ECLI:NL:GHSHE:2024:2428

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
200.337.952_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot voorlopig deskundigenbericht inzake marktwaarde onroerende zaken in nalatenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure waarin [verzoeker] een verzoek heeft ingediend tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht over de marktwaarde van veertien onroerende zaken die behoren tot de nalatenschap van zijn overleden moeder, [erflaatster]. Het verzoek is ingediend op grond van artikel 202 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met als doel de marktwaarde van de onroerende zaken per datum van overlijden, [datum] 2020, vast te laten stellen. [verzoeker] betwist de taxaties die door [verweerster], de executeur van de nalatenschap, zijn ingediend en stelt dat deze te laag zijn. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder in een vonnis van 3 januari 2024 de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op € 4.162.500,=, terwijl [verzoeker] een hogere waarde van minimaal € 5.080.000,= aanvoert. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 april 2024 is het hof tot de conclusie gekomen dat [verzoeker] voldoende belang heeft bij zijn verzoek en dat er geen afwijzingsgronden zijn. Het hof heeft daarom besloten het verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht toe te wijzen en benoemt de heer K. Timmermans van Hart van Brabant Makelaardij als deskundige. De deskundige zal de marktwaarde van de onroerende zaken per datum van overlijden taxeren. De kosten van het onderzoek worden door [verzoeker] voorgeschoten en het hof heeft een voorschot van € 20.000,= inclusief btw vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 25 juli 2024
Zaaknummer : 200.337.952/01
Zaaknummer (HZ EA) : C/02/386695 / HA ZA 21-351
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] , België,
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. J.M. Molkenboer te Tilburg,
tegen
[executeur], in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van
[erflaatster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. P.E.A.M. Gerritse te Tilburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij verzoekschrift met producties (1 tot en met 25), ingekomen ter griffie van dit hof op 19 februari 2024, heeft [verzoeker] het hof (in eerste aanleg) op grond van artikel 202 Rv verzocht te bepalen c.q. te bevelen dat ten aanzien van de marktwaarde van de (in ieder geval veertien) onroerende zaken van erflaatster per datum overlijden, te weten [datum] 2020, een deskundigenbericht wordt bevolen, waarbij wordt vastgesteld, althans wordt getaxeerd de marktwaarde van deze onroerende zaken per voornoemde peildatum.
Tevens is verzocht daarbij als deskundige te benoemen een door het hof bekwaam geachte deskundige, en primair te bepalen dat de kosten van deze deskundige door partijen ieder bij helfte moeten worden gedragen, subsidiair te bepalen dat [verzoeker] deze kosten dient te dragen, althans alles met zodanige verdere en/of andere maatregelen en bepalingen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
1.2.
Bij verweerschrift met producties (A tot en met E), ingekomen ter griffie van dit hof op 9 april 2024, heeft [verweerster] – kort weergegeven – geconcludeerd dat het verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen, althans dat hij niet-ontvankelijk in zijn verzoekschrift wordt verklaard, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van deze procedure.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 april 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoeker] , bijgestaan door mr. Molkenboer en
  • [verweerster] , bijgestaan door mr. Gerritse.
1.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van:
  • het V6-formulier met daarbij de brief van 11 april 2024 met producties 26 en 27 van mr. Molkenboer, ingekomen ter griffie van dit hof op 11 april 2024;
  • het V6-formulier met daarbij de brief van 15 april 2024 met bijlage (testament) van mr. Gerritse, ingekomen ter griffie van dit hof op 15 april 2024;
  • het V6-formulier met daarbij de brief van 19 april 2024 met producties 28 tot en met 31 van mr. Molkenboer, ingekomen ter griffie van dit hof op 19 april 2024;
  • het bezwaar van [verweerster] tegen de ingediende brief van 19 april 2024 met producties door mr. Molkenboer namens [verzoeker] , omdat indiening (ruim) binnen 10 dagen voor de zittingsdatum van 24 april 2024 geschied is (artikel 1.1.4.5 Procesreglement);
  • de op de mondelinge behandeling in hoger beroep door mr. Molkenboer overgelegde en voorgelezen spreekaantekeningen en
  • het door mr. Molkenboer ter zitting overgelegde “Fiscaal rapport Erfbelasting 2020 van erven van mevrouw [erflaatster] ingediend op 18 maart 2022”.

2.De beoordeling

2.1.
Het gaat – kort weergegeven – om het volgende.
a. Op [datum] 2020 is mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster) overleden.
[verzoeker] is de zoon en [verweerster] is de dochter van erflaatster.
a. Bij testament van 5 juli 2012 heeft erflater over haar nalatenschap beschikt. In het testament is onder meer bepaald:
- [verweerster] is benoemd tot executeur en tot enig erfgenaam en
- aan [verzoeker] is een legaat toegekend dat gelijk is aan zijn legitieme portie.
Tussen [verzoeker] en [verweerster] is een geschil ontstaan over de omvang van zijn aanspraak op de nalatenschap.
[verweerster] heeft veertien onroerende zaken (‘panden’) per de sterfdatum van erflaatster door [taxateur] ( [taxateur] ) laten taxeren in 2021 “
voor de aangifte van successie”. De totale waarde daarvan is volgens de door [taxateur] uitgebrachte rapporten - na optelling - een bedrag van € 4.162.500,=.
[verzoeker] heeft ook een taxateur ingeschakeld die de veertien panden heeft getaxeerd op een totaalbedrag van minimaal € 5.080.000,=.
Het geschil heeft geleid tot de procedure bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant waar onder meer de waarde van de panden van erflaatster ter discussie stond.
Bij vonnis van 3 januari 2024 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant – kort weergegeven – [verweerster] in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van erflaatster veroordeeld om aan [verzoeker] een bedrag van € 1.734.835,27 te betalen ten titel van het aan hem toekomende legaat ter hoogte van zijn legitieme aanspraak te vermeerderen met de wettelijke rente en waarop in mindering strekt de reeds door [verweerster] aan/ten behoeve van [verzoeker] betaalde bedragen. De rechtbank is daarbij uitgegaan dat de panden een waarde vertegenwoordigen van € 4.162.500,=:
“3.9. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] zijn stelling dat de tot de nalatenschap behorende onroerende zaken te laag zijn gewaardeerd, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [verweerster] , onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de onroerende zaken zijn gewaardeerd door een deskundige, die op verzoek van [verweerster] in haar hoedanigheid van executeur is ingeschakeld. De expertise van de door [verweerster] ingeschakelde makelaar van het kantoor [taxateur] is door [verzoeker] op zichzelf niet bestreden. De rechtbank overweegt dat uit de taxatierapporten volgt dat die taxateur de panden uitwendig en inpandig heeft opgenomen en dat hij, indien van toepassing, steeds rekening heeft gehouden met de verhuurde staat van de panden en het aantal verhuurde kamers. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de feitelijke opname van de makelaar op dat punt te twijfelen. De taxateur is bij de waardering van de onroerende zaken voorts uitgegaan van de marktwaarde op de datum van overlijden van erflaatster, zodat van het juiste criterium is uitgegaan. Nu voor het overige niet is gesteld of gebleken dat de taxatierapporten zijn gebaseerd op onjuiste feitelijke grondslagen, gaat de rechtbank uit van de daarin getaxeerde waardes van de onroerende zaken. De rechtbank passeert in dit verband de stelling van [verzoeker] dat bepaalde panden ontwikkellocaties zouden betreffen (als gevolg waarvan zij een hogere waarde zouden vertegenwoordigen), omdat hij deze stelling onvoldoende concreet en feitelijk heeft toegelicht en onderbouwd. De rechtbank gaat eveneens voorbij aan de taxatierapporten die [verzoeker] heeft ingebracht, omdat dit slechts geveltaxaties betreffen en [verweerster] daartegen ook inhoudelijke bezwaren naar voren heeft gebracht, zoals met betrekking tot het in aanmerking genomen aantal verhuurde kamers bijvoorbeeld. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om over te gaan tot de benoeming van een taxateur.”
Tegen dit vonnis heeft [verzoeker] bij dagvaarding van 30 januari 2024 hoger beroep ingesteld (zaaknummer 200.338.070/01). Bij arrest van 16 april 2024 heeft het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen bepaald op 18 juni 2024.
2.2.
[verzoeker] heeft in zijn verzoekschrift tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht – kort weergegeven – aangevoerd dat de waarde van de onroerende zaken relevant is voor de omvang van de aan hem toekomende legitieme portie. De rechtbank heeft de door [verweerster] overgelegde taxatierapporten tot uitgangspunt genomen, hetgeen volgens [verzoeker] partijtaxaties betreffen. [verzoeker] betwist de juistheid van de door [verweerster] geproduceerde taxatierapporten en verwijst daarvoor naar de in zijn opdracht opgemaakte taxatierapporten.
[verzoeker] acht het van belang dat adequate en onafhankelijke taxaties plaatsvinden door een onafhankelijke taxateur met betrekking tot de onroerende zaken nu partijen twisten over de waarde op de datum van overlijden van erflaatster. [verzoeker] zal mede op grond daarvan alsdan zijn positie nader kunnen bepalen in het kader van het aanhangig gemaakte hoger beroep.
[verzoeker] verzoekt het hof dan ook uitdrukkelijk om een onafhankelijke makelaar/taxateur/deskundige onroerende zaken te benoemen die de marktwaarde van de onroerende zaken van erflaatster per datum overlijden taxeert. Het gaat hierbij in ieder geval om de navolgende onroerende zaken:
[adres 1] te [plaats 1] ;
[adres 2] te [plaats 1] ;
[adres 3] te [plaats 1] ;
[adres 4] te [plaats 1] ;
[adres 5] te [plaats 1] ;
[adres 6] te [plaats 1] ;
[adres 7] te [plaats 1] ;
[adres 8] te [plaats 1] ;
[adres 9] te [plaats 1] ;
[adres 10] te [plaats 1] ;
[adres 11] te [plaats 2] ;
[adres 12] te [plaats 2] ;
[adres 13] te [plaats 2] ;
[adres 14] te [plaats 2] .
2.3.
[verweerster] heeft zowel bij verweerschrift als bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 24 april 2024 verweer gevoerd tegen het verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht. Voor zover nodig zal het hof bij de beoordeling daarop ingaan.
2.4.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
2.4.1.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 24 april 2024 is met partijen afgestemd dat alle ingediende stukken tot en met de zitting worden toegelaten. Het bezwaar hiertegen zijdens [verweerster] voor zover betrekking hebbend op de bij brief van 19 april 2024 ingediende stukken en in die brief betrokken standpunten is hierbij verworpen. Zijdens [verweerster] is aan het eind van de mondelinge behandeling aangegeven dat, gezien het behandelde te zitting, geen behoefte bestaat om bij aparte akte nog in te gaan op de brief van 19 april 2024 en daarbij gevoegde producties.
2.4.2.
Bij de beoordeling moet voorop worden gesteld dat een verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, slechts kan worden afgewezen op de grond dat de verzoeker daarbij geen belang heeft (artikel 3:303 BW), dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (artikel 3:13 BW), dat het strijdig is met een goede procesorde, dan wel dat het moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (vergelijk HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105, r.o. 3.2 en HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1112, r.o. 3.2.2-3.2.4).
2.4.3.
Met inachtneming van voornoemde maatstaf is het hof van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht moet worden toegewezen. Het hof licht dit toe.
2.4.4.
[verzoeker] heeft in het verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering voldoende vermeld en het is het hof voldoende duidelijk geworden op welke punten het door [verzoeker] gewenste onderzoek betrekking zal hebben en waarover de deskundige zal moeten oordelen. Het gaat namelijk om de marktwaarde van de onroerende zaken per datum overlijden van erflaatster, zijnde [datum] 2020.
2.4.5.
Naar het oordeel van het hof heeft [verzoeker] ook voldoende belang bij zijn verzoek. Voor het bepalen van de omvang van het aan [verzoeker] toekomende legaat is de waarde van de onroerende zaken van erflaatster per sterfdatum relevant en over die waarde verschillen partijen van mening.
Anders dan [verzoeker] betoogt, stelt [verweerster] zich op het standpunt dat er geen sprake is van ‘partijtaxaties’ en dat de rapporten van [taxateur] derhalve als deskundigenbericht kunnen worden gebruikt. Volgens [verweerster] is [taxateur] deskundig, objectief en onafhankelijk en is [taxateur] ingeschakeld in opdracht van [verweerster] in haar functie van testamentair executeur en afwikkelingsbewindvoerder. Het hof gaat hieraan voorbij. [taxateur] is door [verweerster] , die enig erfgenaam is, ingeschakeld zonder overleg met [verzoeker] . Daargelaten dat aan het hof ter zitting op 24 april 2024 is gebleken dat de WOZ-waardes van de onroerende zaken zijn gebruikt bij de aangifte successiebelasting en juist niet de rapporten van [taxateur] , was het doel van de taxatie door [taxateur] – blijkens de door [verweerster] verstrekte opdracht – het vaststellen van de marktwaarde (in verhuurde staat) in verband met de aangifte voor successie.
[verweerster] had – en heeft als enig erfgename – belang bij een zo laag mogelijke waarde van het onroerend goed per sterfdatum om zo weinig mogelijk belasting te moeten betalen, maar daarbij uiteindelijk gekozen voor de nog lagere WOZ-waardes.
[verzoeker] heeft juist belang bij een taxatie van de waarde van de onroerend zaken op basis van daadwerkelijke economische waarde per sterfdatum, omdat de omvang van het legaat dan (mogelijk) toeneemt. Hierbij dient ook aandacht te worden besteed aan dicht(er) bij die sterfdatum vastgestelde WOZ-waardes van 2021 en ook 2022 (peildatum respectievelijk 1 januari 2020 en 1 januari 2021)
Daarbij komt dat – door [verweerster] overigens zelf aangevoerd – het rapport dat in opdracht van [verzoeker] is opgesteld niet voldoet aan de vereisten. [verzoeker] heeft dan ook belang bij zijn verzoek dat onafhankelijke taxaties plaatsvinden door een onafhankelijke taxateur met betrekking tot de onroerende zaken nu partijen twisten over de waarde op de datum van overlijden van erflaatster. Bovendien zal de uitkomst van het voorlopig deskundigenbericht volgens [verzoeker] eraan bijdragen om zijn positie nader te kunnen bepalen in het kader van het aanhangig gemaakte hoger beroep.
De stelling van [verweerster] dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat een andere deskundige, zoals door [verzoeker] bepleit, een verschil in uitkomst te zien zal geven – laat staan een nog hogere waardering geeft –, maakt het voorgaande naar het oordeel van het hof niet anders. Er mag namelijk niet vooruit worden gelopen op de (mogelijke) uitkomst van het deskundigenonderzoek (het bewijsprognoseverbod). Al zou het zo zijn dat de taxatie door de nieuwe deskundige geen verschil in uitkomst laat zien ten opzichte van wat al bekend is, dan kan dit mogelijk (ook) weer dienen ter bepaling van de procespositie van [verzoeker] (zoals hiervoor al overwogen).
2.4.6.
Daarnaast is van belang dat het houden van een voorlopig deskundigenbericht niet in de weg staat aan (de voortgang van) de hoofdzaak. De memorie van grieven in de bodemzaak is nog niet genomen. Bij arrest van 16 april 2024 heeft het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen bepaald op 18 juni 2024. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 24 april 2024 heeft mr. Molkenboer aangegeven dat hij dan verhinderd is en dat de mondelinge behandeling na aanbrengen opnieuw zal worden gepland. Dit betekent dat in elk geval niet op voorhand uitgesloten is dat [verzoeker] de uitkomsten van het door hem verzochte deskundigenbericht zal kunnen meenemen bij het opstellen van de memorie van grieven mocht de mondelinge behandeling na aanbrengen niet tot een minnelijke regeling leiden, dan wel zullen de resultaten van het deskundigenrapport beschikbaar zijn op het moment dat het hof de hoofdzaak zal beoordelen. Bovendien wordt de voortgang in de hoofdzaak onafhankelijk van deze verzoekschriftprocedure bezien.
Aan hetgeen [verweerster] in dit kader heeft aangevoerd, namelijk dat een nieuw onderzoek voor haar een onevenredige belasting in tijd en kosten geeft omdat zij en haar huurders bijvoorbeeld derden opnieuw toegang tot de betrokken panden zal moeten geven, gaat het hof dan ook aan voorbij gezien hetgeen in onderdeel 2.4.5 is overwogen.
Hetzelfde geldt voor de stelling van [verweerster] dat het verzoek van [verzoeker] als zijnde in strijd met de goede procesorde moet worden afgewezen, omdat het verzoek tot het benoemen van een deskundige die opnieuw onderzoek gaat doen een onderzoek betreft dat vergelijkbaar is met hetgeen in het kader van het eerdere onderzoek als door de deskundige [taxateur] al is verricht. Zoals hiervoor al is aangegeven, mag niet vooruit worden gelopen op de (mogelijke) uitkomst van het deskundigenonderzoek (het bewijsprognoseverbod). Bovendien is [taxateur] ingeschakeld door [verweerster] en heeft [verzoeker] recht op taxatie door een onafhankelijke taxateur.
Van strijd met de goede procesorde is dan ook niet gebleken. Ook van misbruik van recht of van een ander zwaarwichtig belang tegen het houden van het verzochte getuigen- en deskundigenverhoor is het hof niet gebleken.
2.4.7.
Omdat het verzoek van [verzoeker] ook aan alle formele vereisten voor een verzoek tot voorlopig deskundigenonderzoek voldoet in de zin van artikel 203 lid 2 Rv, en afwijzingsgronden niet zijn gebleken, zal het hof het verzoek toewijzen zoals nader in het dictum omschreven. De kosten van het onderzoek zullen – zoals in overeenstemming is met de hoofdregel van artikel 205 lid 1 Rv jo artikel 195 Rv – worden voorgeschoten door [verzoeker] en door [verzoeker] ter griffie te deponeren.
2.4.8.
Het hof zal overgaan tot benoeming van een onafhankelijke NVM-makelaar/taxateur/deskundige die de marktwaarde van de onroerende zaken van erflaatster per datum overlijden, te weten [datum] 2020, taxeert. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met het bezwaar van [verweerster] – voor zover het verzoek van [verzoeker] werd toegewezen – om niet de twee door [verzoeker] geopperde namen in de spreekaantekeningen te benoemen. Het hof zal de volgende deskundige benoemen:
Hart van Brabant Makelaardij
De heer K. Timmermans
[adres]
[postcode] [kantoorplaats]
T. [telefoonnummer]
M. [mobiel]
[e-mailadres]
[website]
2.4.9.
De deskundige heeft in de e-mail van 22 mei 2024 het hof bericht dat ernaar wordt gestreefd om alle taxatierapporten te laten valideren door het Nederlands Woning Waarde Instituut (NWWI). Volgens de deskundige kan dit niet bij woningen waarbij sprake is van kamerverhuur (meer dan twee huurders). In dat geval kan dan wel een samenwerking worden gezocht met een externe taxateur die het rapport laat plausibiliseren/plausibiliseert. De deskundige schat de kosten voor het plausibiliseren in op circa € 250,= exclusief btw per taxatie. In de e-mail van 27 mei 2024 heeft de deskundige het hof bericht dat de kosten uitkomen op € 17.500,= inclusief btw uitgaande van dertien gevalideerde taxaties en één taxatie met een plausibiliteitsverklaring.
Omdat het hof voorshands uitgaat van zeven kamerverhuurpanden, zal het hof het voorschot op de kosten van de deskundige bepalen op € 20.000,= inclusief btw uitgaande van de uitgangspunten als door de deskundige zelf geformuleerd.
2.5.
Ingevolge artikel 237 lid 1 Rv wordt de partij die in de hoofdzaak 200.338.070/01 in het ongelijk zal worden gesteld, in de kosten veroordeeld. Onder deze kosten kunnen worden begrepen de kosten van een voorlopig deskundigenonderzoek, waaronder vallen de kosten van het daartoe ingediende verzoekschrift, het eventuele verschijnen bij de mondelinge behandeling en het mogelijk verschuldigde griffierecht. Het hof zal in de eindbeschikking derhalve geen beslissing omtrent de proceskosten of kosten van deskundigenonderzoek nemen.

3.De beslissing

Het hof:
3.1.
benoemt tot deskundige:
Hart van Brabant Makelaardij
De heer K. Timmermans
[adres]
[postcode] [kantoorplaats]
T. [telefoonnummer]
M. [mobiel]
[e-mailadres]
[website]
3.2.
bepaalt dat de deskundige onderzoek verricht naar de marktwaarde van de onroerende zaken van erflaatster per datum overlijden, te weten [datum] 2020. Het gaat hierbij in ieder geval om de navolgende onroerende zaken:
a. [adres 1] te [plaats 1] ;
b. [adres 2] te [plaats 1] ;
c. [adres 3] te [plaats 1] ;
d. [adres 4] te [plaats 1] ;
e. [adres 5] te [plaats 1] ;
f. [adres 6] te [plaats 1] ;
g. [adres 7] te [plaats 1] ;
h. [adres 8] te [plaats 1] ;
i. [adres 9] te [plaats 1] ;
j. [adres 10] te [plaats 1] ;
k. [adres 11] te [plaats 2] ;
l. [adres 12] te [plaats 2] ;
m. [adres 13] te [plaats 2] ;
n. [adres 14] te [plaats 2] .
3.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige toezendt;
3.4.
bepaalt dat [verzoeker] binnen twee weken na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zal stellen en dat partijen alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken, waarbij gegevens die door de ene partij aan de deskundige worden verschaft, tegelijkertijd in afschrift of ter inzage worden verstrekt aan de wederpartij;
3.5.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
3.6.
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek – en ten aanzien van de conceptrapportage – partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
3.7.
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
3.8.
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op drie maanden nadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
3.9.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op € 20.000,= inclusief btw, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij) tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
3.10.
bepaalt dat [verzoeker] laatstgemeld bedrag zal voldoen binnen twee weken na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
3.11.
verzoekt de deskundige, indien de kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
3.12.
benoemt mr. R.R.M. de Moor tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
3.13.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, A.P. Zweers-van Vollenhoven en M.W.M. Souren en is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2024.