ECLI:NL:GHSHE:2024:2386

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
200.334.571/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van een dieselgate-zaak naar het gerechtshof Amsterdam wegens verknochtheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in een incident dat voortvloeit uit een hoger beroep van Volkswagen Aktiengesellschaft (Volkswagen AG) tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een zogenaamde dieselgate-kwestie, waarin Volkswagen AG wordt verweten onrechtmatig te hebben gehandeld door manipulatiesoftware in dieselvoertuigen te installeren. De eiser, Volkswagen AG, heeft verzocht om verwijzing van de hoofdzaak naar het gerechtshof Amsterdam op basis van artikel 220 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat er een andere procedure aanhangig is tussen dezelfde partijen over een vergelijkbare rechtsbetrekking. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van verknochtheid tussen de zaken, aangezien de rechtsvragen en feiten in beide zaken sterk met elkaar samenhangen. Het hof heeft geoordeeld dat een gelijktijdige behandeling van de zaken door dezelfde rechter wenselijk is om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen. De vordering tot verwijzing is toegewezen, en de hoofdzaak is verwezen naar het gerechtshof Amsterdam, waar verder geprocedeerd kan worden. Volkswagen AG is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.334.571/01
arrest van 23 juli 2024
gewezen in het incident ex artikel 220 Rv in de zaak van
de vennootschap naar Duits recht
Volkswagen Aktiengesellschaft,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Duitsland,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: Volkswagen AG,
advocaat: mr. M.H.C. Sinninghe Damsté te Amsterdam,
tegen
Volkswagen Group Diesel Efficiency Stichting,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: VGDES,
advocaat: mr. J.H. Lemstra te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 1 november 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 5 oktober 2023, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen VGDES als eiseres en Volkswagen als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9569040 / CV EXPL 21-5707)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie in het incident van Volkswagen AG met productie 6-12;
  • de antwoordmemorie in het incident van VGDES met productie 26;
  • de mondelinge behandeling op 23 mei 2024, waarbij namens Volkswagen AG en VGDES spreekaantekeningen zijn overgelegd en voorgedragen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.Kern van de zaak

3.1.
De hoofdzaak van dit incident betreft een zogenaamde dieselgate-zaak. Daarin gaat het om de vraag of Volkswagen AG op grond van onrechtmatige daad gehouden is om aan [persoon A] (hierna: [persoon A] ) de schade te vergoeden die [persoon A] stelt te hebben geleden door de koop van een auto die voorzien bleek te zijn van gemanipuleerde software. Deze software kon testsituaties herkennen en zorgde dan voor betere stikstofuitstootresultaten van de auto. VGDES treedt daarbij op als cessionaris van de koper.
3.2.
In dit incident wil Volkswagen AG bereiken dat deze zaak wordt verwezen naar het gerechtshof in Amsterdam, omdat volgens haar een zaak aanhangig is tussen dezelfde partijen die gaat over dezelfde rechtsbetrekking (zogenaamde litispendentie), in ieder geval een zaak die nauw samenhangt met deze zaak (verknochtheid, ook wel connexiteit). Als het hof niet overgaat tot verwijzing, wil Volkswagen AG dat deze zaak wordt aangehouden totdat er een eindarrest is gewezen in een bij het gerechtshof Amsterdam eveneens aanhangige collectieve zaak over de dieselgate-kwestie. Die zaak is in eerste aanleg aanhangig gemaakt door de Stichting Car Claim (SCC) tegen Volkswagen AG en diverse andere partijen.

4.De feiten in het incident

4.1.
Volkswagen AG is een Duitse autofabrikant die auto's van verschillende merken op
de markt brengt, waaronder auto's met een dieselmotor met typeaanduiding EA 189.
4.2.
[persoon A] heeft als consument begin 2012 bij een autodealer in ‘s-Hertogenbosch een Volkswagen Passat Variant - 2.0 TDI 103 kW / 140pk Highline BlueMotion Technologie, bouwjaar 2012, gekocht voor een totaalbedrag van € 44.000,00. In die auto zit een EA 189 dieselmotor.
4.3.
Medio september 2015 is bekend geworden dat Volkswagen AG op wereldwijde
schaal auto's had uitgerust met software waarbij tijdens tests de uitstoot van stikstofoxide
kunstmatig laag werd gehouden, zogenaamde manipulatiesoftware. Deze software is door
Volkswagen AG in een groot aantal auto's met een dieselmotor geïnstalleerd, waaronder in
ruim 175.000 auto's in Nederland die een EA 189 dieselmotor hebben.
4.4.
Volkswagen AG heeft [persoon A] bij brief van 3 november 2015 geïnformeerd dat ook
zijn auto is uitgerust met een EA 189 dieselmotor waarin Volkswagen AG manipulatiesoftware had geïnstalleerd.
4.5.
VGDES is een claimstichting die als doel heeft de belangen te behartigen van
gedupeerden van - kort gezegd - de Volkswagen Groep, onder andere door het voeren van
(collectieve) gerechtelijke procedures. VGDES werkt samen met de Consumentenbond.
4.6.
[persoon A] , lid van de Consumentenbond, heeft bij akte van cessie van 22 februari 2021
zijn vorderingen op Volkswagen AG, die verband houden met de manipulatiesoftware, aan VGDES gecedeerd voor een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met een mogelijke nabetaling.
4.7.
VGDES vordert in de hoofdzaak vergoeding door Volkswagen AG van de door
[persoon A] gestelde schade.
4.8.
Nadat de fraude van Volkswagen AG bekend was geworden, zijn in Nederland tot nu toe zes zaken aangespannen tegen Volkswagen AG. Het gaat hierbij om twee collectieve zaken, één door de hiervoor genoemde SCC en één door de Stichting Diesel Emissions Justice (hierna: SDEJ). Daarnaast heeft VGDES als cessionaris op individuele basis vier zaken bij verschillende gerechten aanhangig gemaakt.

5.De stand van zaken in de andere procedures

5.1.
De SCC-procedure is op 18 december 2017 aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam en is gebaseerd op de toen nog geldende wetgeving op het gebied van collectieve acties, de Wet collectieve afhandeling massaschade (hierna WCAM; art. 3:305a BW (oud)). SCC richt zich in die zaak niet alleen tegen Volkswagen AG, maar onder meer ook tegen autodealers, de importeur en de ontwikkelaar van de software. In het eindvonnis van 14 juli 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:3617) heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de kopers schade hebben geleden door de manipulatie van de software en is voor recht verklaard dat Volkswagen AG onrechtmatig heeft gehandeld. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de autodealers auto's hebben verkocht die niet aan de redelijke verwachtingen van de kopers voldeden en dat de kopers daarom jegens de autodealers recht hebben op prijsvermindering. Die prijsvermindering is begroot op € 3.000,00 voor consumenten die een nieuw voertuig hadden gekocht en € 1.500,00 voor consumenten die een tweedehands voertuig hadden gekocht. De rechtbank heeft ook daarvoor verklaringen voor recht uitgesproken. Zij heeft daarbij overwogen ervan uit te gaan dat de schade uiteindelijk door Volkswagen AG zal worden gedragen. Tegen voornoemd vonnis heeft Volkswagen AG hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. SCC heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling in dit incident is namens Volkswagen AG medegedeeld dat de mondelinge behandeling in het hoger beroep zal plaatsvinden op 9 en 12 december 2024.
5.2.
De SDEJ-procedure is op 13 maart 2020 aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam op basis van de wetgeving op het gebied van collectieve procedures die geldt sinds 1 januari 2020, de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (hierna WAMCA; art. 3:305a BW en artt. 1018b e.v. Rv). In een tussenvonnis van 30 maart 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1541) is SDEJ in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaard omdat, kort gezegd, de WAMCA alleen geldt voor gebeurtenissen die na 15 november 2016 hebben plaatsgevonden. Tegen dit vonnis is door Volkswagen AG tussentijds hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. De mondelinge behandeling in dat hoger beroep heeft plaatsgevonden op 16 mei 2024 en het arrest van het hof, zo is namens Volkswagen AG ter zitting medegedeeld, wordt verwacht op 30 juli 2024.
5.3.
VGDES heeft als cessionaris vier procedures aanhangig gemaakt bij vier verschillende rechtbanken met vier verschillende cedenten, waaronder de hoofdzaak met [persoon A] als cedent.
In die zaken komt VGDES op voor het belang van de vier cedenten. In alle vier de zaken vordert zij een verklaring voor recht dat Volkswagen AG onrechtmatig heeft gehandeld jegens de betreffende cedent en vordert zij veroordeling van Volkswagen AG tot betaling van schadevergoeding; een bedrag gelijk te stellen aan het bedrag dat de cedent indertijd heeft betaald voor de auto verminderd met de dagwaarde en vermeerderd met nog enkele bijkomende posten (zoals een verhoogd benzineverbruik). In één van die zaken (de zaak met als cedent [persoon B] ) heeft VGDES haar schadevordering in de eerste plaats nog gebaseerd op schadevergoeding in natura (in de vorm van terugkoop van de auto door Volkswagen AG). In alle vier de zaken heeft VGDES haar vorderingen gebaseerd op (min of meer) dezelfde standpunten. Het gaat om de volgende zaken:
- een zaak aanhangig gemaakt bij de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem (cedent: [persoon B] ). In die zaak is bij eindvonnis van 22 maart 2023 (ECLI:NL:RBNHO:2023:2556) voor recht verklaard dat Volkswagen AG onrechtmatig heeft gehandeld jegens [persoon B] en is Volkswagen AG veroordeeld tot betaling van € 3.000,- in hoofdsom. Die veroordeling betreft het geschatte bedrag dat [persoon B] bij de aanschaf van de auto teveel heeft betaald. Volkswagen AG is van die uitspraak in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof Amsterdam. VGDES heeft incidenteel appel ingesteld. In dat hoger beroep heeft Volkswagen AG een verzoek ingediend om de zaak aan te houden totdat in de SCC-procedure eindarrest zal zijn gewezen en is voorwaardelijk verzocht om de andere VGDES-zaken waarin om verwijzing naar het gerechtshof Amsterdam is verzocht of nog zal worden verzocht, te voegen met die zaak indien de verzoeken tot verwijzing zullen worden toegewezen. Tijdens de mondelinge behandeling van dit incident is namens Volkswagen AG te kennen gegeven dat de mondelinge behandeling in dat incident zou plaatsvinden op 3 juni 2024.
- een zaak aanhangig gemaakt bij de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen (cedent: [persoon C] ). Ook in die zaak heeft de rechtbank bij eindvonnis van 4 april 2023 (ECLI:NL:RBNNE:2023:1285), voor recht verklaard dat Volkswagen AG onrechtmatig heeft gehandeld jegens [persoon C] . Daarnaast is Volkswagen AG eveneens en op dezelfde grond (teveel betaald voor de auto) veroordeeld tot betaling van € 3.000,00 in hoofdsom. In die zaak heeft Volkswagen AG hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden. Bij de aanvang van die procedure heeft zij een vordering ingediend tot verwijzing naar het gerechtshof Amsterdam, dan wel heeft zij verzocht aanhouding totdat in de SCC-procedure een eindarrest zal zijn gewezen. Bij arrest van 20 februari 2024 (ECLI:NL:GHARL:2024:1233) heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de vordering tot verwijzing en het verzoek tot aanhouding afgewezen en de zaak verwezen naar de rol van 2 april 2024 voor memorie van grieven in de hoofzaak. Namens Volkswagen AG is tijdens de mondelinge behandeling in dit incident medegedeeld dat Volkswagen AG de memorie van grieven inmiddels heeft genomen en dat de hoofdzaak op de rol van 11 juni 2024 staat voor memorie van antwoord.
- een zaak aanhangig gemaakt bij de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht (cedent: [persoon D] ). In die zaak is bij eindvonnis van 26 juli 2023 (ECLI:N::RBMNE:2023:3770) eveneens voor recht verklaard dat Volkswagen AG jegens [persoon D] onrechtmatig heeft gehandeld en is Volkswagen AG veroordeeld tot betaling van € 1.500,00 in hoofdsom als teveel betaald bedrag voor de door [persoon D] gekochte (tweedehands) auto. Ook in die zaak is hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem. Volkswagen AG heeft in die procedure eveneens gevraagd om verwijzing/aanhouding. Tijdens de mondelinge behandeling in incident is namens Volkswagen AG medegedeeld dat de mondelinge behandeling in het incident zou plaatsvinden op 18 juni 2024 en dat de hoofdzaak in afwachting van de beslissing op het incident is aangehouden.
- een zaak aanhangig gemaakt bij de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch die heeft geleid tot het in de hoofdzaak bestreden vonnis van 5 oktober 2023 (cedent: [persoon A] ). In dat vonnis is voor recht verklaard dat Volkswagen onrechtmatig heeft gehandeld jegens [persoon A] en is zij veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.400,00. Dat bedrag is, in afwijking van de drie hiervoor vermelde vonnissen, bepaald op basis van een percentage (10%) van de aankoopprijs. In die zaak heeft Volkswagen hoger beroep ingesteld bij dit hof en heeft zij het verzoek tot verwijzing/aanhouding ingediend waarop in dit incident wordt beslist. In de hoofdzaak zijn inmiddels een memorie van grieven en een memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel hoger beroep, genomen.

6.De beoordeling in het incident

6.1.
In dit incident verzoekt (het hof begrijpt: vordert) Volkswagen AG primair om de hoofdzaak op de voet van artikel 220 Rv te verwijzen naar het gerechtshof Amsterdam. Hieraan legt zij, heel kort samengevat, ten grondslag dat bij dat hof de zaak aanhangig is tussen Volkswagen en VGDES met als cedent [persoon B] en dat voor die zaak en deze zaak geldt dat sprake is van litispendentie dan wel verknochtheid.
Subsidiair verzoekt Volkswagen AG de procedure in de hoofdzaak aan te houden totdat in de SCC-procedure door het gerechtshof Amsterdam een eindarrest is gewezen.
6.2.
Op de stellingen van Volkswagen AG en het verweer van VGDES daartegen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
6.3.1.
Omdat Volkswagen AG in Duitsland is gevestigd, heeft deze procedure een internationaal karakter en moet het hof ambtshalve beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. De vorderingen van VGDES in deze zaak zijn gebaseerd op onrechtmatig handelen van Volkswagen AG tegenover [persoon A] . De (gestelde) schade voor [persoon A] is in Nederland opgetreden toen hij de auto bij zijn autodealer in ’s-Hertogenbosch kocht. Op dat moment was de auto al voorzien van de manipulatiesoftware. Op grond van artikel 7 lid 2 Verordening Brussel I-bis (Verordening (EU) 1215/2012) is de Nederlandse rechter, als rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, bevoegd om van de vorderingen van VGDES (als rechtsopvolgster van [persoon A] ) kennis te nemen.
6.3.2.
De vraag of verwijzing dan wel aanhouding moet plaatsvinden gaat over de wijze van procederen en moet naar Nederlands (proces)recht worden beantwoord.
De vordering tot verwijzing
6.4.
Op grond van artikel 220 Rv kan in zaken die al eerder bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig zijn gemaakt tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp (litispendentie), of in geval de zaak verknocht is aan een zaak die al bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is (verknochtheid of connexiteit), de verwijzing naar die andere rechter worden gevorderd. Volgens de parlementaire geschiedenis bij dit artikel is de ratio daarvan de bevordering van de doelmatigheid en het voorkomen van tegenstrijdige beslissingen (zie MvT, 27 824, nr. 3, p. 40).
Litispendentie
6.5.1.
Van litispendentie is sprake als tussen dezelfde partijen en hetzelfde onderwerp al eerder een procedure bij een rechter van gelijke rang aanhangig is gemaakt. Daarmee wordt gedoeld op de situatie waarin procedures zien op dezelfde rechtsbetrekking in de zin van artikel 236 Rv. Of in een concreet geval sprake is van dezelfde rechtsbetrekking, is afhankelijk van de grondslag van de vordering en het verweer en het processuele debat in de zaken.
6.5.2.
Hoewel beide zaken door VGDES zijn aangespannen tegen Volkswagen AG, zien de zaken naar het oordeel van het hof niet op dezelfde rechtsbetrekking. Het gaat in de zaken om verschillende koopovereenkomsten met betrekking tot verschillende auto’s die voor verschillende prijzen en onder verschillende omstandigheden door verschillende partijen zijn gesloten. De beide zaken staan niet tot elkaar in een verhouding waarvoor geldt dat als in één van de zaken een onherroepelijke beslissing is gegeven, die ook voor de andere zaak bindende kracht heeft, zoals bedoeld in artikel 236 Rv.
6.5.3.
Voor verwijzing van de zaak op grond van litispendentie bestaat dus geen grond.
Verknochtheid
6.6.1.
Verknochtheid of connexiteit is aan de orde wanneer de feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan die in de andere, dan wel daarmee zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is. Het komt er, in andere woorden, op aan of tussen de zaken een zodanige band bestaat dat een goede rechtsbedeling om een gelijktijdige behandeling en beslissing van de zaken door dezelfde rechter vraagt. Hierbij is een belangenafweging op haar plaats, waarbij het enerzijds gaat om de eisen van een goede rechtspleging en de daarmee gemoeide belangen, waaronder die van partijen, en anderzijds om de bezwaren die verbonden kunnen zijn aan een verwijzing en/of aan (de daaruit voortvloeiende) voeging van zaken.
6.6.2.
Naar het oordeel van het hof bestaat er samenhang tussen deze zaak (met [persoon A] als cedent) en de zaak die tussen VGDES en Volkswagen AG aanhangig is bij het gerechtshof Amsterdam (met [persoon B] als cedent). Deze samenhang is er overigens ook met de andere door VGDES aanhangig gemaakte zaken (met [persoon C] en [persoon D] als cedenten). Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het in de zaken van [persoon A] en [persoon B] (en de andere zaken) gaat om door Volkswagen AG gemanipuleerde software in dieselvoertuigen met motortype EA 189 en om een – in essentie – soortgelijk feitencomplex. Ook moeten in beide zaken (en in de andere zaken) dezelfde rechtsvragen worden beantwoord. Immers, in alle zaken legt VGDES ter beantwoording de vraag voor of Volkswagen AG als autofabrikant tegenover de betreffende eigenaar van een auto die door Volkswagen AG was voorzien van manipulatiesoftware een onrechtmatige daad heeft gepleegd die Volkswagen AG verplicht tot betaling van schadevergoeding. En in alle zaken voert zij ter onderbouwing hiervan aan dat Volkswagen AG met de installatie van de manipulatiesoftware zich enerzijds schuldig heeft gemaakt aan bedrog en/of oneerlijke handelspraktijken en anderzijds de Emissieverordening heeft geschonden. Daarnaast is ook de inhoud van de processtukken in de zaken (grotendeels) hetzelfde. Dat de zaken op onderdelen van elkaar verschillen (andere modellen en aankoopprijzen van (nieuwe of tweedehandse) auto’s en geen identieke vorderingen) doet aan het voorgaande niet af. In principe moet steeds op (nagenoeg) dezelfde geschilpunten worden beslist.
6.6.3.
Gelet op het door Volkswagen AG gevoerde verweer in alle zaken en het in eerste aanleg gevoerde procesdebat speelt in dit stadium vooral de vraag of de betreffende cedenten door de koop van een auto die voorzien bleek te zijn van gemanipuleerde software daadwerkelijk schade hebben geleden, en zo ja, op welke wijze deze schade moet worden begroot. VGDES en Volkswagen AG zijn erbij gebaat dat hierover in rechte consistent wordt geoordeeld, zodat rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid worden vermeden. Buiten kijf staat dat met gelijktijdige behandeling van de zaken [persoon A] en [persoon B] de doelmatigheid wordt gediend. Daarbij acht het hof van belang dat de vier individuele procedures, die verspreid over het land zijn aangespannen, als voorbeeld (‘testcases’) dienen voor de zaken van de (duizenden) andere auto-eigenaren die zich achter VGDES hebben geschaard. In zoverre hebben de individuele procedures karaktertrekken van een collectieve actie.
Om tegenstrijdige beslissingen te voorkomen, vragen de eisen van een goede rechtspleging en de daarmee gemoeide belangen naar het oordeel van het hof dan ook om een (zoveel mogelijk) gelijktijdige behandeling en beslissing van de zaken door dezelfde rechter(s).
6.6.4.
VGDES stelt hier voornamelijk tegenover dat verschillende uitspraken van rechters in de individuele zaken kunnen bijdragen aan een basis voor overleg tussen Volkswagen AG en VGDES over een schikking. Dit is weliswaar een belang van VGDES, maar naar het oordeel van het hof geen rechtens te respecteren belang als bedoeld in artikel 220 Rv, althans in ieder geval is het van onvoldoende gewicht. Ook een verdieping van het schadedebat bij verschillende rechters ten behoeve van een eventueel in te stellen cassatieberoep bij de Hoge Raad legt in dit verband onvoldoende gewicht in de schaal.
VGDES wijst nog op het individuele belang van [persoon A] . Dit belang is, zo heeft [persoon A] ter zitting toegelicht, gelegen in een voortvarend verloop van de behandeling in de hoofdzaak, het niet ver hoeven reizen voor de mondelinge behandeling in de hoofdzaak en het stadium waarin de hoofdprocedure zich bij dit hof inmiddels bevindt. Het individuele belang van [persoon A] wordt echter in zoverre gerelativeerd, aangezien [persoon A] zijn schadevordering op Volkswagen AG heeft gecedeerd aan VGDES en in verband daarmee in feite al een schadebedrag van € 5000,00 uitbetaald heeft gekregen. Het belang van [persoon A] weegt niet op tegen het belang van een goede rechtspleging.
6.6.5.
Het bezwaar van VGDES dat met verwijzing van deze zaak naar het gerechtshof Amsterdam wordt tegemoetgekomen aan de wens van Volkswagen AG om een beslissing in deze procedure en daarmee compensatie van [persoon A] zoveel mogelijk te vertragen, is evenmin van voldoende gewicht. Volkswagen AG heeft in de zaak die ten aanzien van [persoon B] aanhangig is bij het gerechtshof Amsterdam inderdaad om aanhouding van de beslissing in die zaak gevraagd totdat het gerechtshof Amsterdam in de SCC-procedure een eindarrest heeft gewezen. Inmiddels, zo is het hof ambtshalve en partijen bekend, heeft het gerechtshof Amsterdam het aanhoudingsverzoek van Volkswagen AG in de zaak [persoon B] op 18 juni 2024 afgewezen.
6.6.6.
Voor zover VGDES stelt dat verwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam en de voeging van beide zaken die deze verwijzing van rechtswege tot gevolg heeft, meebrengen dat geen recht zal worden gedaan aan de specifieke omstandigheden van de zaak van [persoon A] , gaat het hof ook hieraan voorbij. De gevoegde behandeling van beide zaken zal er immers niet aan in de weg staan dat ook de individuele omstandigheden van de cedenten, voor zover aangevoerd en van belang, zullen worden meegewogen bij het nemen van de uiteindelijke beslissing in elk van de zaken.
6.6.7.
Gelet op wat hierboven is overwogen, komt het hof tot de conclusie dat de zaken zodanig met elkaar verknocht zijn dat consistentie van uitspraken gewenst is. Het hof acht daarom verwijzing van deze zaak in de huidige stand naar het gerechtshof Amsterdam aangewezen. Omdat de procedure bij het gerechtshof Amsterdam eerder aanhangig is gemaakt dan de procedure bij dit hof, wordt ook aan de overige vereisten van artikel 220 Rv voldaan. De vordering tot verwijzing zal dan ook worden toegewezen.
6.7.
Hieruit volgt dat het hof niet toekomt aan de behandeling van het subsidiaire verzoek tot aanhouding.

7.De slotsom

7.1.
De hoofdzaak zal worden verwezen naar het gerechtshof Amsterdam waar verder geprocedeerd kan worden op de wijze zoals bepaald in artikel 221 Rv. De verwijzing leidt van rechtswege tot voeging van beide zaken.
7.2.
VGDES zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit incident. Het hof begroot deze aan de zijde van Volkswagen AG op € 2.428,00.

8.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering tot verwijzing toe;
veroordeelt VGDES in de proceskosten in het incident, die tot op heden aan de zijde van Volkswagen AG worden begroot op € 2.428,00;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt naar het gerechtshof Amsterdam;
stelt vast dat de onderhavige zaak van rechtswege is gevoegd met de bij het gerechtshof Amsterdam onder zaaknummer 200.330.192/01 aanhangige zaak.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.H. Schulten, J.M.H. Schoenmakers en T. van Malssen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 juli 2024.
griffier rolraadsheer