ECLI:NL:GHSHE:2024:2346

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
200.325.942_01 en 200.325.942_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en hoofdverblijf van minderjarige in familiezaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juli 2024, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de eerdere beslissingen van de rechtbank met betrekking tot het gezag en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige], geboren in 2009. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.M.D. de Waele, verzoekt het hof om het eenhoofdig gezag over [minderjarige] toe te kennen, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Hendrix, zich verzet tegen deze verzoeken. De bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming zijn ook betrokken in deze procedure.

De moeder heeft in hoger beroep verschillende verzoeken ingediend, waaronder het verzoek om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar vast te stellen. Het hof heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds november 2023 weer bij de moeder woont, met instemming van de vader, en dat de omgang tussen [minderjarige] en de vader goed verloopt. Het hof heeft de wensen van [minderjarige] in overweging genomen, die heeft aangegeven dat hij wil dat beide ouders gezamenlijk gezag uitoefenen.

Het hof heeft geoordeeld dat de gewijzigde omstandigheden, waaronder de huidige woonsituatie van [minderjarige], een herbeoordeling van het gezag rechtvaardigen. Het hof heeft besloten dat het in het belang van [minderjarige] is dat beide ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen en dat zijn hoofdverblijf bij de moeder zal zijn. De overige verzoeken van de moeder zijn afgewezen, en het hof heeft de bijzondere curator ontslagen van haar taak. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 juli 2024
Zaaknummers
:200.325.942/01 en 200.325.942/02 (voorlopige voorziening)
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/302296 / FA RK 22-697
in de zaken in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.M.D. de Waele,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.E.A. Hendrix.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[bijzondere curator] ,
werkzaam bij [bedrijf] te [plaats]
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio [regio] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De (tussen)beschikking van 2 november 2023

Bij die beschikking heeft het hof de verzoeken van de moeder in hoger beroep (met zaaknummer 200.325.942/01) voor wat betreft de verzoeken ex artikel 843a Rv, het verzoek tot het horen van [betrokkene] als getuige en het verzoek om grootouders en [minderjarige] aan te merken als belanghebbenden, zoals omschreven als in overwegingen 3.17.1. tot en met 3.17.9, afgewezen. Het hof heeft de vader in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na de tussenbeschikking schriftelijk te reageren op de wijziging van de verzoeken van de moeder zoals vermeld onder overweging 3.14.1.
Het hof heeft tot bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige] benoemd: [bijzondere curator] , werkzaam bij [bedrijf] te [plaats] , om in deze procedure de belangen van [minderjarige] te behartigen met de taakomschrijving zoals in die beschikking onder rechtsoverweging 3.18.7. beschreven. Het hof heeft de bijzondere curator opgedragen verslag uit te brengen voor 15 januari 2024, althans voor deze datum het hof schriftelijk te berichten over de voortgang van haar werkzaamheden en bepaald dat partijen en belanghebbenden daar binnen twee weken op kunnen reageren.
Tot slot heeft het hof iedere verdere beslissing zowel in hoger beroep als ook in de voorlopige voorzieningenprocedure in afwachting van het verslag van de bijzondere curator aangehouden tot pro forma 1 februari 2024.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft nadien kennisgenomen van de inhoud van:
- het verweerschrift van de advocaat van de vader (in de zaak met zaaknummer 200.325.942/02) van 19 oktober 2023;
- het V4-formulier van de advocaat van de moeder van 17 november 2023 (in de zaak met zaaknummer 200.235.942/02);
- het bericht van de advocaat van de vader van 20 november 2023 dat de vader instemt met de intrekking van het schorsingsverzoek door de moeder (in de zaak met zaaknummer 200.235.942/02);
- het V8-formulier met twee brieven en bijlage (productie 101) van de advocaat van de moeder van 21 november 2023;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader van 14 december 2023;
- het verslag van de bijzondere curator, ingekomen ter griffie op 5 februari 2024;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader van 23 februari 2024;
- het V6-formulier met bijlagen (productie 101 en 103) van de advocaat van de moeder van 11 maart 2024 (alsook een gecorrigeerde versie ingekomen op 12maart 2024);
- het V8-formulier van de advocaat van de moeder van 26 maart 2024;
- het V6-formulier van de advocaat van de vader van 11 april 2024;
- de op 25 april 2024 door de advocaat van de moeder overgelegde productie 102;
- de brief van de bijzondere curator van 11 juni 2024;
- het V6-formulier met bijlage (productie 105) van de advocaat van de moeder van 17 juni 2024;
- de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde pleitnotitie (voor zover zij die heeft voorgedragen).
6.2.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 juni 2024.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. De Waele;
- de vader, bijgestaan door mr. Hendrix;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de bijzondere curator (via een digitale verbinding).
6.3.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden en in aanwezigheid van de griffier met de voorzitter gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren. Voorts heeft de voorzitter tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat het hof een brief aan [minderjarige] zal schrijven om de beslissing uit te leggen, van welke brief een kopie naar alle belanghebbenden zal gaan.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Uit de stukken en het verslag van de bijzondere curator volgt dat [minderjarige] , met instemming van de vader, met ingang van het weekend van 10 november 2023 weer bij de moeder woont. Het gaat goed met [minderjarige] . [minderjarige] en de vader bellen met elkaar. De wens van [minderjarige] is dat het weer zo gaat als vroeger: dat hij om de twee weken naar de vader gaat en dat hij de vader kan bellen of appen wanneer hij wil. Verder wil [minderjarige] dat de ouders stoppen met ruzie maken en dat ze bijvoorbeeld samen naar een voetbalwedstrijd kunnen gaan kijken. [minderjarige] wil ook graag duidelijkheid. Het lijkt erop dat de ouders zich aan de regeling die zij samen hebben afgesproken gaan houden. [minderjarige] vindt het fijn dat de ouders tot deze regeling zijn gekomen. Zo kan hij met beide ouders en hun gezinnen contact houden. Dat vindt hij erg fijn.
De bijzondere curator benoemt dat [minderjarige] moet vrijstaan van de strijd tussen beide ouders om uit het loyaliteitsconflict te komen. Als hij dit kan dan durft hij de ouders ook zijn eigen mening te geven en eventueel dwars te zijn bij beide ouders. Zo kan hij weerbaar worden.
Beide ouders dienen het [minderjarige] te gunnen dat hij contact met beide ouders mag hebben.
De strijd van de ouders moet niet gaan over de verschillen tussen beide ouders. Dat is een gegeven. De bijzondere curator licht verder toe dat de ouders, na overleg met de bijzondere curator, tot een omgangsregeling zijn gekomen welke regeling in het verslag is beschreven.
7.2.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
De bijzondere curator heeft zich, volgens de advocaat van de moeder, niet aan de opdracht van het hof gehouden en heeft niet conform de geldende maatstaf haar rapportage opgemaakt
.De bijzondere curator heeft haar rol als mediator ingevuld omdat zij beperkt werd door de opdracht van het hof en geen behoorlijk onderzoek kon doen naar [minderjarige] .
Ten aanzien van het ouderlijk gezag verwijst de moeder naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2024:1525). In de huidige situatie (nu [minderjarige] weer bij haar woont) kan het hof niet anders dan de moeder te belasten met het eenhoofdig gezag. Gezamenlijk gezag is geen optie omdat de vader overleg met de moeder afwijst. Het belang van [minderjarige] wordt gediend met een beslissing van het hof die aansluit bij zijn behoeftes en reële beleving en welke leunt op een juiste feitenvaststelling. Onder verwijzing naar de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad doet de moeder daarom (nogmaals) een aanbod ex artikel 166 Rv om getuigen te horen, welk verzoek door de rechtbank ten onrechte is gepasseerd.
De moeder stelt daarnaast vast dat de ouders het eens zijn over het feit dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar moet zijn. Dat de vader de inschrijving van [minderjarige] op het adres van de moeder nog niet heeft geregeld acht zij strijdig met het belang van [minderjarige] . Dit omdat [minderjarige] zich daardoor niet kan inschrijven bij een huisarts, orthodontist, fysiotherapeut maar ook is hij bijvoorbeeld nu niet in staat om in zijn eigen voetbalteam te spelen. Verder heeft dit gevolgen voor de kinderbijslag. De juridische situatie dient in lijn te worden gebracht met de feitelijke.
De advocaat van de moeder verzoekt het hof verder om een ter zake deskundige te laten beoordelen in hoeverre er daadwerkelijk van ouderverstoting sprake zou zijn, conform de toelichting in productie 103, en bij gebreke aan zo’n onderzoek het oordeel van het hof niet langer te baseren op het valse beeld dat de vader ongemotiveerd en onbewezen van de moeder heeft geschetst. De bewering van de vader dat er sprake zou zijn van ouderverstoting heeft de bijzondere curator niet onderzocht.
7.3.
De vader voert - samengevat - het volgende aan.
In zijn reactie op het verslag van de bijzondere curator benoemt de vader dat hij het eens is met de in het verslag opgenomen omgangsregeling. Hoewel hij zich niet kan vinden in een aantal stellingen van de advocaat van de moeder over hem, wil hij daar verder niet langer op ingaan. Hij wil uit de strijd blijven. De vader verzoekt het hof ook om voorbij te gaan aan de verwijten die de moeder maakt jegens de bijzondere curator.
De vader wil [minderjarige] niet langer belasten met de juridische strijd en heeft zich daarom daaruit teruggetrokken. De vader meent dat alle strijd zou moeten stoppen. De vader ziet dat het goed gaat met [minderjarige] en hij goed in zijn vel zit. Nu [minderjarige] kennelijk aan het hof heeft verteld dat hij wil dat zijn ouders gezamenlijk gezag hebben, kan de vader zich daarbij neerleggen. De vader moet in ieder geval niet het gezag worden ontnomen. Voor zoveel nodig wijzigt de vader zijn verzoek dan ook. De advocaat van de vader heeft tijdens de voortgezette mondelinge behandeling toegezegd dat de vader (desnoods via haar) alle medewerking zal verlenen die nodig is om de inschrijving van [minderjarige] op korte termijn op het adres van de moeder te realiseren.
De vader stemt in met het verzoek van de moeder om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar vast te stellen. Ook is hij het eens met de door de moeder verzochte contactregeling.
De vader vraagt zich wel af of het nodig is om de voornoemde door de ouders in overleg met de bijzondere curator overeengekomen contactregeling specifiek vast te leggen.
De vader verzoekt het hof het verzoek van de moeder, om een deskundige op het gebied
van ouderverstoring te benoemen, af te wijzen. Er is volgens hem geen enkel belang bij dat verzoek. Ook is aan dit verzoek geen rechtsgevolg verbonden, daargelaten of een dergelijk verzoek aan het einde van een procedure in hoger beroep kan worden gedaan.
De vader verzoekt het hof verder om het nog openstaande deel van het subsidiaire verzoek van de moeder dat ziet op de benoeming van een intermediair tussen de vader en [minderjarige] af te wijzen. Hij voert aan dat daar geen grond voor is en acht het niet noodzakelijk.
Tot slot trekt de vader, desgevraagd, zijn verzoek tot proceskostenveroordeling in.
7.4.
De raad stemt in het met het advies van de bijzondere curator en adviseert het hof om de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag over [minderjarige] . Dit sluit aan bij de diepste wens van [minderjarige] , te weten om zijn hoofdverblijf bij de moeder te hebben, dat zijn ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen en de omgang met de vader blijft doorlopen zoals dit sinds november 2023 het geval is. In dat licht moet de beslissing genomen worden. De raad benoemt dat [minderjarige] dit aan kan, hij is een flexibele jongen die voor zichzelf opkomt.
7.5.
De bijzondere curator benadrukt dat wanneer de ouders goed naar [minderjarige] luisteren er rust komt voor hem. Bovendien komt er ook rust voor de ouders zelf wanneer zij uitvoering geven aan de onderling afgesproken contactregeling. Dan komt er een opening.
De bijzondere curator adviseert de ouders om ieder hun verantwoordelijkheid te nemen als ouder van [minderjarige] en raadt de ouders aan om [minderjarige] de ruimte te geven dat hij ook bij de andere ouder mag zijn. De bijzondere curator vindt het niet nodig om de onderling afgesproken contactregeling tussen de vader en [minderjarige] expliciet vast te leggen. Zoals [minderjarige] ook aangaf in zijn laatste gesprek met het hof is gebleken dat de ouders dit zelf kunnen oplossen. Er ligt immers een duidelijke afspraak over wanneer [minderjarige] naar de vader toe gaat en deze regeling wordt nagekomen.
De bijzondere curator adviseert de ouders om elkaar als ouders te zien en niet als ex-partners. Zij benadrukt hoe belangrijk het is dat ook de omgeving van ieder gezin niet negatief over de andere ouder praat. Alsdan is het mogelijk om als ouders te overleggen. Het is dan ook de taak van de ouders om zich daar voor in te zetten en daarbij te bedenken dat zij iedere beslissing in het belang van [minderjarige] nemen.

8.Motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.325.942/02
8.1.
Bij bericht van 17 november 2023 heeft de moeder haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv ingetrokken. Bij bericht van 20 november 2023 heeft de vader in gestemd met deze intrekking. Dit brengt met zich dat de moeder niet-ontvankelijk zal worden verklaard in dit verzoek.
In de zaak met zaaknummer 200.325.942/01
8.2.
Hetgeen partijen thans met name nog verdeeld houdt, betreft het ouderlijk gezag.
Gezag
8.3.1.
Ingevolge artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient in de onderhavige zaak, waarbij de vader alleen met het gezag is belast in de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 10 juni 2020, te worden beoordeeld of nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de eerdere beslissing omtrent het gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Vervolgens kunnen de ouders (wederom) gezamenlijk met het gezag worden belast.
8.3.2.
Het hof is van oordeel dat de gewijzigde omstandigheid dat [minderjarige] (met toestemming van de vader) sinds medio november 2023 bij de moeder woont een nieuwe beoordeling van het gezag rechtvaardigt.
8.3.3.
Uitgangspunt is dat beide ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over hun kind (Hoge Raad 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:533). Slechts wanneer sprake is van ernstige contra-indicaties tegen gezamenlijk gezag is eenhoofdig gezag gegeven. Het hof overweegt allereerst dat [minderjarige] in het gesprek met het hof, zoals ook op de mondelinge behandeling medegedeeld, klip en klaar heeft benadrukt dat hij graag wil dat beide ouders het gezag over hem uitoefenen. Hij heeft daaraan de woorden toegevoegd: “zoals normale ouders”. Hij is van mening dat beide ouders dit ook kunnen, gelet op de huidige situatie waarin hij bij de moeder woont en volkomen ontspannen contact heeft met de vader. [minderjarige] is blij met de huidige situatie en heeft er vertrouwen in dat zijn ouders er wel zonder verdere juridische procedures uitkomen voor wat betreft gezagskwesties.
8.3.4.
Het hof heeft uiteraard oog voor de jarenlange procedures die de ouders hebben gevoerd en voor het feit dat er (nog) geen of nauwelijks communicatie en of samenwerking is tussen de ouders. Gelet op de ontwikkeling die de vader heeft doorgemaakt en de omstandigheid dat hij uit eigen beweging [minderjarige] toestemming heeft kunnen geven om weer bij de moeder te gaan wonen, heeft het hof de overtuiging dat de vader in staat is zijn eigen belang ondergeschikt te maken aan het belang van [minderjarige] . Dat getuigt, naar het oordeel van het hof, van een handelen dat past bij het uitoefenen van het gezag. De vader heeft deze keus gemaakt, juist ter bevordering van de ontwikkeling van [minderjarige] . De situatie bij de moeder is kennelijk zodanig dat [minderjarige] zich geheel vrij voelt om onbelast contact te onderhouden met zijn vader. Dit is heel fijn voor [minderjarige] . Het hof hecht veel waarde aan de wens van [minderjarige] dat beide ouders het gezag over hem zullen hebben en vindt gezamenlijke gezagsuitoefening ook
het meest in het belang van [minderjarige] en het meest passend bij de huidige situatie. Beide ouders dienen zich, in het belang van [minderjarige] , daadwerkelijk in te spannen om hun ouderschap over [minderjarige] vorm te geven. Het hof verwijst hiervoor naar hetgeen de bijzondere curator in haar verslag maar ook tijdens de voorgezette mondelinge behandeling heeft overwogen. Het hof merkt daarbij op dat [minderjarige] er veel vertrouwen in heeft dat zijn ouders dit ook daadwerkelijk kunnen. Van belang is voorts het advies van de raad en het hof volgt dit advies aldus.
Al het overige dat door de moeder is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Hoofdverblijfplaats
8.4.1.
.Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
8.4.2.
[minderjarige] woont sinds medio november 2023, met instemming van de vader, feitelijk bij de moeder en gaat daar ook naar school. Hiermee is gehoor gegeven aan de wens van [minderjarige] om weer bij de moeder te gaan wonen. Het hof is op grond van de stukken in hoger beroep maar ook gelet op de recente ontwikkelingen en het verhandelde ter voortgezette mondelinge behandeling, van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om een wijziging te brengen in zijn formele hoofdverblijfplaats. Het hof zal derhalve het verzoek van de moeder, zoals verwoord in haar later gewijzigde verzoek in hoger beroep zoals opgenomen de tussenbeschikking van het hof onder overweging 3.14.1, toewijzen en het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar bepalen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
8.5.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing of een door de ouders onderling getroffen regeling dienaangaande wijzigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt
.
8.5.2.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de voortgezette mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders, vanaf het moment dat [minderjarige] bij de moeder is gaan wonen, uitvoering geven aan een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken waarbij [minderjarige] één keer in de twee weken een weekend bij de vader verblijft. Hij gaat dan of op de vrijdag of op de zaterdag na voetbal naar de vader toe. De vakanties en feestdagen worden bij helfte gedeeld.
Nu partijen een werkbare zorgregeling zijn overeengekomen en deze in de praktijk ook uitvoeren, is het hof van oordeel dat deze regeling in het belang van [minderjarige] is. Gelet op het voorgaande zal het hof de zorgregeling vaststellen zoals partijen zijn overgekomen en door partijen wordt uitgevoerd.
De overige verzoeken
8.6.
Rekening houdend met de ontwikkelingen die zich recent in het leven van [minderjarige] en de ouders hebben voorgedaan, waarbij [minderjarige] weer bij de moeder is gaan wonen, er goed contact is tussen hem en de vader, de omgang goed verloopt en het bovenal goed gaat met [minderjarige] , wijst het hof de overige gehandhaafde verzoeken aan de kant van de moeder af. Het hof is van oordeel dat de moeder, nog los van de vraag of er een juridische grondslag voor dit verzoek bestaat, geen belang heeft bij haar verzoek om een neutrale derde, of zoals zij voorstelt [betrokkene] , als intermediair te benoemen om tussen [minderjarige] en zijn vader te fungeren en aldus te voorkomen dat de moeder opnieuw oneigenlijk het verwijt krijgt achter [minderjarige] weerstand te zitten.
Nog daargelaten of de moeder haar verzoek om een deskundige te benoemen om het gebied van ouderverstoting kon doen in dit stadium van de procedure in hoger beroep, ziet het hof,
mede gelet op de voornoemde gewijzigde omstandigheden, daartoe geen enkele noodzaak.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat aan het leveren van bewijs (nog daargelaten of het bewijsaanbod voldoende concreet en terzake dienend is) derhalve niet wordt toegekomen. Het hof benadrukt tot slot dat [minderjarige] uitdrukkelijk heeft aangegeven dat zijn wens is dat iedere verdere juridische strijd en of procedure stopt.
8.7.
De vader heeft tijdens de voortgezette mondelinge behandeling zijn verzoek om de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep ingetrokken. Het hof zal de vader daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
8.8.
Het hof zal [bijzondere curator] ontslaan als bijzondere curator van [minderjarige] .

9.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.325.942/02
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv.
In de zaak met zaaknummer 200.325.942/01
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 januari 2023, voor zover daarbij de verzoeken van de moeder (primair om haar het eenhoofdig gezag over [minderjarige] toe te kennen subsidiair haar weer het medegezag toe te kennen met de vader en daarbij te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar zal zijn, een bijzondere curator te benoemen, een geregistreerd psycholoog ten behoeve van [minderjarige] aan te stellen, [minderjarige] zelf te horen, een door haar verzochte omgangsregeling vast te stellen) zijn afgewezen;
wijzigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 10 juni 2020 voor zover daarin is bepaald dat:
  • [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vader heeft;
  • het gezamenlijk gezag van partijen met ingang van 27 juni 2020 over [minderjarige] wordt beëindigd en dat de vader alleen het gezag over [minderjarige] toekomt;
en (in zoverre) opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat [minderjarige] ( [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] zijn hoofdverblijf voortaan bij de moeder zal hebben;
bepaalt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over voornoemde [minderjarige]
;
stelt in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders ten aanzien [minderjarige] een regeling vast waarbij de vader en [minderjarige] contact met elkaar hebben:
  • één weekend per veertien dagen;
  • de helft van de vakanties en de feestdagen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek ten aanzien van de hem verzochte proceskostenveroordeling;
ontslaat [bijzondere curator] van haar taak als bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige] ;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.M.D.M. van der Linden en K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2024 in tegenwoordigheid van griffier.