ECLI:NL:GHSHE:2024:2439

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
200.341.134_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verlening van de schone lei in een schuldsaneringsregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de schuldsaneringsregeling van de geïntimeerde is beëindigd met verlening van de schone lei. De appellante, die een vordering heeft op de geïntimeerde, betwist dat de schone lei aan de geïntimeerde verleend had mogen worden. De rechtbank had vastgesteld dat de geïntimeerde niet tekortgeschoten was in zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellante voert aan dat de vordering onder de uitzonderingen van artikel 358 lid 4 van de Faillissementswet valt, en dat de geïntimeerde geen recht heeft op de schone lei. Het hof oordeelt dat de vraag of de vordering van de appellante onder de uitzonderingen valt, nog niet vaststaat en dat de geïntimeerde recht heeft om te procederen. Het hof bevestigt dat de geïntimeerde aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat de schone lei terecht is verleend. De grieven van de appellante worden verworpen en het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 25 juli 2024
Zaaknummer : 200.341.134/01
Zaaknummer eerste aanleg : [insolventienummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. R. Korver te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.J. de Jongh.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 30 april 2024.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 mei 2024, heeft [appellante] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen, althans te wijzigen zodanig dat door [geïntimeerde] geen schone lei is verkregen, althans bij handhaving van het vonnis te verklaren voor recht dat de schone lei niet werkt ten aanzien van de vordering van [appellante] , kosten rechtens, uitvoerbaar bij voorraad.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mrs. I.P. van Rossen en J.E. Dekens (kantoorgenoten van mr. Korver);
- [geïntimeerde] , bijgestaan door mr. De Jongh;
- mevrouw [de bewindvoerder] , de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 30 april 2024;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 4 juni 2024, ingekomen ter griffie op 5 juni 2024;
  • de brief met bijlagen (stukken eerste aanleg) van de advocaat van [appellante] d.d. 10 juni 2024, ingekomen ter griffie op 10 juni 2024;
  • de ter zitting overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen van mr. Dekens.

3.De beoordeling

3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten die zich voorafgaand aan de toepassing van de schuldsaneringsregeling hebben afgespeeld:
- [appellante] heeft een relatie met [geïntimeerde] gehad en uit deze relatie zijn twee kinderen geboren: [kind 1] in 2004 en [kind 2] in 2006;
- in 2004 heeft [geïntimeerde] de toen één maand oude [kind 1] zodanig geschud dat het kindje is overleden;
- in 2006 heeft [geïntimeerde] de toen drie maanden oude [kind 2] zodanig geschud dat het kindje ernstig letsel opliep en gehandicapt is geraakt;
- voor beide feiten is [geïntimeerde] (in 2006 en in 2008) strafrechtelijk veroordeeld met oplegging van een gevangenisstraf van twee jaar en TBS met dwangverpleging;
- in 2009 heeft [appellante] bij de civiele rechter te Den Haag schadevergoeding gevorderd en hebben partijen in die procedure afspraken met elkaar gemaakt die zijn vastgelegd in het vonnis van 28 juli 2010 van de rechtbank Den Haag. Daarbij is vastgesteld de betalingsverplichting van [geïntimeerde] om te betalen aan [appellante] een schadevergoeding van € 435.000,-- voor [kind 2] en € 15.000,-- voor [appellante] ;
- in 2015 is [kind 2] overleden aan een longontsteking;
- in 2019 heeft [geïntimeerde] bij de civiele rechter te Den Haag gevorderd de tussen partijen afgesproken en (bij vonnis van 28 juli 2010) vastgelegde schadevergoeding te wijzigen tot nihil vanwege het overlijden van [kind 2] en een verklaring voor recht dat hetgeen [geïntimeerde] aan [appellante] heeft voldaan ná het overlijden van [kind 2] onverschuldigd is betaald. De rechtbank Den Haag heeft de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen bij vonnis van 1 april 2020.
3.2.
Bij vonnis van 26 april 2021 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is ten aanzien van [geïntimeerde] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis van 29 juli 2022 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant het verzoek van [appellante] tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling afgewezen. Dat vonnis is bekrachtigd door dit hof bij arrest van 1 december 2022.
3.4.
Bij vonnis van 1 november 2023 heeft de rechtbank Den Haag de vorderingen van [geïntimeerde] , onder meer een verklaring voor recht dat de vordering van [appellante] niet onder de uitzondering van artikel 358 lid 4 Faillissementswet (Fw) valt, afgewezen. De rechtbank is in dat vonnis tot het oordeel gekomen dat de vordering van [appellante] moet worden gelijkgesteld met de in artikel 358 lid 4 FW genoemde gevallen en dat het eindigen van de schuldsaneringsregeling de afdwingbaarheid van de vordering van [appellante] niet aantast. Van dit vonnis is [geïntimeerde] in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Den Haag. [appellante] heeft zich (nog) niet gesteld in deze procedure en de zaak staat voor arrest op 10 september 2024.
3.5.
Bij vonnis van 30 april 2024 (waarvan onderhavig beroep) heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op de voet van artikel 354 lid 1 Fw bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, vastgesteld dat [geïntimeerde] niet (toerekenbaar) is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft voorts (samengevat) bepaald dat de schuldsaneringsregeling is geëindigd en heeft op grond van artikel 358 lid 1 Fw aan [geïntimeerde] de “schone lei” verleend. In r.o. 3.4 van het vonnis heeft de rechtbank overwogen dat de vraag of de vordering van crediteur [appellante] al dan niet onder de werking van de schone lei valt en het belang voor [geïntimeerde] hiervan, geen reden is om de schone lei niet te verlenen.
3.6.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij heeft twee grieven aangevoerd.
3.6.1.
In de eerste grief voert [appellante] aan dat [geïntimeerde] niet al zijn verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling is nagekomen en hem daarom de schone lei moet worden onthouden. Door (te vroeg) de (extra) procedure bij de rechtbank Den Haag over de werking van de schone lei te entameren, heeft hij [appellante] onnodig op kosten gejaagd én heeft hij een nieuwe schuld op grond van de proceskostenveroordeling laten ontstaan.
3.6.2.
In de tweede grief voert [appellante] aan dat [geïntimeerde] geen belang heeft bij zijn verzoek tot verlening van de schone lei, zoals vastgelegd in artikel 3:303 BW (geen belang, geen actie). De vordering van [appellante] is op dezelfde feiten gegrond als de strafrechtelijke veroordeling van [geïntimeerde] en valt volgens [appellante] onder de uitzondering van artikel 358 lid 4 Fw, en dus niet onder de schone lei. [geïntimeerde] heeft slechts één schuld bij één crediteur, te weten de vordering van [appellante] . Nu deze schuld niet onder de schone lei valt en na het aflopen van de schuldsaneringsregeling afdwingbaar blijft, valt niet in te zien wat het belang van [geïntimeerde] is bij de schone lei. De enkele wens van [geïntimeerde] om de schone lei te verkrijgen omdat hij anders voor niets in de schuldsaneringsregeling heeft gezeten, is geen (materieel) belang, aldus [appellante] .
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar laatste verslag (van 4 juni 2024) aangevoerd dat [geïntimeerde] zich aan alle verplichtingen binnen de schuldsaneringsregeling heeft gehouden. Hij heeft de afdrachten correct overgemaakt naar de boedelrekening, hij heeft gedurende de gehele looptijd van de regeling een fulltime functie gehad, hij heeft de benodigde informatie naar de bewindvoerder gestuurd en er zijn, voor zover de bewindvoerder kan controleren, geen nieuwe schulden ontstaan. De bewindvoerder handhaaft in hoger beroep haar advies om de regeling te beëindigen onder verlening van de schone lei. Ter zitting bij dit hof heeft de bewindvoerder voorts verklaard van mening te zijn dat [geïntimeerde] óók in de schuldsaneringsregeling het recht heeft (gehad) om te procederen. De rechter-commissaris heeft [geïntimeerde] toestemming verleend om zich bij te laten staan door een advocaat in de procedures die zijn gevoerd gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Indien sprake is van een toerekenbare tekortkoming, dan dient de rechter voorts ingevolge artikel 354 lid 2 Fw na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.
Ingevolge artikel 358 lid 1 Fw is door de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 356 lid 2 Fw een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan is gebleven, niet langer afdwingbaar. Dit geldt op grond van artikel 358 lid 4 Fw niet ten aanzien van vorderingen die voortvloeien uit een in kracht van gewijsde gegane strafrechtelijke veroordeling tot betaling van een geldboete, geldbedrag en/of schadevergoeding (zie sub a tot en met d). Met een vordering onder dit lid wordt gelijkgesteld een vordering die voortvloeit uit een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot betaling van schadevergoeding die is vastgesteld door de burgerlijke rechter nadat de strafrechter die over het misdrijf of de overtreding heeft geoordeeld, heeft vastgesteld dat de vordering tot betaling van schadevergoeding of een deel daarvan slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
3.8.3.
Anders dan door [appellante] betoogd, staat in de onderhavige zaak (nog) niet vast dat de vordering van [appellante] onder de van de schone lei uitgezonderde vorderingen van art. 358 lid 4 Fw valt. Het vonnis van 1 november 2023 van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat het eindigen van de schuldsaneringsregeling de afdwingbaarheid van de vordering van [appellante] niet aantast, is (nog) niet onherroepelijk. In het door [appellante] aangehaalde arrest van dit hof van 1 december 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:4163) staat weliswaar dat het de voorlopige verwachting van het hof is dat het bij de beantwoording van de vraag of de vordering van [appellante] na afloop van de schuldsanering al dan niet is gesaneerd ‘zal aankomen op de uitleg van de
ratiovan artikel 358 lid 4 Fw’, maar het hof heeft nadrukkelijk verder niet geoordeeld over de vraag of de vordering van [appellante] onder de uitgezonderde vorderingen van art. 358 lid 4 Fw valt. [geïntimeerde] mag dus procederen om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of de vordering van [appellante] onder de uitzondering van 358 lid 4 Fw valt. Net als ieder ander mag [geïntimeerde] proberen zijn recht te halen, ook al is de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing. De rechter-commissaris heeft hem ook toestemming gegeven om zich bij te laten staan door een advocaat. Dat [geïntimeerde] door middel van procederen zijn recht probeert te halen, is niet in strijd met enige verplichting die voortvloeit uit de wettelijke schuldsaneringsregeling. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van het onnodig op kosten jagen van [appellante] noch van het laten ontstaan van een nieuwe schuld, althans in elk geval niet van het laten ontstaan van een zodanige nieuwe schuld dat dit [geïntimeerde] als een toerekenbare tekortkoming zou moeten worden aangerekend. Nu [geïntimeerde] zich aan alle verplichtingen binnen de schuldsaneringsregeling heeft gehouden, is geen sprake van een tekortkoming als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw. De eerste grief van [appellante] slaagt niet.
3.8.4.
Ook de tweede grief van [appellante] slaagt niet. Het hof stelt voorop dat niet [geïntimeerde] de procedure tot verlening van de schone lei is begonnen door het indienen van een verzoek daartoe, maar dat die procedure van rechtswege heeft plaatsgevonden, zoals gebruikelijk bij het einde van de looptijd van een wettelijke schuldsaneringsregeling (zie de artt. 352 t/m 358 Fw). [geïntimeerde] heeft de procedure dus niet ingeleid met een verzoek. Dat [geïntimeerde] op de voet van artikel 3:303 BW geen belang zou hebben bij zijn ‘verzoek’ tot verlenen van de schone lei, zoals [appellante] heeft betoogd, gaat om die reden al niet op. Voorts is inherent aan het toegelaten zijn tot de schuldsaneringsregeling, dat bij het verstrijken van de looptijd wordt getoetst of de saniet aan de verplichtingen heeft voldaan en pas als dat het geval is, kan de regeling worden beëindigd met als ‘beloning’ de schone lei voor alle onvoldaan gebleven vorderingen (onverschillig of de schuldeiser al dan niet in de schuldsaneringsregeling is opgekomen en onverschillig of de vordering al dan niet is geverifieerd; zie laatste zin van art. 358 lid 1 Fw). In dat licht bezien heeft [geïntimeerde] wel degelijk belang bij het verlenen van de schone lei.
De (onderhavige) beslissing over wel of geen schone lei, staat los van ieder oordeel van welke rechter dan ook over de vraag of de vordering van [appellante] onder de van de schone lei uitgezonderde schulden van art. 358 lid 4 Fw valt. Die vraag ligt niet ter beoordeling aan de rechter die moet beslissen over het al dan niet verlenen van de schone lei. Die vraag komt, behalve in de procedure in het door [geïntimeerde] tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 november 2023 ingestelde hoger beroep, (mogelijk) aan de orde indien [appellante] na afloop van de schuldsanering wenst door te gaan met executie van het eerder gewezen civiele vonnis waarin [geïntimeerde] is veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en [geïntimeerde] zich vervolgens beroept op de schone lei en een executiegeschil ontstaat (vergelijk GHAMS 22 juni 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1851 en GHSHE 1 december 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4163).
Met andere woorden, de vraag ‘wel of geen schone lei’ is niet bepalend voor wat de reikwijdte van die schone lei vervolgens is. Dat laatste lijkt het hof, zoals hiervoor overwogen, (voorlopig) pas aan de orde in een executiegeschil en in voormelde procedure in hoger beroep bij het hof Den Haag. Daarbij overweegt het hof dat, indien een rechter oordeelt dat de vordering van [appellante] wél onder de uitzondering van art. 358 lid 4 Fw valt, dat dan nog steeds niet afdoet aan de aan [geïntimeerde] verleende schone lei. Deze schone lei verdient hij immers omdat hij heeft voldaan aan alle verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling.
3.9.
Nu de grieven niet slagen, is de slotsom dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] niet (toerekenbaar) is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en de schuldsaneringsregeling heeft beëindigd onder verlening van de schone lei.
3.10.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.I.M.W. Bartelds, A.P. Zweers - van Vollenhoven en T. van Malssen en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2024.