Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de brief met bijlagen (stukken eerste aanleg) van de advocaat van [appellante] d.d. 10 juni 2024, ingekomen ter griffie op 10 juni 2024;
- de ter zitting overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen van mr. Dekens.
3.De beoordeling
ratiovan artikel 358 lid 4 Fw’, maar het hof heeft nadrukkelijk verder niet geoordeeld over de vraag of de vordering van [appellante] onder de uitgezonderde vorderingen van art. 358 lid 4 Fw valt. [geïntimeerde] mag dus procederen om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of de vordering van [appellante] onder de uitzondering van 358 lid 4 Fw valt. Net als ieder ander mag [geïntimeerde] proberen zijn recht te halen, ook al is de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing. De rechter-commissaris heeft hem ook toestemming gegeven om zich bij te laten staan door een advocaat. Dat [geïntimeerde] door middel van procederen zijn recht probeert te halen, is niet in strijd met enige verplichting die voortvloeit uit de wettelijke schuldsaneringsregeling. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van het onnodig op kosten jagen van [appellante] noch van het laten ontstaan van een nieuwe schuld, althans in elk geval niet van het laten ontstaan van een zodanige nieuwe schuld dat dit [geïntimeerde] als een toerekenbare tekortkoming zou moeten worden aangerekend. Nu [geïntimeerde] zich aan alle verplichtingen binnen de schuldsaneringsregeling heeft gehouden, is geen sprake van een tekortkoming als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw. De eerste grief van [appellante] slaagt niet.