ECLI:NL:GHSHE:2024:2288

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
20-000049-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan de voortzetting van de werkzaamheid van de verboden organisatie Bandidos MC

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van deelname aan de voortzetting van de werkzaamheid van de organisatie Bandidos MC, die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden was verklaard. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte op 1 juni 2020 in Eindhoven, gekleed in kleding met het logo van Bandidos, heeft deelgenomen aan de voortzetting van de werkzaamheid van deze verboden organisatie. Het hof heeft uitvoerig ingegaan op de juridische context van artikel 140, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat deelname aan de voortzetting van de werkzaamheid van een verboden organisatie strafbaar stelt. De advocaat-generaal had gevorderd tot een taakstraf van 80 uren, maar het hof heeft uiteindelijk een taakstraf van 60 uren opgelegd. Het hof heeft ook de in beslag genomen goederen verbeurd verklaard. De beslissing van de rechtbank om de verdachte vrij te spreken is vernietigd, en het hof heeft geoordeeld dat de gedragingen van de verdachte, in het licht van de verbodenverklaring van Bandidos, een bijdrage hebben geleverd aan de voortzetting van de organisatie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000049-23
Uitspraak : 17 juli 2024
TEGENSPRAAK (artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 23 december 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-242654-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde. De rechtbank heeft tevens de teruggave gelast van de onder de verdachte inbeslaggenomen goederen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het aan de verdachte tenlastegelegde. Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat het dragen van de naam Bandidos en het logo bij uitstek moet worden gezien als het voortzetten van de werkzaamheid van de verboden organisatie, nu het doel van het dragen daarvan onder andere is om eenheid en uniformiteit naar buiten uit te stralen. Aangevoerd is tevens dat het bestanddeel ‘voortzetten van de werkzaamheid’ in het licht van het arrest van de Hoge Raad ruim moet worden uitgelegd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd dat de in beslaggenomen goederen verbeurd worden verklaard.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft - op gronden zoals in de pleitnota verwoord - bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de verdediging (in de kern) aangevoerd dat de verdachte kleding droeg met daarop logo’s en teksten die enkel betrekking hadden op het (niet verboden) Nijmeegse chapter van de Bandidos . Daarnaast is aangevoerd dat er naar het oordeel van de verdediging geen sprake is van het ‘voortzetten van de deelname aan een verboden organisatie’ door het enkele dragen van kleding met daarop logo’s van de organisatie, aangezien dit moet worden gezien als een individuele, ongerichte actie. Voorts heeft de verdediging (
zo begrijpt het hof het verweer) aangevoerd dat een gedraging door een individu door het bestanddeel ‘organisatie’ niet kan leiden tot de bewezenverklaring van de deelname daarvan. Tot slot is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd nu het hof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 juni 2020 te Eindhoven, heeft deelgenomen aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard, namelijk Bandidos MC Holland , door
- gekleed in een vest waarop op de voorzijde de tekst ‘ Bandidos ’, ‘1%’ en/of ‘bad company’ stond vermeld en/of op de achterzijde het logo van Bandidos MC Holland , of in elk geval een logo dat (nagenoeg) gelijk was aan of sterk geleek op dat van Bandidos MC Holland ,
- gekleed in een t-shirt met het logo van Bandidos MC Holland , of in elk geval een logo dat (nagenoeg) gelijk was aan of sterk geleek op dat van Bandidos MC Holland en/of de tekst ‘BF 1% FB’ en/of
- met een motorvoertuig met daarop een sticker met het logo van Bandidos MC Holland , of in elk geval een logo dat (nagenoeg) gelijk was aan of sterk geleek op dat van Bandidos MC Holland en/of de tekst ‘1% mc worldwide’, over de openbare weg, te weten de Vigliuslaan en/of Catharinaplein, te rijden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 juni 2020 te Eindhoven, heeft deelgenomen aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard, namelijk Bandidos MC Holland , door:
- gekleed in een vest waarop op de voorzijde de tekst ‘ Bandidos ’, ‘1%’ en ‘bad company’ stond vermeld en op de achterzijde het logo van Bandidos MC Holland
- gekleed in een t-shirt met het logo van Bandidos MC Holland en de tekst ‘BF 1% FB’ en
- met een motorvoertuig met daarop een sticker met het logo van Bandidos MC Holland en de tekst ‘1% mc worldwide’, over de openbare weg, te weten de Vigliuslaan en Catharinaplein, te rijden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, District Eindhoven, Districtsrecherche Eindhoven, proces-verbaalnummer PL2100- 2020120933, gesloten d.d. 2 juni 2020, door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-33, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juni 2020 (dossierpagina’s 3-4), voor zover als inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op dag, datum en tijdstip voornoemd (
het hof begrijpt: op 1 juni 2020) waren wij, verbalisant [verbalisant 2] en verbalisant BZO83401, belast met de dienst noodhulp Politie. (…) Omstreeks 15.30 uur kregen wij, verbalisanten, via het Operationeel Centrum van de politie-eenheid Oost Brabant het verzoek om te gaan naar de Vigliuslaan te Eindhoven. (…) Wij zagen op de weg twee motoren staan van het merk Harley Davidson. (…) Wij zagen dat de motoren voorzien waren van een kentekenplaat, respectievelijk met
het kenteken [kenteken 1] en [kenteken 2] . Wij, verbalisanten, zagen dat verdachte [verdachte] een zwart lederen rocker (hesje) van de MC Bandidos droeg en dat de andere man een T-shirt droeg met daarop in letters onder andere het woord ‘support’ in dezelfde kleuren letters als de teksten die op genoemde rocker afgebeeld stonden. (…) Daarnaar gevraagd deelde de man met de rocker (
het hof begrijpt: de verdachte) mede de president te zijn van de Bandidos chapter Nijmegen . (…) Wij zagen dat [verdachte] op de motor met het kenteken [kenteken 1] reed. Wij zagen dat er op
de benzinetank een grote witte sticker zat met de tekst BANDIDOS 1% MC WOLDWIDE (het hof begrijpt: WORLDWIDE) en het rug-logo van Bandidos .
Wij, verbalisanten, hoorde verdachte [medeverdachte] met het T-shirt met daarop het woord
‘support’ zeggen dat hij bevriend was met de Bandidos . Voor hem zouden ook dezelfde
regelen en clubnormen gelden.
(…)
Verdachte : [verdachte] .
2.
Een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (civiele kamer) d.d. 18 december 2018, die op 24 april 2020 onherroepelijk is geworden, voor zover inhoudende:
(…)
4.42
De beslissing van het hof kan als volgt worden samengevat:
(…)
b. (…) Net als de rechtbank vindt het hof daarom dat de informele vereniging de Nederlandse afdeling van de Bandidos Motorcycle Club , hierna BMC Holland , moet worden verboden en ontbonden. Het hof zal de beschikking van de rechtbank op dat punt in stand laten.
c. Deze beslissing betekent dat BMC Holland niet langer mag bestaan en dat het verboden is om lid te zijn van BMC Holland of om de werkzaamheid van BMC Holland voort te zetten.
3.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 juni 2020 (dossierpagina’s 29-32), voor zover inhoudende als de verklaring van de verdachte:
V: Wat kan jij verklaren met betrekking tot het feit waarvoor je bent aangehouden?
A: Ik ben lid van Bandidos Nijmegen . (…)
V: Klopt het dat jij kleding droeg met zichtbare opdruk Bandidos ?
A: Ja.
V: Wat had jij aan?
A: Mijn vest met Bandidos Nijmegen er op.
4.
Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting in eerste aanleg d.d. 9 december 2022, voor zover inhoudende als de verklaring van de verdachte:
Waarschijnlijk reed ik inderdaad op 1 juni 2020 in Eindhoven in de kleding zoals in de tenlastelegging is omschreven. (…) Ik ben nog lid van Bandidos . Ik was de president van het chapter in Nijmegen . Ik ben sinds 2014 lid.
Oordeel hof
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Inleiding
De verdachte is tijdens een motorrit op 1 juni 2020 in Eindhoven staande gehouden, omdat hij gekleed was in een vest met daarop het logo van Bandidos alsmede de teksten ‘ bandidos ’, ‘1%’ en ‘bad company’. De verdachte droeg (daaronder maar wel zichtbaar) een t-shirt met het logo van de Bandidos en de tekst ‘BF 1% FB’ (
het hof begrijpt: Bandidos Forever 1% Forever Bandidos). Op zijn motor zat een sticker met daarop de tekst ‘ BANDIDOS 1% MC WORLDWIDE’ en het logo van Bandidos .
De rechtbank Oost-Brabant heeft de verdachte vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde. Daartoe overwoog de rechtbank dat het rijden op een motor in het openbaar in kledij en een helm met daarop verwijzingen naar de Bandidos MC Holland /MC Woldwide - gelet op de aard van deze gedraging en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond - in dit geval een ongerichte, individuele gedraging van een voormalig lid van Bandidos MC Holland is, welke gedraging niet kan worden aangemerkt als het deelnemen aan de voortzetting van de werkzaamheid van Bandidos MC Holland . Ten overvloede overwoog de rechtbank dat als het al zou gaan om het dragen van kleding of het hebben van goederen van Bandidos MC Holland en niet (mede) een lokaal Bandidos chapter), de rechtbank alsnog tot vrijspraak zou overgaan, aangezien in dat geval blijft staan dat de gedraging van de verdachte een ongerichte, individuele gedraging is, die niet kan worden aangemerkt als het deelnemen aan de voortzetting van de werkzaamheid van Bandidos MC Holland .
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de gedragingen van de verdachte, te weten het in Eindhoven op de openbare weg rijden op een motor in kleding met het logo en de naam van de Bandidos Motorclub en het 1%-teken, vallen onder deelneming van de voorzetting van de werkzaamheid van Bandidos Motor Club Holland (hierna BMC Holland ), die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard (artikel 140, tweede lid (oud), van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)).
Het hof heeft bij de beantwoording van deze vraag aansluiting gezocht bij een aantal overwegingen van het hof ’s-Hertogenbosch in zijn arrest van 12 oktober 2022 en maakt deze tot de zijne.
De civiele verbodenverklaring van Bandidos Holland Motorcycle Club
Het Openbaar Ministerie kan op grond van artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek (hierna telkens: BW) de rechter verzoeken een rechtspersoon, zoals een (informele) vereniging of stichting, te verbieden en te ontbinden, als de werkzaamheid daarvan in strijd is met de openbare orde. Na een dergelijk verbod is de deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een dergelijke organisatie strafbaar (artikel 140, tweede lid Sr).
Het Openbaar Ministerie heeft in een civielrechtelijke procedure bij de rechtbank Midden-Nederland onder andere verzocht de informele vereniging BMC Holland op grond van artikel 2:20 BW verboden te verklaren, omdat de werkzaamheid van BMC Holland in strijd zou zijn met de openbare orde. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 20 december 2017 (ECLI:NL:RBMNE:2017:6241) BMC Holland verboden verklaard vanwege - kortweg - de binnen BMC Holland bestaande cultuur waarin het plegen van (ernstig) geweld wordt gestimuleerd. De rechtbank heeft hierbij gewezen op de omstandigheid dat de Bandidos zichzelf typeren als een Motorcycle Club met een cultuur van wetteloosheid, een 'outlaw-cultuur', wat de motorclub uitdraagt in kleding, zoals het dragen van het 1%-teken, een teken waarmee men aan de buitenwereld laat zien dat zij buiten de wet (willen) opereren en dat zij outlaws zijn. Ook heeft de rechtbank gewezen op de omstandigheid dat de gerichtheid van de Bandidos op het plegen van geweld en het stimuleren daarvan door de Bandidos -organisatie blijkt uit het feit dat het plegen van geweld wordt beloond met onderscheidingen (patches), waarbij de 'expect no mercy'-patch het meest prominent is. Deze patch wordt uitgereikt aan Bandidos -leden die ten behoeve van de motorclub (ernstig) geweld hebben gepleegd. Volgens de rechtbank gebruiken de leden bewust de naam ' Bandidos ' of hun 'colors' om hun daden en woorden kracht bij te zetten.
Nu de rechtbank van oordeel was dat de cultuur van de Bandidos en de feitelijk daaruit voortvloeiende gedragingen dermate kenmerkend en structureel zijn gebleken dat er een reële kans bestaat dat Bandidos -leden in de nabije toekomst in Nederland (opnieuw) ernstige geweldsdelicten plegen die de lichamelijke integriteit van personen binnen de eigen clubsfeer en/of van personen daarbuiten (ernstig) aantasten en de Nederlandse samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten, heeft de rechtbank BMC Holland verboden verklaard.
In het hoger beroep van deze civielrechtelijke procedure is het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij beschikking van 18 december 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:10865) evenals de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het verzoek van het Openbaar Ministerie de informele vereniging BMC Holland op grond van artikel 2:20 BW verboden te verklaren, moet worden toegewezen. Daarbij is door het hof overwogen dat de vaststaande feiten voldoende zijn om ervan uit te gaan dat sprake is van een naar buiten optredend landelijk organisatorisch verband van lokale verenigingen (chapters) en individuele Bandidos -leden onder de naam BMC Holland (rov. 4.18). Uit de uitingen en gedragingen die als een eigen werkzaamheid aan BMC Holland kunnen worden toegerekend, blijkt dat het toepassen van geweld, ook in de openbare ruimte, niet wordt geschuwd, maar wordt aangemoedigd én gebagatelliseerd. De gedragingen van BMC Holland creëren een cultuur van angst, zowel binnen de organisatie als overigens in de samenleving. Ook het bad standing-beleid gaat met geweld en dreiging van geweld gepaard. Een en ander vormt een daadwerkelijke aantasting van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel, zoals het recht op vrijheid van vereniging (waaronder de vrijheid voor anderen om een vereniging op te richten en de vrijheid om het lidmaatschap van een vereniging te beëindigen) en veiligheid en het beginsel van lichamelijke integriteit van personen. De gedragingen, begaan binnen de sfeer en cultuur zoals hiervoor omschreven, ontwrichten onze samenleving of kunnen die ontwrichten en kunnen niet worden geduld. De verbodenverklaring is een noodzakelijke maatregel om die gedragingen te voorkomen. Ook het hof vindt daarom dat BMC Holland moet worden verboden en ontbonden, omdat de werkzaamheid van BMC Holland in strijd is met de openbare orde (rov. 4.24-4.26 en 4.29).
Het hof oordeelde verder dat de lokale Nederlandse Bandidos -chapters en hun leden lid zijn van BMC Holland . Met het verbod en de ontbinding van BMC Holland is het deze (rechts)personen niet langer toegestaan van BMC Holland lid te zijn en is het hun verboden om de werkzaamheid van BMC Holland in welke vorm dan ook voort te zetten (rov. 4.32). Daarmee is niet gezegd dat het de leden van BMC Holland , waaronder de lokale chapters, verboden is om te bestaan en om hun eigen werkzaamheid - voor zover die niet (ook) als een werkzaamheid van BMC Holland kan worden aangemerkt - voort te zetten. De chapters zijn geen onzelfstandig onderdeel van BMC Holland , maar vormen in zichzelf een bestendige organisatie met leden. Zij zijn daarom zelfstandige informele verenigingen met eigen rechtspersoonlijkheid (rov. 4.33).
Bij beschikking van 24 april 2020 heeft de civiele kamer van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:797), nummer 19/01401, het beroep van het Openbaar Ministerie tegen de hiervoor vermelde beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2018 verworpen. Het beroep richtte zich daarbij op twee onderdelen van de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. In cassatie was enkel nog aan de orde (i) of Bandidos Motorcycle Club (in het geding ‘ BMC International’ genoemd) kon worden aangemerkt als een wereldwijd, als zelfstandige eenheid of organisatie naar buiten optredend lichaam of samenwerkingsverband, en (ii) of een verbod van de Nederlandse afdeling van de Bandidos Motorcycle Club (de informele vereniging BMC Holland ) tot gevolg had dat ook de lokale Nederlandse ‘chapters’ verboden zouden zijn. De deelbeslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat BMC Holland moet worden verboden en ontbonden omdat de werkzaamheid van BMC Holland in strijd is met de openbare orde, werd als zodanig in cassatie niet bestreden.
Deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden organisatie
Verdachte is het schenden van artikel 140, tweede lid (oud) Sr tenlastegelegd. Artikel 140, tweede lid Sr, zoals dat ten tijde van het tenlastegelegde luidde, stelde onder meer strafbaar ‘deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard’. Deze strafbaarstelling is geplaatst in Titel V van Boek 2, onder misdrijven tegen de openbare orde. Het bestanddeel ‘deelneming’ is per 1 januari 2022 geschrapt (
Stb.2021, 310 (wet van 23 juni 2021) en
Stb.2021, 346 (inwerkingtreding per 1 januari 2022). Een aparte bewezenverklaring van ‘deelneming’, wordt niet meer van belang geacht. Dat bestanddeel was volgens de memorie van toelichting verwarrend: voor de strafbaarheid op grond van dit artikel zou het vooral moeten gaan om de ‘voortzetting van de werkzaamheid’ van een verboden rechtspersoon, terwijl een aparte bewezenverklaring van het bestanddeel ‘deelneming’ daarvoor niet van belang zou zijn (
Kamerstukken II2019/20, 35366, 3, p. 26). Voor de beoordeling van de onderhavige strafzaak gaat het hof er daarom vanuit dat het begrip 'deelnemen' zoals tenlastegelegd op grond van artikel 140, tweede lid (oud) Sr, gelijk de feitelijke uitleg die daaraan in het eerste lid van artikel 140 Sr wordt verleend, ziet op het hebben van een aandeel in, dan wel het ondersteunen van de voortzetting van de werkzaamheid van de verboden verklaarde en ontbonden rechtspersoon.
Voor wat betreft de inhoud van het bestanddeel de ’voortzetting van de werkzaamheid’ van de verboden verklaarde en ontbonden rechtspersoon stelt het hof het volgende vast.
In de civielrechtelijke context wordt op grond van artikel 2:20, eerste lid BW een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, door de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie verboden verklaard en ontbonden. Het begrip 'werkzaamheid' is in de desbetreffende kamerstukken als volgt toegelicht: 'Het woord werkzaamheid is in zijn gewone betekenis gebruikt en omvat dus die daden die de rechtspersoon stelt en de woorden die hij spreekt en schrijft, ongeacht op welke wijze blijkt dat die zijn gesteld, gesproken of geschreven in het kader van de organisatie met rechtspersoonlijkheid. Daartoe behoren de middelen waarmee hij zijn doel nastreeft, maar ook bij voorbeeld het stelselmatig niet afdragen van premies. De enkele overtreding van een of meer verboden stempelt een rechtspersoon nog niet tot ongeoorloofd. Dergelijke overtredingen moeten zijn geworden tot een schakel in de werkwijze om als werkzaamheid te worden aangemerkt en bovendien zo ernstig zijn, dat die werkzaamheid binnen de termen van artikel 15 valt.' (
opmerking hof: de verwijzing betreft naar art. 15 (oud) Boek 2 BW, dat sinds 1992 is vernummerd naar art. 20 Boek 2 BW) (
Kamerstukken II, 1984-1985, 17 476, nrs. 5-7, p. 9-10).
In de strafrechtelijke context stelt het hof vast dat de wetgever, ondanks aansporingen daartoe, uitdrukkelijk niet heeft aangegeven welke gedragingen onder 'de voortzetting van de werkzaamheid' van de verboden verklaarde en ontbonden organisatie vallen en derhalve bewust heeft afgezien van het opnemen van een opsomming van werkzaamheden die strijd kunnen opleveren met de openbare orde (
Kamerstukken II, 1984-1985, 17 476, nrs. 5-7, p. 3-4). Dit wordt bevestigd tijdens de behandeling van de reeds vermelde Wet tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter verruiming van de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen (
Stb.2021, 310), welke per 1 januari 2022 heeft geleid tot aanpassing van onder andere artikel 140, tweede lid Sr. De wetgever stelt op dit punt hierover: 'De kern van artikel 140 lid 2 Sr is dat de voortzetting van activiteiten van een ex artikel 2:20 BW onherroepelijk verboden rechtspersoon strafbaar is. Die strafbaarheid staat los van de vraag welke activiteiten of welk doelen aanleiding zijn geweest voor de verbodenverklaring zelf. Dit uitgangspunt geldt ongeacht de vorm waarin de voortzetting plaatsvindt, of het directe dan wel indirecte karakter van de voortzetting. In die zin past een ruime uitleg bij het begrip ‘voortzetting van de werkzaamheid, bedoeld in artikel 140 lid 2 Sr. Over de vraag op welke concrete wijzen de voortzetting zoal zijnn beslag kan krijgen, vermeldt artikel 140 lid 2 Sr niets. Voortzettingsgedragingen kunnen zich in velerlei vorm voordoen. Het gaat daarbij om iedere gedraging die ten dienste staat aan het voortbestaan van de verboden organisatie.
De wetgever heeft in de memorie van toelichting die ten grondslag ligt aan de in 2022 in werking getreden wijziging van artikel 140, tweede lid, Sr, het volgende overwogen omtrent het begrip ‘voortzetting’ (
Kamerstukken II2019/20, 35366, 3, p. 26. Zie ook
Kamerstukken II2019/20, 35366, 4, p. 9):
“Voortzettingsgedragingen kunnen zich in velerlei vorm voordoen. Het gaat daarbij om iedere gedraging die ten dienste staat aan het voortbestaan van de verboden organisatie. Ter illustratie zij gewezen op: het organiseren van een betoging, evenement of vergadering, het oprichten van een nieuwe (vergelijkbare) organisatie, het voeren van een ledenadministratie, het «in de lucht» houden van een website en het houden van fondsenwervingsacties ten behoeve van een verboden rechtspersoon of een daarmee vergelijkbare opvolger. Een combinatie van dergelijke factoren levert eerder bewijs op van de voortzetting van de activiteiten van een verboden rechtspersoon.”
Het nader rapport bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 23 juni 2021 tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter verruiming van de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen (
Stb.2021, 310) houdt onder meer het volgende in (
Kamerstukken II2019/20, 35366, nr. 4, p. 8-9):
“De Afdeling constateert dat de strafbaarheid wegens voortzetting van de activiteiten van een ex artikel 2:20 BW onherroepelijk verboden rechtspersoon, als bedoeld in artikel 140 lid 2 Sr, in feite een dode letter is, mede omdat onduidelijkheid bestaat over de betekenis en reikwijdte daarvan. Duidelijker zou moeten worden wat wordt verstaan onder «de werkzaamheid» van een verboden organisatie in de zin van artikel 140 lid 2 Sr. Tevens stelt de Afdeling dat de effectiviteit van artikel 140 lid 2 Sr zou kunnen worden vergroot door het verwarrende bestanddeel «deelneming» te schrappen en door opname in de wet van een niet-limitatieve opsomming van concrete voortzettingsgedragingen. De kern van artikel 140 lid 2 Sr is dat de voortzetting van activiteiten van een ex artikel 2:20 BW onherroepelijk verboden rechtspersoon strafbaar is. Die strafbaarheid staat los van de vraag welke activiteiten of welke doelen aanleiding zijn geweest voor de verbodenverklaring zelf. Dit uitgangspunt geldt ongeacht de vorm waarin de voortzetting plaatsvindt, of het directe dan wel indirecte karakter van de voortzetting. In die zin past een ruime uitleg bij het begrip «voortzetting van de werkzaamheid», bedoeld in artikel 140 lid 2 Sr. Over de vraag op welke concrete wijzen de voortzetting zoal z’n beslag kan krijgen, zwijgt artikel 140 lid 2 Sr.
Voortzettingsgedragingen kunnen zich in velerlei vorm voordoen. Het gaat daarbij om iedere gedraging die ten dienste staat aan het voortbestaan van de verboden organisatie. Ter illustratie zij gewezen op: het organiseren van een betoging, evenement of vergadering, het oprichten van een nieuwe (vergelijkbare) organisatie, het voeren van een ledenadministratie, het «in de lucht» houden van een website en het houden van fondsenwervingsacties ten behoeve van een verboden rechtspersoon of een daarmee vergelijkbare opvolger. Een combinatie van dergelijke factoren levert eerder bewijs op van de voortzetting van de activiteiten van een verboden rechtspersoon.
De casuïstiek is hier dermate groot, dat iedere wettelijke opsomming, zelfs een indicatieve, bij voorbaat te kort zou schieten, en voor de rechtsontwikkeling misschien zelfs een onnodig verstarrend effect zou kunnen hebben. Daarom is volstaan met de genoemde verduidelijking in de toelichting. Wel is, overeenkomstig het advies van de Afdeling, het verwarrende bestanddeel «deelneming aan» geschrapt. Daarmee wordt verduidelijkt dat het voor de strafbaarheid ex artikel 140 lid 2 Sr moet gaan om de daadwerkelijke «voortzetting» van de activiteiten van een verboden rechtspersoon. Een aparte bewezenverklaring van «deelneming», zoals de huidige tekst van artikel 140 lid 2 Sr zou kunnen suggereren, is daarbij niet van belang.”
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 december 2023 overwogen dat als uitgangspunt van het bepaalde in artikel 140, tweede lid Sr, heeft te gelden dat het bestanddeel ‘voortzetting van de werkzaamheid’ betrekking heeft op iedere gedraging die ten dienste staat aan het voortbestaan van de verboden organisatie en dat aan dat bestanddeel een ruime uitleg toekomt (HR 5 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1612).
Uit de wetsgeschiedenis en het arrest van de Hoge Raad van 5 december 2023 leidt het hof af dat het voor de vaststelling of sprake is van de voortzetting van de werkzaamheid van een verboden organisatie, vereist is om te bezien of de gedraging van de verdachte ten dienste staat aan het voortbestaan van de verboden organisatie. Daarbij dien(t)(en) de tenlastegelegde gedraging(en) van de verdachte een aandeel te hebben in, dan wel de voortzetting van de werkzaamheid van de verboden verklaarde en ontbonden rechtspersoon te ondersteunen, waardoor een verboden organisatie voortgaat op een wijze die strijdig is met de openbare orde. Het kan hierbij gaan om iedere gedraging die ten dienste staat aan het voortbestaan van de verboden organisatie en die op zichzelf bezien niet strafbaar is, maar die wel bij het normale verenigingsverband hoort. Op voorhand is niet uitgesloten dat deze gedraging door een enkeling kan worden gepleegd. Daarbij moet worden bekeken of de gedraging(en) van een verdachte – bezien tegen de context ervan – naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als gedraging(en) die bij de normale gang van zaken van de vereniging horen. Als dat het geval is, wordt het rechterlijk oordeel genegeerd (aldus advocaat-generaal A.E. Harteveld in zijn conclusie, ECLI:NL:PHR:2023:763).
Verweren (uit)dragen logo’s en teksten is geen deelname aan de voortzetting van de criminele organisatie.
Bandidos Motorcycle club presenteert zich als een zogenaamde 1%-motorclub. Een 1%-motorclub wordt ook wel een ‘Outlaw Motorcycle Gang’ (OMG) genoemd. Met het dragen van voornoemd teken draagt men uit dat men zich niet conformeert aan de wet en naar het oordeel van het hof zo bezien een subcultuur onderhoudt. De rechtbank Midden-Nederland heeft in de beschikking op 20 december 2017 BMC Holland verboden verklaard vanwege, kort samengevat, de binnen BMC Holland bestaande cultuur waarin het plegen van (ernstig) geweld wordt gestimuleerd. De rechtbank heeft hierbij gewezen op de omstandigheid dat de Bandidos zichzelf typeren als een Motorcycle Club met een cultuur van wetteloosheid, een 'outlaw-cultuur', wat de motorclub uitdraagt in kleding, zoals het dragen van het 1%-teken, een teken waarmee men aan de buitenwereld laat zien dat zij buiten de wet (willen) opereren en dat zij ‘outlaws’ zijn. Ook heeft de rechtbank gewezen op de omstandigheid dat de gerichtheid van de Bandidos op het plegen van geweld en het stimuleren daarvan door de Bandidos -organisatie blijkt uit het feit dat het plegen van geweld wordt beloond met onderscheidingen (patches), waarbij de 'expect no mercy'-patch het meest prominent is. Deze patch wordt uitgereikt aan Bandidos -leden die ten behoeve van de motorclub (ernstig) geweld hebben gepleegd. Volgens de rechtbank gebruiken de leden bewust de naam ' Bandidos ' of hun 'colors' om hun daden en woorden kracht bij te zetten.
Uit de eerdergenoemde beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden volgt dat bij de verbodenverklaring van Bandidos MC Holland is vastgesteld dat de werkzaamheid van die organisatie onder meer inhield dat het toepassen van geweld - ook in de openbare ruimte - niet wordt geschuwd, maar wordt aangemoedigd en gebagatelliseerd. Er werd een cultuur van angst gecreëerd, zowel binnen de organisatie als overigens in de samenleving en er was een bad standing-beleid dat gepaard ging met (dreiging van) geweld. Het hof maakt deze overwegingen tot de zijne.
Het hof overweegt - in lijn met de civiele kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - dat de chapters op zichzelf staand niet verboden zijn en het dragen van ‘colors’ van die chapters eerst dan strafbaar is in het licht van artikel 140, tweede lid, Sr indien die gedragingen (het dragen van ‘colors’) er naar hunuiterlijke verschijningsvorm op gericht zijn om (óók) uiting te geven aan (het behoren tot of steunen van) BMC Holland . Bij de beantwoording van die vraag komt mede betekenis toe aan de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht en de aard en context van die gedragingen. De eventuele deelverenigingen of chapters zullen zich na de verbodenverklaring van de overkoepelende organisatie immers moeten onthouden van gedragingen die neerkomen op een voortzetting van de verboden moedervereniging (HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1114,
NJ2022/275).
Niet betwist is dat de verdachte in Eindhoven rijdend op een motor kleding van de Bandidos droeg. Daarover is geverbaliseerd dat de verdachte gekleed was in een vest met daarop het logo van Bandidos alsmede de teksten ‘ bandidos ’, ‘1%’ en ‘bad company’. De verdachte droeg (daaronder maar wel zichtbaar) een t-shirt met het logo van de Bandidos en de tekst ‘BF 1% FB’ (
het hof begrijpt: Bandidos Forever 1% Forever Bandidos). Op zijn motor zat een sticker met daarop de tekst ‘ BANDIDOS 1% MC WORLDWIDE’ en het logo van Bandidos . De verdachte heeft zich daardoor naar het oordeel van het hof naar de uiterlijke verschijningsvorm
medegeprofileerd als zijnde lid van de verboden organisatie Bandidos Holland.
Het hof is van oordeel dat door het op een motor rijden op de openbare weg en daarbij het dragen van deze kleding , de verdachte heeft deelgenomen aan de voortzetting van de werkzaamheid van de verboden BMC Holland en daarmee heeft gehandeld in strijd artikel 140, tweede lid (oud), Sr. Immers uit de inhoud van de hiervoor aangehaalde beschikkingen, waarvan het hof de overwegingen tot de zijne heeft gemaakt, blijkt dat de naam Bandidos , het logo en de patches onlosmakelijk verbonden zijn met een cultuur van wetteloosheid, geweld en angst die tot de verbodenverklaring heeft geleid. Het dragen/tonen daarvan in de openbare ruimte terwijl op een motor wordt gereden draagt bij aan die cultuur en kan bezien tegen deze context naar hunuiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als gedragingen die bij de normale gang van zaken en daarmee tot de werkzaamheid van BMC Holland behoorden. De stelling van de verdediging dat een gedraging door een individu door het bestanddeel ’organisatie’ in artikel 140, tweede lid Sr niet kan leiden tot een bewezenverklaring van de deelname daaraan wordt door het hof verworpen. Immers, een individu kan evenzeer het gevaar dat uitgaat van de verboden organisatie blijven uitdragen. Overigens reed de verdachte samen met een ‘supporter’ van MC Bandidos .
Daar komt bij dat de kennelijke opvatting van de verdediging dat deelname aan de voortzetting van een verboden organisatie slechts in groepsverband (door twee of meer personen) kan worden gepleegd, geen steun vindt in het recht. Evenmin is voor een bewezenverklaring vereist dat de gedragingen een ‘betogings- of vergaderingskarakter’ moeten dragen.
Aan het voorgaande doet niet af dat de kleding de toevoeging van de plaatsnaam van het desbetreffende chapter heeft. De BMC -chapters en de BMC -leden maakten immers feitelijk onderdeel uit van BMC-Holland . Zoals het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de civiele zaak overwoog, zijn de vaststaande feiten voldoende om ervan uit te gaan dat er een naar buiten optredend landelijk organisatorisch verband is van lokale verenigingen (chapters) én individuele Bandidos -leden
onderde naam BMC Holland .
De verweren van de verdediging worden dan ook in al hun onderdelen verworpen.
Het hof is van oordeel dat het aan de verdachte tenlastegelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de deelname aan de voortzetting van een door de rechter verboden organisatie. Het beschermde belang van deze strafbepaling is de openbare orde. De strafbepaling strekt er in het bijzonder toe de samenleving te beschermen tegen het (abstracte) gevaar dat uitgaat van de (verboden) criminele organisatie. Daarnaast ligt in de overtreding van de strafbepaling van artikel 140, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, besloten dat de verdachte ook een rechterlijke uitspraak heeft genegeerd.
De verdachte heeft binnen zeer korte tijd na het onherroepelijk geworden verbod van BMC Holland in Eindhoven (samen met een Bandidos -supporter) gereden op een motor, voorzien van een sticker met de naam en het logo en het 1%-teken, en daarbij een leren vest en t-shirt met het logo en de naam en het 1%-teken gedragen. Daarmee heeft hij bewust uitgedragen aan de maatschappij dat de verboden organisatie nog altijd bestaat en - mede in het licht van het dragen van het 1%-teken - daar nog altijd gevaar vanuit gaat.
Met het onder deze omstandigheden blijven dragen van de logo’s van de verboden organisatie wordt gehandeld in strijd met de ten tijde van het bewezenverklaarde onherroepelijk geworden (rechterlijke) verbodenverklaring en kan dit gedrag mede worden bestempeld als ‘
contempt of court’. Met dergelijke gedragingen heeft de verdachte te kennen gegeven zich niets aan te trekken van de verbodenverklaring, hetgeen te meer de ‘outlaw-cultuur’ die zichtbaar wordt uitgedragen middels het 1%-logo tot uitdrukking brengt.
Tegen dergelijk gedrag moet naar het oordeel van het hof daadkrachtig worden opgetreden.
Het hof heeft tevens acht geslagen op het uittreksel justitie documentatie d.d. 23 april 2024 betreffende de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor eenzelfde soort feit. Ook heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze onder meer ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Naar het oordeel van het hof doet het door de verdediging bepleite voorstel toepassing te geven aan artikel 9a Sr dan wel de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf onvoldoende recht aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde.
Het hof acht de oplegging van de onder meer door de advocaat-generaal gevorderde stafmodaliteit in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van één jaar passend noch geboden.
Het hof constateert ambtshalve - nu niet is aangevoerd dát en waarom de redelijke termijn van berechting is geschonden - dat de redelijke termijn van berechting in hoger beroep is geschonden en stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD257).
Op 1 juni 2020 is de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg aangevangen met het verhoor van de verdachte. Op 23 december 2022 heeft de rechtbank vonnis gewezen, waardoor de redelijke termijn met ruim 6 maanden in eerste aanleg is overschreden.
Op 4 januari 2023 is er door de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, waarmee de redelijke termijn in hoger beroep is aangevangen. Het hof wijst thans ruim 6 maanden na het instellen van het hoger beroep arrest, waardoor de in deze zaak toepasselijke redelijke termijn van 24 maanden, in hoger beroep niet is overschreden.
Het hof is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg, slechts dient te worden geconstateerd waarmee een rechtsgevolg aan de overschrijding wordt verbonden, nu de ernst van de inbreuk op het recht op berechting binnen een redelijke termijn, in het licht van de duur en omvang van de opgelegde straf, van betrekkelijk geringe aard is (vgl. EHRM 29 maart 2006, nr. 36813/97 (Scordino/Italië), overweging 204 en HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492).
Alles afwegende, acht het hof de oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, passend en geboden.
Beslag
Onder de verdachte is beslag gelegd op:
  • 3 stickers met daarop het logo van de Bandidos ;
  • Een vest, lederen rocker, met daarop (het logo van) Bandidos ;
  • T-shirt met daarop (het logo van) Bandidos .
Het hof stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting vast dat deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en dat met het dragen hiervan het feit is begaan, zodat de voorwerpen moeten worden aangemerkt als voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan. Het hof zal deze voorwerpen dan ook verbeurdverklaren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a en 140 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis;
verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten 3 stickers met daarop het logo van de Bandidos , een vest, lederen rocker, met daarop (het logo van) Bandidos en een t-shirt met daarop (het logo van) Bandidos .
Aldus gewezen door:
mr. A. Muller, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. van den Akker, griffier,
en op 17 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.