ECLI:NL:GHARL:2024:1525

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
200.331.906
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag en ondertoezichtstelling in een complexe ouderschapskwestie met verstoorde communicatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de vader om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind en om de moeder onder toezicht te stellen. De vader, vertegenwoordigd door mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland aangevochten, waarin zijn verzoeken waren afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. S.N. Ziekman-Meijerink, heeft verweer gevoerd tegen deze verzoeken. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders een verstoorde relatie hebben en niet in staat zijn om op een constructieve manier met elkaar te communiceren. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd dat het in het belang van het kind is dat de moeder alleen met het gezag wordt belast, gezien de angst van de moeder voor de vader en de problemen in hun communicatie. Het hof heeft de argumenten van de vader, die zich niet als een volwaardige ouder voelt, overwogen, maar concludeert dat gezamenlijk gezag op dit moment niet in het belang van het kind is. De vader heeft ook verzocht om ondertoezichtstelling van het kind, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is en heeft dit verzoek afgewezen. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft de verzoeken van de vader afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.331.906
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 531073)
beschikking van 29 februari 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.N. Ziekman-Meijerink te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 januari 2022 en 19 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 19 juli 2023 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 september 2023;
  • het verweerschrift en
  • een journaalbericht van mr. Ziekman-Meijerink van 25 januari 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 februari 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2016. De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 10 januari 2022 heeft de rechtbank de raad verzocht te onderzoeken welke omgangsregeling het meest in het belang van [de minderjarige] is en hoe het gezag over [de minderjarige] het beste geregeld kan worden.
3.3
De raad heeft op 22 maart 2023 gerapporteerd en geadviseerd. Over het gezag over [de minderjarige] heeft de raad het volgende in zijn rapport opgenomen en geadviseerd:

In hoeverre komt een wijziging in het gezag tegemoet aan de belangen van [de minderjarige] ?
Het uitganspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk het gezag over hun kinderen dragen. Kinderen hebben in de basis recht op ouders die evenveel over het kind te zeggen hebben. Een verzoek tot gezamenlijk gezag wordt slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren zal raken tussen de ouders of afwijzing anderszins in het belang van een kind noodzakelijk is. Om uitvoering te kunnen geven aan gezamenlijk gezag is een basisvereiste dat ouders in enige mate in staat moeten zijn om met elkaar te kunnen overleggen over het belang van het kind. Ouders moeten in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en moeten beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen ouders.
De RvdK heeft gezien dat het voorgaande in de afgelopen periode moeilijk is geweest voor ouders van [de minderjarige] . Vader ervaart problemen in de communicatie met moeder en voelt zich geen volledige ouder. Moeder is angstig voor vader, en ziet geen mogelijkheid voor hulpverlening gericht op het beter samenwerken en communiceren met vader. De RvdK verwacht hier - in ieder geval op korte termijn - dan ook geen verbetering in. Als gevolg van de verstoorde relatie tussen ouders is frictie ontstaan, en is er blijvende spanning en strijd waarneembaar in het leven van [de minderjarige] . Tevens is een zorg dat gezamenlijk gezag stress bij moeder kan veroorzaken/verhogen, doordat gezamenlijk gezag meer contact en overleg met vader vereist, en dat [de minderjarige] hierdoor belast kan worden. De RvdK denkt daarom niet dat ouders op een goede wijze met elkaar kunnen communiceren en samen van belang zijnde beslissingen voor [de minderjarige] kunnen nemen, zonder dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders. Ook is niet te voorzien dat ouders dit op korte termijn gaan kunnen. Een wijziging van eenhoofdig naar gezamenlijk gezag is volgens de RvdK op dit moment daarom niet in het belang van [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de volgende
voorlopigeomgangsregeling vastgesteld:
  • [de minderjarige] verblijft het laatste weekend van de maand van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de vader;
  • [de minderjarige] verblijft de overige weekenden van zaterdagmiddag tot zondagmiddag bij de vader;
  • tijdens de vakanties loopt de voorlopige omgangsregeling door, tenzij de moeder met [de minderjarige] op vakantie gaat, en
  • [de minderjarige] verblijft tijdens de feestdagen bij de moeder.
Verder heeft de rechtbank de verzoeken van de vader, in lijn met advies van de raad, om naast de moeder te worden belast met het gezag over [de minderjarige] en om [de minderjarige] onder toezicht te stellen afgewezen.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor wat betreft de afwijzing van zijn verzoek om gezamenlijk met de moeder te worden belast met het gezag en de afwijzing van zijn verzoek om [de minderjarige] onder toezicht te stellen en uitvoerbaar bij voorraad (het hof begrijpt:) de vader naast de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige] , althans, voor zover dat niet zonder de nodige maatregelen kan, [de minderjarige] onder toezicht te stellen van een door het hof aan te wijzen en benoemen GI.
4.3
De moeder voert verweer. De moeder vraagt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel zijn verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat de moeder alleen is belast met het gezag over [de minderjarige] . Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.3
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn advies herhaald dat de moeder alleen moet zijn belast met het gezag over [de minderjarige] . De verklaringen van de ouders tijdens de mondelinge behandeling, maar zeker ook hun non-verbale communicatie, bevestigen volgens de raad het beeld zoals dat is geschetst in het raadsrapport. De ouders hebben samen een belast verleden. Toen zij elkaar ontmoetten was de moeder pas dertien jaar oud terwijl de vader drieëntwintig jaar was en alleen daarom al hadden zij geen gezonde relatie. Dit heeft voor problemen gezorgd, waardoor de ouders niet meer met elkaar kunnen communiceren. Volgens de raad is het in deze situatie belangrijker dat de ouders op een goede manier uitvoering blijven geven aan de omgangsregeling dan dat zij gezamenlijk zijn belast met het gezag over [de minderjarige] .
5.4
Het hof onderschrijft het advies dat de raad tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft gegeven. Het hof heeft de verstoorde relatie en slechte communicatie tussen de ouders tijdens de mondelinge behandeling eveneens waargenomen. Daarbij is het beeld is bevestigd dat de vader de grenzen van de moeder overschrijdt en in haar “zone” blijft treden. Dat is een heel zorgelijk beeld tegen de achtergrond van de verklaring van de moeder dat sprake is geweest van loverboy-problematiek. Zij verklaart dat de vader veertien jaar haar leven heeft bepaald. Een periode waarin zij is onderdrukt, bedreigd en gekleineerd, haar eigenwaarde is weggenomen en zij jarenlang door de vader is geïsoleerd van haar familie en vrienden. De vader betwist dit, maar heeft bij de raad wel erkend dat hij en de moeder een verleden hebben waarin het niet altijd goed is gegaan. Het hof vindt in de stukken voldoende aanwijzingen die steun bieden aan de verklaring van de moeder en die ten minste wijzen op een voor de moeder zeer traumatisch verleden met de vader. Zo zijn er diverse getuigenverklaringen waaronder ook een verklaring van een professional, namelijk een huisarts. Vast staat ook dat de moeder in 2017 is gediagnosticeerd met onder meer een posttraumatische stressstoornis.
5.5
Het hof vindt het daarnaast heel zorgelijk dat de vader geen enkel inzicht toont in de gevolgen die deze “ongezonde relatie” voor de moeder met zich heeft gebracht, maar zegt dat hij
wordt geconfronteerd met een “strijdende moeder” en de moeder in “haar eigen verhaal en waarheid blijft zitten”. Het hof heeft daarbij ook (grote) zorgen over de vader. Het is een gegeven dat de vader in 2010 al bekend was bij de politie met meerdere aantekeningen en dat hij in 2014 door [naam1] , een centrum voor ambulante forensische geestelijke gezondheidszorg, is gediagnosticeerd met onder meer een periodieke explosieve stoornis, een aanpassingsstoornis, een paniekstoornis met agorafobie, hypochondrie en ook (trekken van een) borderline stoornis. Weliswaar gaat het hier om oudere informatie die nu met de nodige voorzichtigheid moet worden geïnterpreteerd maar dat betekent niet dat deze informatie terzijde moet worden gelegd. Integendeel: deze informatie ondersteunt in elk geval een aantal door de moeder beschreven voorvallen over het traumatische verleden dat zij in haar relatie, de omgang en het contact met de vader ervaren heeft.
De vader stelt dan wel aan zichzelf gewerkt te hebben en zijn leven op orde te hebben, maar het hof is daar niet voldoende van overtuigd. Uit de stukken blijkt dat de vader in 2021 en 2022 in behandeling is geweest voor het verminderen van paniekaanvallen en hyperventilatie en dat hij voor hulpvragen over betere zelfzorg en dag-structuur verwezen is naar het maatschappelijk werk, maar nergens blijkt dat de eerder gestelde diagnoses niet meer actueel zijn. Verder blijkt uit meerdere verklaringen in het dossier dat de vader ten tijde van de overdracht van [de minderjarige] de moeder niet aankijkt, haar niet begroet en niet met haar praat (behoudens kennelijk vloeken en schelden). Ook blijkt daaruit dat de vader blijft dralen om afscheid van [de minderjarige] te nemen en haar blijft terugroepen voor knuffels.
5.6
Gelet op wat hiervoor met betrekking tot de achtergrond van partijen en hun relatie is overwogen heeft het hof niet de verwachting dat de slechte communicatie tussen hen op korte termijn zal verbeteren. De moeder heeft nog steeds veel angst voor de vader. Zij voelt zich onveilig in het contact met de vader en is erg bang dat de vader bij gezamenlijk gezag opnieuw grip op haar leven gaat krijgen. Bij de moeder bestaat (nog) geen enkel draagvlak voor deelname aan een ouderschapsbemiddelingstraject met het oog op communicatieverbetering, zoals de vader wenst. Zij heeft daarvoor geen ruimte omdat zij ervaart dat zij haar eigen leven net weer terug heeft: een leven waarover zij zelf de controle heeft. Zij werkt nog aan het verbeteren van haar eigenwaarde en zelfbeeld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard daarvoor inmiddels traumatherapie te zijn gestart. Het hof is van oordeel dat de moeder, anders dan de vader aanvoert, geen misbruik maakt van haar situatie door haar afwijzing van overleg en het volgen van een ouderschapstraject. Duidelijk is dat in elk geval sprake is geweest van een zeer ongelijkwaardige situatie toen de ouders elkaar ontmoetten en dat er tussen hen nadien veel is gebeurd. Het hof vindt het aannemelijk dat de moeder dit moet verwerken voordat sprake kan zijn van hulpverlening die is gericht op oudercommunicatie. Het is dan ook - gelet op hun gezamenlijke verleden - juist aan de vader om meer ruimte te geven aan de moeder en daarbij haar privéleven en eigen tijd met [de minderjarige] te respecteren. Het gaat dus niet aan dat de vader zich, zoals ter mondelinge behandeling is gebleken, niet aan gemaakte afspraken houdt of dat hij spontaan bij (de hockeywedstrijden van) [de minderjarige] (die de moeder coacht) langsgaat of dagelijks telefonisch contact zoekt met zijn dochter. Daarvoor bestaat op dit moment absoluut geen ruimte en de vader moet daarmee ophouden.
5.7
Het hof sluit zich verder aan bij het advies van de raad in zijn rapport dat (ook) de vader individuele hulpverlening moet aangaan. Het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag is ingegeven door het feit dat hij zichzelf nu geen volwaardig ouder voelt en dat hij zijn rol als ouder niet volledig kan invullen. Hij beoogt met zijn verzoek meer gelijkwaardig ouderschap, wat op zichzelf een begrijpelijke en legitieme wens is. Echter uit de stukken en de bevindingen van het hof tijdens de mondelinge behandeling komt de vader niet primair naar voren als iemand die gericht is op het met de moeder in gezamenlijk overleg nemen van belangrijke beslissingen voor [de minderjarige] . Wat met name opvalt is de behoefte van de vader om met betrekking tot [de minderjarige] zelf dingen te kunnen beslissen en ondernemen, zonder daarvoor toestemming te hoeven vragen aan de moeder of van die toestemming afhankelijk te zijn. Deze houding in combinatie met de door de moeder in de relatie en ook nu nog ervaren (ernstige) overschrijding van haar grenzen en de gevolgen daarvan, die ook door de raad en het hof zijn waargenomen, maakt dat er voor de vader ook nog een lange weg te gaan is, waarbij hulpverlening aangewezen is.
5.8
Nu de ouders niet in staat tot zijn een behoorlijke onderlinge communicatie over [de minderjarige] en ook niet te voorzien is dat in die situatie op afzienbare termijn verandering zal komen, kan van gezamenlijke gezagsuitoefening geen sprake zijn. De belangen van [de minderjarige] zouden bij toewijzing van het verzoek van de vader ernstig worden geschaad. Dat leidt tot de conclusie dat het verzoek van de vader om naast de moeder te worden belast met het gezag over [de minderjarige] moet worden afgewezen.
Ondertoezichtstelling
5.9
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.1
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders verklaard dat [de minderjarige] zich goed ontwikkelt. Het gaat goed op school en zij heeft veel buitenschoolse activiteiten zoals hockey en pianoles. [de minderjarige] heeft ook veel vriendinnetjes en zij heeft het fijn bij de moeder én bij de vader. Het hof leidt hieruit af dat geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, zodat het hof het verzoek van de vader om [de minderjarige] onder toezicht te stellen zal afwijzen. De vrees van de vader dat hij geen volwaardige rol in het leven van [de minderjarige] zal spelen en dat de partner van de moeder dat wel zal doen, vormt - zo deze vrees al terecht zou zijn - onvoldoende grond om [de minderjarige] onder toezicht te stellen. Het hof overweegt tot slot dat de raad nog bezig is met een onderzoek welke omgangsregeling het meest in het belang van [de minderjarige] is. Als de raad het nodig vindt, zal het onderzoek worden uitgebreid naar een beschermingsonderzoek (een onderzoek of een ondertoezichtstelling nodig is).

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover daarbij de verzoeken van de vader om naast de moeder te worden belast met het gezag over [de minderjarige] en haar onder toezicht te stellen zijn afgewezen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 juli 2023, voor zover daarbij de verzoeken van de vader om naast de moeder te worden belast met het gezag over [de minderjarige] en haar onder toezicht te stellen, zijn afgewezen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, J.B. de Groot en M.P. den Hollander, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Den Hollander, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 29 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.