Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- dat partijen binnen twee weken na heden [makelaarskantoor] BV opdracht dienen te geven tot verkoop van de woning;
- dat partijen hun medewerking dienen te geven aan het maken van foto’s van de woning en wel binnen twee weken na een daartoe strekkend verzoek van de makelaar;
- dat partijen hun medewerking dienen te verlenen aan het in de woning toelaten van de makelaar en eventuele kopers voor bezichtiging;
- dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst zullen aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is, tenzij de man de woning voor die prijs kan overnemen. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar die naar beste weten en kunnen bindend bepalen en zal de man de woning voor dit bedrag kunnen overnemen
- dat beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het tekenen van de koopovereenkomst en aan het notariële transport van de woning aan de koper;
- dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
- dat, indien de man de woning overneemt, de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire leningen;
- dat de kosten van het notariële transport voor rekening van de man komen, indien hij de woning overneemt;
- dat, indien de man de woning overneemt, aan de vrouw toekomt de helft van de netto overwaarde;
- dat de hypotheekschuld op de datum van feitelijke verdeling bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
manverzoekt het hof:
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij verzoekt het hof:
manverzoekt het hof:
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij verzoekt het hof:
vrouwverzoekt het hof in incidenteel hoger beroep:
manheeft verweer gevoerd. Hij verzoekt het hof:
mandrie grieven gericht tegen de beschikking van 28 april 2021. In de zaak met zaaknummer 200.324.675/01 (hierna ook: ‘de tweede zaak’) heeft hij in principaal hoger beroep vijf grieven gericht tegen de beschikking van 23 december 2022. De
vrouwheeft in incidenteel hoger beroep twee grieven gericht tegen die beschikking. De grieven van partijen zien op de volgende onderwerpen:
- verkoop van de woning (grief 1 man eerste zaak);
- bepaling waarde voor overname woning (grief 3 man tweede zaak);
- de inboedel (grief 5 man tweede zaak);
- de stamrechten (grief 2 man eerste zaak, grief 1 man tweede zaak);
- waarde aandelen (grief 2 man tweede zaak);
- rekening-courantschuld (grief 4 man tweede zaak);
- de advocaatkosten (grief 3 man eerste zaak);
- de bankrekeningen (grief 1 en 2 vrouw tweede zaak).
hofzal hierna de grieven per onderwerp bespreken. Grief 1 van de man in de tweede zaak behoeft geen bespreking meer voor zover deze gaat over de fiscale consequenties van de toedeling van de stamrechten. De man heeft ter mondelinge behandeling zijn grief op dat punt ingetrokken.
5.De motivering van de beslissing in beide zaken
- dat partijen binnen twee weken na heden [makelaarskantoor] BV opdracht dienen te geven tot verkoop van de woning;
- dat partijen hun medewerking dienen te geven aan het maken van foto’s van de woning en wel binnen twee weken na een daartoe strekkend verzoek van de makelaar;
- dat partijen hun medewerking dienen te verlenen aan het in de woning toelaten van de makelaar en eventuele kopers voor bezichtiging;
- dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst zullen aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is, tenzij de man de woning voor die prijs kan overnemen. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar die naar beste weten en kunnen bindend bepalen en zal de man de woning voor dit bedrag kunnen overnemen
- dat beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het tekenen van de koopovereenkomst en aan het notariële transport van de woning aan de koper;
- dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
- dat, indien de man de woning overneemt, de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire leningen;
- dat de kosten van het notariële transport voor rekening van de man komen, indien hij de woning overneemt;
- dat, indien de man de woning overneemt, aan de vrouw toekomt de helft van de netto overwaarde;
- dat de hypotheekschuld op de datum van feitelijke verdeling bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
verkoop van de woning (grief 1 man eerste zaak)
manhet hof tot, kortgezegd, opschorting van het door de rechtbank in rov. 3.4 van de bestreden beschikking van 28 april 2021 bepaalde over de verkoop van de woning. In de toelichting op zijn grief voert hij het volgende aan. Voor de vraag of hij de woning kan overnemen is voor hem de uitkomst van belang van het door de rechtbank gelastte deskundigenonderzoek naar de waarde van de eenmanszaak [eenmanszaak] en de waarde van de aandelen van [B.V. 1] BV. Pas dan kan hij zich een beeld vormen van zijn financiële mogelijkheden om de woning over te nemen.
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij verzoekt het hof de grief van de man af te wijzen. Zij wil niet in een impasse komen te verkeren.
hofstelt vast dat de rechtbank bij de (eind)beschikking van 23 december 2022 inmiddels heeft beslist over de in de verdeling te betrekken waarde van de eenmanszaak [eenmanszaak] en de waarde van de aandelen in [B.V. 1] BV. Conform het deskundigenrapport van 12 september 2022 heeft de rechtbank de waarde van genoemde eenmanszaak vastgesteld op € 49.623,-- (rov. 2.1.6). Over de waarde van de aandelen in [B.V. 1] BV heeft de rechtbank geoordeeld dat deze een negatieve waarde hebben (rov. 2.1.9). Daarmee moet voor de man zijn financiële positie duidelijk zijn geweest, ook als hij het niet eens was met de rechtbank. Het hof ziet dan ook geen aanleiding de bestreden beschikking op dit punt te vernietigen. De grief van de man faalt.
bepaling waarde voor overname woning (grief 3 man tweede zaak)
manop tegen de door de rechtbank in de (tussen)beschikking van 28 april 2021 bepaalde wijze voor de bepaling van de waarde van de woning waartegen de man de woning van de vrouw mag overnemen (verkoop van de woning waarbij de man de woning tegen het hoogst uitgebrachte bod zelf mag overnemen). In de toelichting op zijn grief voert de man aan dat partijen andere afspraken hadden gemaakt over de bepaling van de waarde van de woning waartegen hij de woning mag overnemen. De woning zou worden getaxeerd door [taxateur] . Na uitkomst van die taxatie zouden partijen de mogelijkheid hebben om zelf een contra-taxatie te laten verrichten. De hoogste en laagste taxatie zouden worden gemiddeld voor de bepaling van de uiteindelijke waarde waartegen de man de woning zou mogen overnemen.
vrouwheeft de grief van de man weersproken. Zij betwist de door de man gestelde afspraak. De vrouw stelt dat de man bovendien niet-ontvankelijk is in zijn grief. Indien de man het niet eens was met de door de rechtbank bepaalde wijze van waardering van de woning had de man daarvan eerder in hoger beroep moeten komen.
hofoverweegt als volgt.
manvoert aan dat hij nimmer heeft ingestemd met de toedeling van de hiervoor in rov. 5.8 weergegeven inboedelgoederen aan de vrouw. Slechts is afgesproken dat partijen in onderling overleg de inboedelgoederen zouden verdelen. De beslissing van de rechtbank over de verdeling van de inboedel dient daarom te worden vernietigd.
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij is het eens met de beslissing van de rechtbank.
hofoverweegt als volgt.
manstelt dat de waarde van de aan hem verknochte stamrechten enkel kan worden bepaald in een percentage van de waarde van de bezittingen van [B.V. 1] BV per peildatum 31 december 2019 en niet, zoals de rechtbank heeft gedaan, in een absoluut bedrag. Dit percentage is 33,05% en wordt berekend op basis van de opstelling zoals die in productie 5 is weergegeven.
vrouwheeft verweer gevoerd.
hofstelt vast dat de rechtbank in de bestreden (eind)beschikking van 23 december 2022 bij de vaststelling van de waarde van de aan de man verknochte stamrechten is uitgegaan van het door de man bepleite percentage van 33,05%. Derhalve heeft de man geen belang meer bij zijn grief, zodat het hof verdere bespreking hiervan achterwege laat.
Kortlopende schulden € -5.334,-
manvoert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat hij ter zake van de door hem opgebouwde stamrechten aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 113.660,--. Het aan de vrouw toekomende bedrag had moeten worden berekend op basis van de waarde van de stamrechten op 31 december 2019 en niet per datum van de verdeling. Op 31 december 2019 bedroeg de waarde van de stamrechten € 301.849,--. Aan de vrouw komt derhalve toe (66,95% van € 301.849 / 2=) € 101.043,--. Onder punt 5 op bladzijde 7 van zijn deskundigenrapport heeft de deskundige echter aangegeven dat de waarde van de bezittingen van [B.V. 1] BV per 31 december 2019 € 275.190,-- bedroeg. De BV was per peildatum 31 december 2019 dus niet in staat om aan de gehele stamrechtverplichting te voldoen. Dit brengt met zich dat het aan de vrouw toekomende bedrag niet gebaseerd moet zijn op de stand van de berekende stamrechtverplichting per 31 december 2019, maar op het saldo van bezittingen en schulden zijnde € 275.190,-- per die datum. Het aan de vrouw toekomende bedrag ter zake van de stamrechten dient daarom te worden vastgesteld op (66,95% van € 275.190 / 2=) € 92.119,--.
vrouwheeft de grief van de man weersproken. Zij is het eens met de beslissing van de rechtbank. Als peildatum voor de waardering van de stamrechten heeft te gelden de datum van verdeling. Nu de stamrechten op 23 december 2022 door de rechtbank zijn verdeeld, heeft de rechtbank voor de bepaling van de hoogte van het aan de vrouw toekomende bedrag terecht aansluiting gezocht bij de waarde van de stamrechten op 31 december 2022.
hofoverweegt als volgt.
waarde aandelen (grief 2 man tweede zaak)
Stille reserve € 24.399,-
manvoert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten de negatieve waarde van de aandelen in [B.V. 1] BV te compenseren met een verhoging van de privéschuld in rekening-courant. Door de aandelen toe te delen aan de man zonder verrekening van de negatieve waarde van de aandelen, is er tussen partijen geen sprake van een gelijke verdeling. De rekening-courantschuld moet worden verhoogd met een bedrag van € 17.982,--, nu met dat bedrag in 2014 de aandelen zijn afgestempeld en dit bedrag ten goede is gekomen van de privé-schuld in rekening-courant. Voor de negatieve waarde van de BV dient ergens een vorm van verrekening plaats te vinden. Die compensatie kan gevonden worden in het verhogen van de uitstaande rekening-courant met de aandeelhouders, hetgeen een privéschuld is, met een bedrag van € 17.982 en daarmee rekening te houden in de verdeling.
vrouwheeft verweer gevoerd. Van verrekening van de negatieve waarde van de aandelen kan geen sprake zijn. De aandelen in een BV kunnen nooit minder waard zijn dan nihil, en de rechtbank is daar dan ook terecht vanuit gegaan. De grief van de man is dan ook onbegrijpelijk. Wat de man zegt over de rekening-courantschuld klopt niet. De man maakt de verkeerde rekensom. Van verhoging van de rekening-courant schuld kan geen sprake zijn.
hofoverweegt als volgt.
beperkte aansprakelijkheid) is immers eigen dat haar aandeelhouders niet met hun privévermogen voor de schulden van de vennootschap aansprakelijk zijn, laat staan dat zodanige aansprakelijkheid op grond van het huwelijksvermogensrecht wél voor (voormalige) echtgenoten van de aandeelhouders zou bestaan. Als uit het vennootschapsrecht voortvloeit dat de aandelen in een BV niet (vanwege een negatief vermogen van de vennootschap) een negatieve waarde kunnen vertegenwoordigen, werkt dit noodzakelijkerwijs in
huwelijksgoederenrechtelijkezin door, en wel aldus dat zulke aandelen als bestanddeel van de huwelijksgoederengemeenschap bij de verdeling van die gemeenschap géén negatieve waarde kunnen vertegenwoordigen. Compensatie van een negatieve waarde, zoals de man kennelijk voorstaat, kan dan ook niet aan de orde zijn. De grief van de man faalt. Hetgeen de man verder naar voren heeft gebracht over de rekening-courantschuld zal hierna bij bespreking van grief 4 aan de orde komen.
rekening-courantschuld [B.V. 1] BV (grief 4 man tweede zaak)
manaan dat op de peildatum 30 december 2019 een rekening-courantschuld aan [B.V. 1] BV van € 33.048,-- tot de huwelijksgemeenschap behoorde. Onder verwijzing naar grief 2 in de tweede zaak stelt de man dat de in de verdeling te betrekken rekening-courantschuld moet worden vermeerderd met een bedrag van € 17.982,--, zodat de vrouw aan de man dient te voldoen de helft van (33.048 + 17.982=) € 51.030,--.
vrouwweerspreekt dat de door de man gestelde rekening-courantschuld in de verdeling moet worden betrokken. De man heeft nagelaten inzichtelijk te maken hoe de rekening-courantschuld is opgebouwd.
hofoverweegt dat uit het deskundigenbericht van 12 september 2022 (prod. 3 bs) blijkt dat op de peildatum 30 december 2019 een rekening-courantschuld aan [B.V. 1] BV van € 33.048,-- tot de omvang van de huwelijksgemeenschap behoorde. De man heeft onvoldoende betwist gesteld dat deze schuld is gevormd door consumptieve bestedingen. Artikel 1:100 lid 1 BW bepaalt dat bij ontbinding van de gemeenschap de aanwezige schulden bij helfte gedragen worden door de echtgenoten. Dat hiervan moet worden afgeweken, is niet gesteld noch gebleken. De man heeft echter pas regres op de vrouw als hij aantoonbaar meer dan de helft van voormeld bedrag van € 33.048,-- heeft voldaan. Het hof zal de verplichting van de vrouw jegens de man aldus in het dictum opnemen. In zoverre slaagt grief 4 in de tweede zaak. Voor zover de man heeft verzocht de rekening-courantschuld te vermeerderen met een bedrag van € 17.982,--, gaat het hof daaraan, onder verwijzing naar hetgeen het hof heeft overwogen in rov. 5.23 hiervóór, voorbij. Er is ook overigens geen grond om de rekening-courantschuld op de peildatum met dit bedrag te verhogen nu het bedrag van € 17.982,--, – zoals de man ook zelf stelt – het bedrag was dat vrijkwam na het afstempelen van de aandelen in 2014. Met dit vrijgekomen bedrag is de toen bestaande rekening-courantschuld verlaagd. Grief 4 in de tweede zaak faalt dan ook op dit punt.
manin de eerste zaak keert zich tegen rov. 2.6.24 tot en met 2.6.26 van de (tussen)beschikking van 28 april 2021. De rechtbank heeft daarin het volgende overwogen:
manvoert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij voor de peildatum 30 december 2019 een bedrag van € 812,-- aan advocaatkosten zou hebben betaald van zijn betaalrekening. Dit is niet het geval. De rechtbank is uitgegaan van een onjuist feitencomplex. Enkel de vrouw heeft haar advocaatkosten van de gemeenschappelijke rekening van partijen betaald. Het gaat daarbij om een viertal betalingen in de periode van 29 december 2019 tot en met 20 januari 2020 van in totaal € 2.608,67. Ter compensatie hiervan heeft de man eenzelfde bedrag naar zijn privérekening overgemaakt. In reactie daarop heeft ook de vrouw een bedrag van € 2.608,67 naar haar privérekening overgemaakt. Als gevolg daarvan stond er op de gemeenschappelijke rekening onvoldoende saldo om de kosten van de gemeenschappelijk huishouding te kunnen dekken. De man heeft toen het eerder door hem van de gemeenschappelijke rekening afgehaalde bedrag van € 2.608,67 weer op de gemeenschappelijke rekening teruggeboekt. Deze overboeking is niet meer door de man ongedaan gemaakt. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen over de door de man te vergoeden advocaatkosten van € 812,-- berust dan ook op een misvatting. Uit het voorgaande volgt dat de man geen enkel bedrag aan advocaatkosten van de gemeenschappelijke rekening heeft betaald. Alleen de vrouw is gehouden tot vergoeding van de door haar betaalde advocaatkosten van de gemeenschappelijke rekening.
vrouwheeft verweer gevoerd. De man heeft, kortgezegd, een punt. Onjuist is echter zijn stelling dat de vrouw uit eigen middelen een bedrag van € 2.608,67 aan de man moet voldoen. De saldi van de gemeenschappelijke lopende en spaarrekening zijn reeds door partijen verdeeld en de vrouw heeft daarmee een voorschot ontvangen van € 17.545,--. De vrouw dient aan de man ter zake van de advocaatkosten nog te betalen een resterend bedrag van € 821,94 (zie randnr. 56 tot en met 61 vws vrouw).
hofoverweegt als volgt.
vrouwvoert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat het saldo van de bankrekening van de vrouw met nummer [nummer 2] moet worden verdeeld (grief 1). Per peildatum 30 december 2019 bestond deze rekening nog niet. De rekening is eind 2020 pas geopend. Deze rekening dient dan ook niet in de verdeling te worden betrokken. Verder zijn abusievelijk een drietal bankrekeningen op naam van de man niet in de verdeling betrokken (grief 2). Het betreft de rekening van de man met nummer [nummer 6], een beleggingsrekening op naam van de man bij ABN AMRO Bank met nummer [nummer 8] en een op naam van de man staande rekening bij [internetrekening] met nummer [nummer 7] . De saldi van die rekeningen dienen per peildatum 30 december 2019 alsnog te worden verdeeld.
manheeft verweer gevoerd. Hij is het eens met de vrouw dat haar bankrekening met nummer [nummer 2] niet in de verdeling had moeten worden betrokken. Hij betwist dat de op zijn naam gestelde rekening bij de ING Bank met nummer [nummer 6] in de verdeling zou moeten worden betrokken. Deze rekening is door de man pas geopend na de peildatum 30 december 2019. Van het in de verdeling betrekken van de door de vrouw genoemde bankrekeningen bij de ABN AMRO Bank en [internetrekening] kan geen sprake zijn. Deze bankrekeningen zijn jaren geleden opgeheven en bestonden dus op de peildatum 30 december 2019 al lang niet meer.
hofoverweegt als volgt.
6.De slotsom
7.De beslissing
- de inboedelgoederen als door de rechtbank weergegeven onder het kopje ‘inboedel’ in het lichaam van die beschikking heeft toegedeeld aan de vrouw;
- de bankrekening met rekeningnummer [nummer 2] heeft toegedeeld aan de vrouw, onder de verplichting de helft van het saldo van die rekening aan de man te voldoen;
- heeft bepaald dat de man een vordering heeft op de vrouw van € 2.240,-- in verband met de advocaatkosten,