heeft de verdediging aangevoerd dat afgevraagd dient te worden of het bijtincident aan de verdachte kan worden verweten, te meer nu zij niets wist van eerdere bijtincidenten.
Het hof overweegt - hoewel dit kennelijke verweer dat is geënt op de buitenwettelijke schulduitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld, niet aan de daaraan te stellen vereisten voldoet (vgl. HR 30 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1156, waarin wordt geoordeeld dat een beroep op noodweerexces “voldoende duidelijk” moet zijn) - als volgt.
Uit dit verweer leidt het hof af dat kennelijk een beroep wordt gedaan op de buitenwettelijke schulduitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld, in de vorm van maximaal te betrachten zorg (vgl. HR 2 februari 1993, NJ 1993/476). Het beoordelingskader is daarbij of aannemelijk is geworden dat door de verdachte alle maatregelen zijn genomen die redelijkerwijze van haar konden worden gevergd teneinde te voorkomen dat in strijd met de geldende voorschriften - in dit geval het onschadelijk houden van het gevaarlijke dier - werd gehandeld (vgl. HR 28 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:AD1957, NJ 1994/178 m.nt. Th.W. van Veen).
Naar het oordeel van het hof is in dezen geen sprake van een zodanige situatie. Het hof overweegt dat de hond verbleef op het perceel alwaar de verdachte woonachtig was, terwijl de verdachte op geen enkele manier zich heeft verzekerd dat de hond ongevaarlijk was, noch heeft getracht het gevaar dat van de hond uitging - waarvan zij wel op de hoogte moet zijn geweest reeds gelet op het feit dat in verband met de hond een hekwerk aanwezig was - te beteugelen, zodat het verweer hierop afstuit. Daarenboven overweegt het hof dat de verdachte met betrekking tot feit 1 weldegelijk wist van het gevaar van de hond, nu dat zich onmiskenbaar aan haar heeft geopenbaard na het als feit 2 bewezenverklaarde feit. Het enkele feit dat haar echtgenoot met betrekking tot feit 1 doende was met de begeleiding van aangeefster, ontsloeg de verdachte niet van de op haar rustende zorgplicht om het mede onder haar hoede staande dier onschadelijk te houden.
Er zijn geen (overige) feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij met betrekking tot twee bijtincidenten geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder haar hoede staand gevaarlijk dier, een hond van het ras Bull Mastiff met de naam [naam] . Bij de bijtincidenten hebben twee personen meer dan gering lichamelijk letsel bekomen. De slachtoffers van deze feiten moeten zich bijzonder angstig hebben gevoeld, zij werden immers geconfronteerd met een aanval van een grote hond.
Daarenboven slaat het hof in het nadeel van de verdachte acht op het feit dat de verdachte van haar fouten niet lijkt te leren, aangezien er ten aanzien van het eerste feit een eerder bijtincident voorafgegaan is.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof, alles afwegend, voor iedere overtreding telkens de oplegging van een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijk hechtenis voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 62 en 425 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte met betrekking tot het onder feit 1 bewezenverklaarde tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
veroordeelt de verdachte met betrekking tot het onder feit 1 bewezenverklaarde tot
hechtenisvoor de duur van
1 (een) week;
bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte met betrekking tot het onder feit 2 bewezenverklaarde tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
veroordeelt de verdachte met betrekking tot het onder feit 2 bewezenverklaarde tot
hechtenisvoor de duur van
1 (een) week;
bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. dr. M.J.M.A. van der Put, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. van den Akker, griffier,
en op 9 september 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.