ECLI:NL:GHSHE:2024:237

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
200.272.013_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contractuele geschillen tussen Logistic Force en [geïntimeerde] over de rechtsgeldigheid van de overeenkomst en bewijsvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Logistic Force c.s. en [geïntimeerde], handelend onder de naam [x] Transport en Expeditie. De zaak betreft de vraag of er een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen op 3 maart 2020 en 9 augustus 2022, waarin het Logistic Force c.s. heeft toegestaan bewijs te leveren dat aan [geïntimeerde] kenbaar is gemaakt dat enkel met de eenmanszaak gecontracteerd zou worden.

Tijdens een getuigenverhoor op 2 maart 2023 zijn getuigen gehoord, waaronder [persoon A], strategisch salesmanager van Logistic Force c.s., en [geïntimeerde]. De verklaringen van de getuigen stonden lijnrecht tegenover elkaar. Het hof heeft de getuigenverklaringen en schriftelijke bewijsmiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat Logistic Force c.s. het bewijs heeft geleverd dat met de eenmanszaak van [geïntimeerde] is gecontracteerd. Het hof heeft het verweer van [geïntimeerde] dat LF Payroll onbevoegd zou zijn om de procedure te voeren, verworpen.

De slotsom van het hof is dat het bestreden vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en de vordering van Logistic Force c.s. wordt toegewezen. [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag aan LF Payroll en LF Transport, vermeerderd met wettelijke handelsrente. Tevens wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.272.013/01
arrest van 30 januari 2024
in de zaak van
Logistic Force Service Center B.V., zijnde de gewijzigde statutaire naam van Logistic Force Payroll B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
LF Transport B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk ook aan te duiden als LF Payroll en LF Transport en gezamenlijk als Logistic Force c.s. (in mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. R.G.F. Lammers te Oss,
tegen
[geïntimeerde] ,
handelend onder de naam [x] Transport en Expeditie,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.A.C. van Buul te Nijmegen,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 3 maart 2020 en 9 augustus 2022 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/351715 / HA ZA 18-730 gewezen vonnis van 3 maart 2020.

8.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 9 augustus 2022;
  • de memorie van antwoord na tussenarrest met producties van [geïntimeerde] ;
  • de memorie van antwoord na tussenarrest van Logistic Force c.s.;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 2 maart 2023;
  • de memorie na enquête van [geïntimeerde] ;
  • de memorie van antwoord van antwoord na gehouden enquête van Logistic
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest.

9.De verdere beoordeling

9.1.
Bij genoemd tussenarrest van 9 augustus 2022 heeft het hof Logistic Force c.s. toegelaten te bewijzen dat aan [geïntimeerde] is kenbaar gemaakt dat Logistic Force groep enkel met de eenmanszaak wenste te contracteren en dat [geïntimeerde] daarop ook is gewezen toen de nieuwe inschrijfkaart ten name van de eenmanszaak aan [geïntimeerde] werd verzonden.
9.2.
Logistic Force c.s. heeft hiertoe tijdens het getuigenverhoor op 2 maart 2023 de getuigen [persoon A] , strategisch salesmanager, tevens aandeelhouder (van Logistic Force c.s.) en [geïntimeerde] , ex ondernemer (geïntimeerde), laten horen.
[geïntimeerde] heeft op de rol van 21 maart 2023 laten weten af te zien van contra-enquête.
De waardering van het bewijs
9.3.
Bij het antwoord op de vraag of Logistic Force c.s. het bewijs heeft geleverd, is uitgangspunt het oordeel van het hof in het tussenarrest van 9 augustus 2022 dat [geïntimeerde] op grond van de handelwijze bij de ondertekende offerte van 6 juli 2017 er in beginsel gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [x] Transport en Expeditie Bulk BV door Logistic Force c.s. als contractpartij werd gezien, maar dat dit anders wordt indien [persoon A] bij het aangaan van de overeenkomst kenbaar heeft gemaakt dat Logistic Force groep enkel met de eenmanszaak wenste te contracteren en [persoon A] daarop ook heeft gewezen toen de nieuwe inschrijfkaart ten name van de eenmanszaak aan [geïntimeerde] werd verzonden (rov. 6.9 en 6.10).
9.4.
Naast de eerder in het geding gebrachte schriftelijke bewijsmiddelen, heeft Logistic Force c.s. na het tussenarrest bewijs bijgebracht door het laten horen van de hiervoor onder 9.2 genoemde getuigen [persoon A] en [geïntimeerde] . De bewijsmiddelen ieder op zich en in samenhang overziende, komt het hof tot de slotsom dat Logistic Force c.s. het aan hem opgedragen bewijs heeft geleverd. Het hof overweegt daartoe het volgende.
9.5.
De getuigenverklaringen van [persoon A] en [geïntimeerde] staan, op het punt waar het om draait, lijnrecht tegenover elkaar. [persoon A] heeft verklaard dat hij het eerste gesprek met [geïntimeerde] (het hof begrijpt in juni/juli 2017) zelf heeft gevoerd, dat toen niet is gesproken over een BV of eenmanszaak en dat hij kort na de ontvangst van de inschrijfkaart van 17 november 2017 op naam van [x] Transport en Expeditie Bulk BV telefonisch tegen [geïntimeerde] heeft gezegd dat hij alleen met zijn eenmanszaak zaken wilde doen.
[geïntimeerde] heeft daarentegen verklaard dat het eerste gesprek met Logistic Force c.s. met [naam] heeft plaatsgevonden en dat hij toen heeft gezegd dat hij als B.V. wilde contracteren. Verder heeft [geïntimeerde] verklaard dat hij in november 2017 door [persoon A] telefonisch is gevraagd om de papieren opnieuw in te vullen omdat hij, [persoon A] , de papieren niet kon vinden. Volgens [geïntimeerde] heeft [persoon A] nooit gesproken over de eenmanszaak.
9.6.
Gezien het schriftelijk bewijs dat Logistic Force c.s. ook heeft bijgebracht, oordeelt het hof de verklaring van [geïntimeerde] over de inhoud van het telefoongesprek met [persoon A] in november 2017 niet geloofwaardig. Dat schriftelijk bewijs, overgelegd als productie 14 bij memorie van grieven, bestaat uit drie elkaar opvolgende – reply to all – emailberichten van:
(1) [naam] aan [geïntimeerde] en CC aan [persoon A] van vrijdag 17 november 2017 11:48,
(2) [geïntimeerde] aan [naam] en CC aan [persoon A] van vrijdag 17 november 2017 14:55 en
(3) van [persoon A] aan [geïntimeerde] en [naam] van maandag 20 november 2017 09:39.
In het eerste emailbericht vraagt [naam] [geïntimeerde] om de bijgevoegde inschrijfkaart in te vullen en retour te sturen. In het tweede emailbericht van vrijdag 17 november 2017 van [geïntimeerde] aan [naam] (en CC aan [persoon A] ) staat enkel “Zie bijlage”. Het hof begrijpt dat [geïntimeerde] met deze email de door hem ingevulde inschrijfkaart op naam van [x] Transport en Expeditie Bulk BV met datum 17 november 2017 heeft geretourneerd. In het derde emailbericht van maandag 20 november 2017 van [persoon A] aan [geïntimeerde] en [naam] vraagt [persoon A] onder meer aan [geïntimeerde] om op de bijgevoegde inschrijfkaart, die op naam staat van de eenmanszaak, de ontbrekende gegevens aan te vullen en daarna ondertekend retour te zenden.
Hoewel in dit laatste emailbericht niet wordt gerefereerd aan het telefoongesprek, gaat het hof ervan uit dat dit emailbericht wel is voorafgegaan door het telefoongesprek waarover [persoon A] en [geïntimeerde] beiden hebben verklaard. Omdat het tweede emailbericht van [geïntimeerde] aan [naam] van 17 november 2017 met als bijlage het door hem ondertekende inschrijfformulier automatisch ook CC naar [persoon A] is gegaan en [persoon A] dat bericht op 20 november 2017 zelfs met de reply to all-functie heeft gebruikt om [geïntimeerde] te vragen de nieuwe inschrijfkaart in te vullen en te ondertekenen, acht het hof de verklaring van [geïntimeerde] dat [persoon A] hem over de telefoon zou hebben gezegd dat hij de papieren niet kon vinden ongeloofwaardig. Zoals gezegd was de ondertekende inschrijfkaart van 17 november 2017 immers bijlage bij dat tweede mailbericht. Het hof gaat daarom uit van de verklaring van [persoon A] dat hij telefonisch tegen [geïntimeerde] heeft gezegd dat hij alleen met zijn eenmanszaak zaken wilde doen en passeert de verklaring van [geïntimeerde] dat [persoon A] hem gezegd zou hebben dat hij de papieren niet kon vinden als niet geloofwaardig.
9.7.
Omdat verder uit de door Logistic Force c.s. overgelegde stukken blijkt dat [persoon A] de nieuwe inschrijfkaart op naam van de eenmanszaak op 21 november 2017 daadwerkelijk heeft ondertekend, leidt een en ander tot de conclusie dat in deze procedure uitgangspunt is dat Logistic Force c.s. met (de eenmanszaak van) [geïntimeerde] heeft gecontracteerd. De grieven I en II slagen.
9.8.
Het slagen van de grieven I en II betekent dat het hof de in eerste aanleg niet behandelde verweren die in hoger beroep niet zijn prijsgegeven, opnieuw dient te beoordelen, zoals Logistic Force c.s. met grief III terecht aanvoert.
Is Logistic Force c.s. bevoegd om deze procedure te voeren?
9.9.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] nog als verweer gevoerd dat LF Payroll onbevoegd is om deze procedure te voeren omdat op alle facturen van LF Payroll is vermeld dat deze facturen zijn verpand en dat betaald moet worden aan ABN AMRO Commercial Finance N.V., terwijl artikel 5.1 van de algemene voorwaarden NBBU bepalen dat enkel bevrijdend betaald kan worden aan Logistic Force. Nu mededeling is gedaan van de verpanding betekent dit volgens [geïntimeerde] ingevolge artikel 3:246 lid 1 BW dat niet LF Payroll, maar ABN AMRO bevoegd is deze procedure te voeren.
9.10.
Het hof verwerpt dit verweer omdat, gezien de door LF Payroll in eerste aanleg als productie 18 overgelegde email van de pandhouder van 29 maart 2019, aangenomen kan worden dat LF Payroll zelf bevoegd is tot inning en het treffen van incassomaatregelen over te gaan.
9.11.
Het hof passeert het verweer uit de eerste aanleg dat een lager (op payroll gebaseerd) tarief in rekening had moeten worden gebracht. LF Payroll heeft naar aanleiding van dat verweer toegelicht dat het verschil vooral zit in de van toepassing zijnde CAO en de daaraan gekoppelde pensioenregeling en dat steeds dezelfde, overeengekomen tarieven in rekening zijn gebracht. In dat licht heeft [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd dat verschillende tarieven zijn overeengekomen.
Slotsom en proceskostenveroordeling
9.12.
De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vordering van Logistic Force c.s. alsnog zal worden toegewezen. Ook de terugbetalingsvordering van Logistic Force c.s. zal worden toegewezen.
9.13.
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de beide instanties. De proceskosten aan de zijde van Logistic Force c.s. worden als volgt begroot:
eerste aanleg
– dagvaarding € 87,01
– griffierecht
€ 3.946,--
totaal verschotten € 4.033,01
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
€ 4.979,-- (2 punten tarief € 1.707,---)
hoger beroep
– explootkosten € 88,09
– griffierecht
€ 5.517,00
totaal verschotten € 5.606,09
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
5 punten x € 3.481,-- (tarief V) € 17.405,--
9.14.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Het hof zal de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden (ECLI:NL:HR:2022:853).

10.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan LF Payroll te betalen een bedrag van € 75.227,51, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 36.888,76 vanaf 20 juni 2018, alsmede de wettelijke handelsrente over de facturen die zijn verzonden vanaf 15 juni 2018, te berekenen vanaf de vervaldatum van die facturen tot de dag van de algehele betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan LF Transport te betalen een bedrag van € 63.249,27, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 37.283,00 vanaf 20 juni 2018, almede de wettelijke handelsrente over de facturen die zijn verzonden vanaf 15 juni 2018, te berekenen vanaf de vervaldatum van die facturen tot de dag van de algehele betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Logistic Force c.s. op € 4.033,01 aan verschotten en op € 4.979,--
aan salaris advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Logistic Force c.s. op € 5.606,09 aan verschotten en op € 17.405,-- aan salaris advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan Logistic Force c.s. van de door hen betaalde proceskosten in eerste aanleg groot € 5.036,--;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, A.L. Bervoets en R.J. Voorink en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 januari 2024.
griffier rolraadsheer