ECLI:NL:GHSHE:2024:244

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
200.314.407_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling lening en betaling van meerdere bedragen als gevolg van opzegging van exploitatie-overeenkomst; beroep op wilsgebreken misbruik van omstandigheden en dwaling faalt, beroep op beperkende werking redelijkheid en billijkheid slaagt gedeeltelijk.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in een geschil over een exploitatie-overeenkomst. [appellant] heeft een affectieve relatie gehad met [geïntimeerde], die haar heeft geholpen bij het opzetten van een webshop. Na de beëindiging van hun relatie heeft [appellant] de overeenkomst willen beëindigen, maar [geïntimeerden] vorderen betaling van verschillende bedragen op basis van deze overeenkomst. De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld tot betaling van onder andere een contractuele boete en openstaande facturen. In hoger beroep stelt [appellant] dat de kantonrechter haar beroep op wilsgebreken, zoals misbruik van omstandigheden en dwaling, niet heeft behandeld. Het hof oordeelt dat het beroep op wilsgebreken niet slaagt, omdat [appellant] niet voldoende heeft aangetoond dat zij in een afhankelijke positie verkeerde ten opzichte van [geïntimeerde]. Het hof overweegt verder dat de vorderingen van [geïntimeerden] op basis van de exploitatie-overeenkomst in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid, met name de contractuele boete. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter voor zover het de boete betreft en compenseert de proceskosten. De overige vorderingen worden bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.314.407
arrest van 30 januari 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als: [appellant] ,
advocaat: mr. P. de Jonge te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland,
tegen

1.[geïntimeerde] h.o.d.n. [x] Trade Holland,

wonende te [woonplaats] ,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[y] Holding B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna aan te duiden als: [y] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. K. van Overloop te Goes,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 11 oktober 2022.

1. 2. 3. 4.

5. Het verdere verloop van de procedure

5.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 11 oktober 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overleggen stukken voor een comparitie;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen gehouden op 3 januari 2023;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord.
5.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

6.De beoordeling

Wat is er gebeurd?
6.1.
[appellant] en [geïntimeerde] hebben sinds 2015 met tussenpozen een affectieve relatie met elkaar gehad. Ten tijde van hun kennismaking werkte [appellant] in loondienst en had zij op huiskamerniveau een handeltje in Indonesische tassen en accessoires. Op initiatief van [geïntimeerde] en met zijn medewerking heeft [appellant] de webshop [webshop 1] voor deze handel opgezet. Deze handel bleek niet succesvol te zijn en eind 2018 is de webshop dan ook opgeheven.
6.2.
[geïntimeerde] had een groothandel in kogellagers “ [x] Trade Holland”; eerst in de vorm van een besloten vennootschap (op eigen initiatief medio augustus 2017 failliet verklaard) en vervolgens als eenmanszaak (eind augustus 2017 ingeschreven in het handelsregister).
6.3.
Begin 2019 heeft [geïntimeerde] [appellant] benaderd voor de exploitatie van de webshop [webshop 2] (hierna: de webshop). Dit betreft een groothandel in appendages, technische toebehoren en dergelijke en kogellagers. De webshop is eigendom van [y] . [geïntimeerde] is directeur van [y] . Op 6 juni 2019 hebben [y] als exploitant en [appellant] als webshop-onderneemster een exploitatie-overeenkomst gesloten voor de webshop. [appellant] heeft daarvoor een eenmanszaak in het handelsregister ingeschreven.
In artikel 3.1. van de overeenkomst is het volgende opgenomen:
“De netto opbrengst van de webshop verkopen wordt tussen de partijen verdeelt in verhouding 35% voor de exploitant en 65% voor de webshoponderneemster. Onder netto opbrengst wordt verstaan: de omzet uit de verkopen van de lager webshop “ [webshop 2] vermindert met de inkoopprijs van de lagers en de maandelijkse kosten, voor administratie en handling (m.n. vracht- en verzendkosten).De overige kosten zoals marketing etc. komen voor rekening van de webshop-onderneemster.
Kosten voor hosting, het beheer etc. van de webshop komen ten laste van de exploitant.”
6.4.
Eind 2020 hebben [geïntimeerde] en [appellant] hun affectieve relatie beëindigd. [appellant] heeft op 7 januari 2021 de eenmanszaak uit het handelsregister laten uitschrijven. Verder heeft zij [geïntimeerden] op diezelfde dag bericht de exploitatie-overeenkomst te willen beëindigen.
6.5.
Volgens [geïntimeerden] heeft [appellant] hiermee in strijd met de exploitatie-overeenkomst gehandeld. [geïntimeerden] stellen dat [geïntimeerde] en [y] recht hebben op betaling van meerdere bedragen op grond van de exploitatie-overeenkomst. Daarnaast wil [geïntimeerde] het volgens hem persoonlijk aan [appellant] geleende geld terug ontvangen.
Eerste aanleg
6.6.
[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg gevorderd, kort weergegeven en voor zover nog van belang in hoger beroep, om [appellant] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
ter zake de lening- tot betaling van € 2.100,-- aan [geïntimeerde] wegens een geldlening, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente;
- tot betaling van € 490,05 aan [geïntimeerde] wegens buitengerechtelijke incassokosten;
ter zake facturen van [geïntimeerde] h.o.d.n. [x]
- tot betaling van € 2.717,71 aan [geïntimeerde] handelende onder de naam [x] wegens openstaande facturen, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente;
- tot betaling van € 480,09 aan [geïntimeerde] h.o.d.n. [x] wegens buitengerechtelijke incassokosten;
ter zake de overeenkomst met [y]
- tot betaling van € 707,-- aan [y] wegens (exploitatie)vergoeding, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente;
- tot betaling van € 15.000,-- aan [y] wegens contractuele boete, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente;
- tot betaling van € 1.465,18 inclusief btw aan [y] wegens schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente;
- tot betaling van € 1.145,53 aan [y] wegens buitengerechtelijke incassokosten;
en in alle gevallen
- in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente.
6.7.
De kantonrechter heeft [appellant] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover nog in hoger beroep van belang veroordeeld:
- tot betaling van € 2.100,-- aan [geïntimeerde] wegens geldlening;
- tot betaling van € 2.717,71 aan [geïntimeerde] wegens openstaande facturen, te vermeerderen wettelijke handelsrente;
- tot betaling van € 707,-- aan [y] wegens exploitatievergoeding, te vermeerderen met wettelijke handelsrente;
- tot betaling van € 15.000,-- aan [y] wegens contractuele boete, te vermeerderen met wettelijke rente;
- tot betaling van € 25,18 aan [y] wegens schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente;
- tot betaling van € 480,09 inclusief btw aan [geïntimeerde] wegens buitengerechtelijke incassokosten;
- tot betaling van € 1.119,25 inclusief btw aan [y] wegens buitengerechtelijke incassokosten;
- tot betaling van proceskosten en nakosten aan de zijde van [geïntimeerden]
Ten slotte heeft de kantonrechter het meer of anders gevorderde afgewezen.
Hoger beroep
6.8.
[appellant] kan zich niet verenigen met het oordeel van de kantonrechter. In hoger beroep vordert [appellant] dat het hof de vonnissen in eerste aanleg zal vernietigen, en waar nodig onder verbetering van rechtsgronden, opnieuw rechtdoende bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest:
i. primair met partiële vernietiging op grond van misbruik van omstandigheden dan wel dwaling van de op 6 juni 2019 gesloten exploitatieovereenkomst [geïntimeerden] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen inzake, kort gezegd, de geldlening, de openstaande facturen, de exploitatievergoeding, de boete, schadevergoeding en buitengerechtelijke kosten dan wel deze vorderingen zal afwijzen als zijnde onbewezen en/of ongegrond;
ii. subsidiair op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid [geïntimeerden] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen wat betreft, kort gezegd, de geldlening, de openstaande facturen, de exploitatievergoeding, de boete, schadevergoeding en buitengerechtelijke kosten, dan wel die vorderingen aan hen zal ontzeggen,
iii. met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding van beide instanties.
6.9.
[geïntimeerden] concluderen dat het hof, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar hoger beroep en haar vorderingen dan wel het vonnis van de kantonrechter van 4 mei 2022 zal bekrachtigen, dan wel alle door [appellant] ingestelde vorderingen zal afwijzen en [appellant] zal veroordelen in de proceskosten en nakosten met vermeerdering van wettelijke rente.
Beroep op wilsgebreken niet verjaard
6.10.
Met haar eerste twee grieven klaagt [appellant] dat de kantonrechter haar beroep op de wilsgebreken misbruik van omstandigheden en dwaling niet heeft behandeld. In hoger beroep vordert zij partiële vernietiging van de exploitatie-overeenkomst op grond van deze twee wilsgebreken. [geïntimeerden] verweren zich tegen deze wilsgebreken met het standpunt dat het beroep hierop te laat is gedaan met verwijzing naar artikel 3:52 lid 1 onder b en onder c BW. Verder betwisten zij dat sprake is misbruik van omstandigheden en dwaling.
6.11.
Het hof is als volgt van oordeel. [appellant] kan in rechte een beroep doen op deze wilsgebreken ter afwering van het door [geïntimeerden] gevorderde. Dit beroep kan op grond van artikel 3:51 lid 3 BW namelijk te allen tijde worden gedaan. De vordering onder i. van [appellant] begrijpt het hof als een zodanig beroep. Het standpunt van [geïntimeerde] , dat het beroep van [appellant] op de wilsgebreken te laat is gedaan, wordt dus verworpen.
Geen misbruik van omstandigheden
6.12.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat sprake was van misbruik van omstandigheden voert [appellant] aan dat [geïntimeerden] misbruik hebben gemaakt van haar afhankelijkheid, onervarenheid en ongeschiktheid. [geïntimeerde] , met wie zij op dat moment een herleefde affectieve relatie onderhield, heeft haar bewogen tot het aangaan van een exploitatieovereenkomst die sterk in haar nadeel en sterk in zijn voordeel was. Als gevolg van de herleefde affectieve relatie en de onvoltooide afwikkeling van haar webshop [webshop 1] was sprake van afhankelijkheid. [geïntimeerde] was zowel haar zakenpartner als affectieve partner. De kwetsbaarheid van [appellant] is duidelijk geworden bij de agressieve en ingrijpende wijze van de beëindiging van de affectieve relatie. De samenwerking met [geïntimeerden] was daardoor onmogelijk geworden. [geïntimeerde] is een ervaren ondernemer met ruime kennis en ervaring op het gebied waarin de onderneming en webshop actief was. [appellant] miste iedere ervaring kennis en kunde op dit vakgebied. Zij was een onervaren contractspartij en was ongeschikt als ondernemer. [geïntimeerden] wisten dat ook.
6.13.
[geïntimeerden] betwisten dat sprake is van misbruik van omstandigheden. Geen sprake was van bijzondere omstandigheden. [appellant] had juist ervaring als onderneemster en [geïntimeerden] wilden haar een kans geven om zich verder te ontwikkelen en te ontplooien als onderneemster. Dat [geïntimeerde] en [appellant] een vrij turbulente affectieve relatie hebben gehad lag niet alleen aan [geïntimeerde] . Dat aangifte is gedaan van bedreiging heeft niet tot gevolg dat sprake is van een strafbaar feit of dat sprake zou zijn van afhankelijkheid.
6.14.
Het hof overweegt als volgt en stelt het volgende voorop. Op grond van het bepaalde in artikel 3:44 lid 4 BW is sprake van misbruik van omstandigheden wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon wat hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Het komt bij beoordeling van de vraag of sprake is (geweest) van misbruik van omstandigheden aan op de situatie ten tijde van het verrichten van de rechtshandeling, in dit geval ten tijde van het sluiten van de exploitatie-overeenkomst. Bij de beoordeling of dat zich voordoet, komt het aan op alle omstandigheden die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van die rechtshandeling, in onderling verband en samenhang bezien (HR 9 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AF9656).
6.15.
De partij die de vernietiging inroept draagt de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het wilsgebrek, in dit geval misbruik van omstandigheden als zodanig, en het causaal verband tussen (de inhoud van) de overeenkomst en dat wilsgebrek. Zij moet aannemelijk maken dat als zij niet onder invloed van het wilsgebrek zou hebben gehandeld, zij de overeenkomst niet zou hebben aanvaard.
6.16.
[appellant] voert aan dat [geïntimeerden] misbruik hebben gemaakt van haar
afhankelijkheid, onervarenheid en ongeschiktheid. Het hof is van oordeel dat dit beroep van [appellant] op misbruik van omstandigheden niet slaagt.
6.16.1.
Dat ten tijde van het aangaan van de exploitatie-overeenkomst ook sprake was van een affectieve relatie leidt, anders dan [appellant] betoogt, niet zonder meer tot de conclusie dat zij afhankelijk was van [geïntimeerde] . [appellant] heeft zelf gesteld, dat zij niet met [geïntimeerde] samenwoonde, waaruit het hof bij gebreke van andere stellingen begrijpt dat [appellant] haar eigen huishouding voerde. Het voeren van een eigen huishouding draagt niet zonder meer bij aan het kunnen aannemen van de gestelde afhankelijkheid van [appellant] van [geïntimeerde] .
Gezien het voorgaande heeft [appellant] niet met voldoende feiten onderbouwd dat zij als gevolg van de affectieve relatie met [geïntimeerde] van hem afhankelijk was ten tijde van het aangaan van de overeenkomst.
6.16.2.
Haar stelling dat zij afhankelijk van [geïntimeerde] was omdat haar eigen webshop niet afgewikkeld was heeft [appellant] evenmin voldoende toegelicht. [appellant] volstaat met een verwijzing naar productie 16 door [geïntimeerden] overgelegd bij akte van 2 november 2021, maar daaruit kan het hof enige afhankelijkheid van [appellant] van [geïntimeerde] niet opmaken. Uit de overgelegde mails blijkt slechts dat in september 2017 - dus ruim vóór het aangaan van de exploitatie-overeenkomst op 6 juni 2019 - [appellant] en [geïntimeerde] over en weer voorstellen deden voor afwikkeling van de webshop [webshop 1] . Dat de afwikkeling van laatstgenoemde webshop nog niet voltooid was ten tijde van het aangaan van de exploitatie-overeenkomst, brengt niet zonder meer mee dat daardoor [appellant] in een van [geïntimeerde] afhankelijke positie verkeerde.
6.16.3.
[appellant] voert verder ter onderbouwing van haar beroep op misbruik van omstandigheden aan dat zij een onervaren contractspartij was en ongeschikt als ondernemer. Ook deze stelling heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat [appellant] al eerder de webshop [webshop 1] had opgezet en daarmee had zij dus ervaring opgedaan als ondernemer. Dat die webshop geen commercieel succes was neemt de opgedane ervaring als ondernemer niet weg.
6.16.4.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de stellingen van [appellant] onvoldoende feitelijke grondslag opleveren om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat [geïntimeerden] misbruik van omstandigheden heeft gemaakt. Daarbij gaat het om het moment van het aangaan van de exploitatie-overeenkomst op 6 juni 2019. Onvoldoende onderbouwd is immers dat [appellant] door [geïntimeerden] toen is gebracht tot het aangaan van een overeenkomst die [appellant] , indien [appellant] niet in die omstandigheden had verkeerd, niet zou hebben gesloten. De eerste grief faalt dus.
Geen beroep op dwaling
6.17.
Met haar tweede grief klaagt [appellant] dat de kantonrechter het beroep op dwaling niet heeft beoordeeld. Deze grief faalt ook. Ter onderbouwing van haar beroep op dwaling voert [appellant] aan dat zij zich ten tijde van het sluiten van de exploitatie-overeenkomst niet voldoende heeft gerealiseerd waarvoor zij tekende. Zij dacht dat ze voor de webshop werkzaam zou zijn, wat ook het geval was, en dat zij naast haar andere werkzaamheden parttime hand- en spandiensten zou verlenen en administratief werk zou verrichten en het incidenteel bezorgen van door klanten bestelde lagers. Er werden van haar geen zakelijke of beleidsbeslissingen verwacht.
6.18.
Het hof stelt het volgende voorop. De partij die zich op dwaling beroept dient in de eerste plaats te stellen dat bij haar ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst een onjuiste voorstelling van zaken bestond en vervolgens dat deze dwaling te wijten is a) aan inlichtingen van de zijde van de wederpartij of b) aan het uitblijven daarvan en evenmin dat de wederpartij haar had behoren in te lichten of c) dat sprake is geweest van wederzijdse dwaling, zoals bepaald in artikel 6:228 lid 1 BW.
6.19.
[appellant] heeft niet gesteld dat de dwaling te wijten is aan een inlichting aan de zijde van [geïntimeerden] of het uitblijven daarvan of dat beide partijen van een onjuiste voorstelling van zaken uitgingen. [appellant] komt reeds daarom geen geslaagd beroep op dwaling toe.
Grief 2 wordt verworpen.
Beperkende werking redelijkheid en billijkheid
6.20.
Met haar derde grief klaagt [appellant] dat de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerden] die voortkomen uit de exploitatieovereenkomst heeft toegewezen. Zij doet een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW. De rechten en verplichtingen uit de overeenkomst zijn volgens haar uit balans. Zo kan alleen [y] de overeenkomst tussentijds beëindigen indien de netto-opbrengst van de webshop op jaarbasis minder dan € 12.000,-- bedraagt. De inkoop van de lagers vond plaats bij een vennootschap van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] en/of [y] verdiende(n) zowel aan de inkoop als de verkoop van de lagers. Tijdens haar betrokkenheid bij de exploitatieovereenkomst heeft zij slechts in totaal € 1.444,-- mogen opnemen, zodat zij slechts € 72,20 bruto per maand heeft verdiend. Daarentegen heeft [geïntimeerde] met zijn webshop en eenmanszaak in totaal € 44.217,-- aan lagers aan Kogellager Express verkocht. De wijze waarop in de overeenkomst de netto-opbrengst is gedefinieerd heeft tot gevolg dat bij een negatief bedrijfsresultaat, dat wil zeggen een verlies van [webshop 2] , dit toch leidt tot een betalingsverplichting jegens [y] , aldus nog steeds [appellant] .
6.21.
Volgens [geïntimeerden] gaat het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid niet op. Partijen hebben duidelijke afspraken gemaakt. De overeenkomst is gesloten tussen professionele partijen. Het gaat om gebruikelijke bedingen. De overeenkomst is op een zorgvuldige wijze, met bedenktijd en tussenkomst van een boekhouder tot stand gekomen. [appellant] moest zelf een succes van de eenmanszaak maken. Het genoemde bedrag van € 44.217,-- is een bruto bedrag. [appellant] mocht goederen tevens bij een andere leverancier inkopen. Het negatieve bedrijfsresultaat leverde [appellant] ook een belastingvoordeel in de inkomstenbelasting op, aldus [geïntimeerden]
6.22.
Het antwoord op de vraag of de maatstaven van de redelijkheid en billijkheid aan een beroep op een contractueel beding in de weg staan, hangt af van tal van omstandigheden, zoals de aard en de verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt, de maatschappelijke positie en onderlinge verhouding van partijen, de wijze waarop het beding tot stand is gekomen, de mate waarin de wederpartij zich de strekking van het beding bewust is geweest, en de zwaarte van de schuld ter zake van het veroorzaken van de desbetreffende schade, mede in verband met de aard en de ernst van de bij enige gedraging betrokken belangen. De stelplicht en bewijslast ten aanzien van dergelijke omstandigheden rusten in het algemeen op degene die aan het beroep op het beding tegenwerpt dat het in strijd is met redelijkheid en billijkheid. Onder omstandigheden zullen de gevolgen van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid beperkt dienen te blijven, in die zin dat het desbetreffende beding niet geheel zonder rechtsgevolg blijft. De maatstaf is een strenge en noopt tot terughoudende toepassing, aangezien dit een inbreuk op het uitgangspunt van contractsvrijheid is. Uit de rechterlijke beslissing dient te blijken dat en op welke wijze de rechter met de verschillende relevante omstandigheden van het geval rekening heeft gehouden.
6.23.
In de considerans van de exploitatieovereenkomst, welke gezien de mail van [geïntimeerde] van 3 april 2019 (prod. 15 bij zijn akte) door hem is opgemaakt, althans door zijn boekhouder in zijn opdracht, is vermeld: “
Dat exploitant een lager webshop ' [webshop 2] ' ter exploitatie aan de webshop-onderneemster aanbied, voor de verkoop van lagers (…), doch hij zich niet wil belasten met de exploitatie van de webshop [webshop 2] ".Aangezien tussen partijen als onbetwist vast staat dat [appellant] geen deskundigheid heeft ter zake van lagers, laat [geïntimeerden] , die zich niet dagelijks met de webshop bemoeide, na aan te geven hoe en op welke wijze [appellant] in staat moet zijn geweest om klanten te bedienen en dus, zoals [geïntimeerde] stelt (mva nr 10 en 12), succes had kunnen hebben.
6.24.
Artikel 4 houdt in: “
Het is webshop onderneemster toegestaan bij andere leveranciers van kogellagers in te kopen, echter is niet toegestaan om gedurende de looptijd van de exploitatie overeenkomst andere leveranciers te koppelen aan de webshop zoals aangeboden door exploitant.”Tussen partijen is niet in geschil dat alle lagers via [y] zijn ingekocht. Bovendien blijkt uit deze bepaling dat inkopen van andere leveranciers niet via de door [y] aangeboden webshop mogen worden aangeboden aan klanten. Deze contractuele belemmering is door [geïntimeerden] niet verklaard. De enkele opmerking van [geïntimeerden] dat hen ter zake van het niet inkopen door [appellant] bij derden geen verwijt kan worden gemaakt (mva nr. 12) is daarom onvoldoende.
6.25.
In artikel 8 wordt slechts op overtredingen door [appellant] een boete voor haar bedreigd. Op overtreding van verplichtingen van [y] uit hoofde van de overeenkomst wordt geen boete gesteld. [geïntimeerden] hebben dit verschil niet toegelicht. Bovendien staat een boete van € 1.000,00 per overtreding of per dag wegens niet melden van staking van het bedrijf (artikel 5.1) en wegens het niet onderhouden van de webshop (artikel 6.1), in een wanverhouding met het aan [appellant] toekomende, gerealiseerde resultaat van
€ 563,00 in 2019 en € 1.457,00 in 2020. Een zelfde wanverhouding geldt voor de schade die [y] heeft geleden als gevolg van de beëindiging, welke is vastgesteld op het bedrag van € 25,18 ten opzichte van de gevorderde boetes van € 15.000,00.
Artikel 9 aanhef en sub b luidt:
“Deze overeenkomst eindigt indien de exploitatie naar oordeel van de exploitant (hof: [y] ) onrendabel is en hij afziet van het aanbieden van vervangende webshop(s).
Ter indicatie een netto opbrengst op jaarbasis van minder dan
€ 12 000.”Deze tussentijdse beëindiging is alleen aan [y] voorbehouden. [geïntimeerden] heeft niet toegelicht waarom [appellant] deze bevoegdheid niet toekomt. [appellant] is zodoende voor de beëindiging van de overeenkomst volledig afhankelijk van het oordeel en handelen van [y] . Dat ook [appellant] belang had bij deze tussentijdse beëindigingsmogelijkheid blijkt uit het haar toekomende beperkte aandeel in de netto-opbrengst van € 1.457,00 in 2020. [appellant] heeft bij brief van 7 januari 2021 deze overeenkomst per direct willen beëindigen. Reden voor die directe beëindiging van de overeenkomst was de beëindiging van de affectieve relatie tussen [appellant] en [geïntimeerde] , welke beëindiging van de zijde van [geïntimeerde] gepaard ging met veel verwijten, gezien het overgelegde mailverkeer. [y] was, gezien haar brief van 9 januari 2021, op 8 januari 2021 op de hoogte van het beëindigen van de webshop door [appellant] . [y] heeft dit niet geaccepteerd waardoor boete verschuldigd werd tot het moment dat [y] de overeenkomst ontbond op 19 januari 2021. [y] heeft gelet op het zeer beperkte resultaat en de zeer geringe schade onvoldoende verweer gevoerd tegen de door [appellant] gestelde contractuele disbalans tussen de rechten en verplichtingen van beide partijen.
6.26.
De conclusie van [appellant] dat de overeenkomst voor haar zeer nadelig is en zeer
eenzijdig in het voordeel is van [y] (mvg nr 29), is gezien het voorgaande door [geïntimeerden] onvoldoende betwist. Uit het voorgaande volgt een zodanige onevenwichtigheid, dat de vordering van [y] tot betaling van boeten wegens niet nakoming van de verplichtingen als bedoeld in artikelen 5.1 (meldingsplicht staking bedrijf) en 6.1 (webshop onderhouden en laten functioneren) van de exploitatieovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar wordt geacht. De derde grief slaagt dus in zover en de gevorderde boete zal worden afgewezen.
Voor zover deze grief ook ziet op de overige vorderingen van [geïntimeerden] , die, zoals [geïntimeerden] dat stellen, zijn voortgekomen uit de exploitatieovereenkomst, wordt die grief verworpen omdat [appellant] niet voldoende heeft toegelicht dat die vorderingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.
Lening
6.27.
[geïntimeerde] vordert betaling van een bedrag van in totaal € 2.100,-- inzake leningen. Hij stelt dat hij op 4 juni 2019 een bedrag van € 1.500,-- en in de periode 2016 tot en met 2020 in totaal € 1.600,-- aan [appellant] heeft geleend. Zij heeft slechts een bedrag van
€ 1.000,-- terugbetaald. Er moet nog een bedrag van € 2.100,-- worden terugbetaald, aldus [geïntimeerde] . [appellant] erkent dat [geïntimeerde] haar een bedrag van € 600,-- als persoonlijke lening heeft betaald en dus gaat het hoger beroep nog om het resterende bedrag van € 1.500,--. Daarvoor voert zij - zo begrijpt het hof - aan dat [geïntimeerde] haar dit bedrag als lening ten behoeve van de exploitatie van de webshop heeft betaald. Aangezien [appellant] niet heeft toegelicht waarom de toewijzing van dit bedrag in het beroepen vonnis niet in stand kan blijven wordt deze kennelijke grief, zoals verwoord in mvg nrs 41 en 42, verworpen.
Openstaande facturen, exploitatievergoeding en schadevergoeding
6.28.
[appellant] grieft kennelijk ook tegen de toewijzing van de vorderingen ter zake van openstaande facturen, exploitatievergoeding en schadevergoeding (mvg nr. 41), maar omdat zij haar bezwaren daartegen niet voldoende concreet heeft toegelicht worden ook deze kennelijke grieven verworpen.
Bewijsaanbiedingen
6.29.
De bewijsaanbiedingen van partijen worden gepasseerd omdat er geen - niet vaststaande - stellingen of verweren zijn die -indien zij na bewijslevering zouden komen vast te staan- niet tot een andere beslissing zouden kunnen leiden.
Buitengerechtelijke kosten
6.30.
Overeenkomstig het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten worden die kosten, gezien de toegewezen vorderingen, begroot op € 651,20.
Proceskosten
6.31.
Aangezien beide partijen op punten in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten zo worden gecompenseerd, dat iedere partij de eigen kosten in beide instanties draagt.
Slotsom
6.32.
Voor zover het hoger beroep ziet op het tussenvonnis van 30 juni 2021 zal het hof [appellant] niet-ontvankelijk verklaren, omdat zij geen grieven tegen dit vonnis heeft gericht. De eerste twee grieven falen. De derde grief slaagt en de vierde grief behoeft daarom geen behandeling. Een en ander leidt tot de slotsom dat het vonnis van 4 mei 2022 moet worden vernietigd wat betreft de veroordeling tot betaling van € 15.000,00 boete, welke vordering zal worden afgewezen, de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, welke zal worden verminderd, en de veroordeling tot betaling van proceskosten, welke zullen worden gecompenseerd. Voor het overige zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd.

7.De uitspraak

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in haar beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 juni 2021;
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 mei 2022 voor zover [appellant] is veroordeeld tot betaling van € 15.000,00 aan contractuele boete, van € 480,09 en € 1.119,25 aan buitengerechtelijke incassokosten en van proceskosten en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering tot betaling van contractuele boete af;
veroordeelt [appellant] tot betaling van € 651,20 aan buitengerechtelijke incassokosten en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis voor het overige en voor zover het aan dit hoger beroep is onderworpen;
compenseert de proceskosten in beide instanties zo, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, R.A. van der Pol en P.V. Eijsvoogel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 januari 2024.
griffier rolraadsheer