ECLI:NL:GHSHE:2024:2226

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
22/1027 tot en met 22/1030 en 22/1049
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en boetebeschikkingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en boetebeschikkingen die zijn opgelegd aan belanghebbende over de jaren 2011 tot en met 2014. De inspecteur van de Belastingdienst had navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij hij kosten die door belanghebbende in aftrek op de winst waren gebracht, corrigeerde. Het hof oordeelde dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond was en dat de (navorderings)aanslagen en boeten niet te hoog waren vastgesteld. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard, maar het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen en de inspecteur had uitspraken op bezwaar gedaan. Het hof concludeerde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de door haar gestelde kosten zakelijk waren en dat de boetes terecht waren opgelegd. Het hof heeft de redelijke termijn voor het doen van uitspraak in acht genomen, maar oordeelde dat er geen aanleiding was om de boetes te matigen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 22/1027 tot en met 22/1030 en 22/1049
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West–Brabant (hierna: de rechtbank) van 6 april 2022, nummers BRE 18/7490 tot en met 18/7494 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

2011
1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de
vennootschapsbelasting opgelegd (hierna: de navorderingsaanslag 2011). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd.
2012
1.2.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de vennootschapsbelasting
opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is belastingrente in rekening gebracht.
1.2.2.
De inspecteur heeft de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2012 ambtshalve verminderd (hierna: de aanslag 2012). De in rekening gebrachte belastingrente is overeenkomstig verminderd.
2013
1.3.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de vennootschapsbelasting
opgelegd (hierna: de aanslag 2013). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een verzuimboete opgelegd.
1.3.2.
Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd (hierna: de navorderingsaanslag 2013). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is belastingrente in rekening gebracht en is een verzuimboete opgelegd.
2014
1.4.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd (hierna: de aanslag 2014). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd.
Alle jaren
1.5.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en het bezwaar tegen de navorderingsaanslag 2013 gedeeltelijk toegewezen, de navorderingsaanslag 2013 verminderd en de beschikking belastingrente vernietigd. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is het verlies over 2013 vastgesteld. Bij uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur belanghebbendes overige bezwaren afgewezen.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard.
1.7.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.9.
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [persoon 1] namens belanghebbende, [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Op deze zitting zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld de zaken met nummers 22/1027 tot en met 22/1050.
1.10.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota overgelegd aan het hof en aan de andere partij. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
1.11.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
De aandelen van belanghebbende worden volledig gehouden door [A BV] De aandelen van [A BV] worden volledig gehouden door de heer [persoon 1] . Belanghebbende is gevestigd op het adres [adres] , [postcode] in [vestigingsplaats] , tevens het woonadres van [persoon 1] . Daarnaast drijft [persoon 1] samen met [persoon 2] een vennootschap onder firma, zijnde [VOF] , dat op hetzelfde adres is gevestigd.
2.2.
De inspecteur heeft op 30 mei 2016 een boekenonderzoek bij belanghebbende aangekondigd. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2011 t/m 2014, omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 en loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015. Van het boekenonderzoek is op 7 juni 2017 een controlerapport opgemaakt.
2.3.
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek heeft de inspecteur met betrekking tot een aantal door belanghebbende in aftrek gebrachte kosten het standpunt ingenomen dat sprake is van onzakelijke uitgaven. Dit heeft geleid tot de volgende correcties:
Correctie vennootschapsbelasting
2014
2013
2012
2011
Aangegeven winst
€ 11.056
– € 10.422
€ 16.432
€ 7.690
Correctie Werk derden
€ 2.800
€ 4.227
€ 8.955
€ 8.699
Correctie Representatiekosten
€ 1.100
€ 1.000
€ 1.000
€ 1.250
Correctie Kantinekosten
€ 550
€ 500
€ 500
€ 625
Correctie relatiegeschenken
€ 130
Correctie reiskosten
€ 1.710
€ 1.615
€ 1.615
€ 2.375
Correctie Adm. en Advieskosten
€ 500
€ 500
Correctie diefstal contant geld
€ 3.235
Nader vastgestelde winst
€ 20.451
– € 3.080
€ 29.002
€ 21.269
2.4.
Gedurende het boekenonderzoek zijn de navorderingsaanslag 2011, de aanslag 2012
en de aanslag 2013 vastgesteld. Na afronding van het boekenonderzoek is de aanslag 2012 verminderd conform de bevindingen in het rapport en zijn de navorderingsaanslag 2013 en de aanslag 2014 vastgesteld.
2.5.
Als gevolg van het gedeeltelijk toewijzen van het bezwaar tegen de navorderingsaanslag 2013, is het verrekenbare verlies van het boekjaar 2013 bij beschikking vastgesteld op € 3.080. Bij beschikking is dit verlies van het jaar 2013 verrekend met de belastbare winst van 2012 (de ambtshalve vermindering 2012). Dit heeft geresulteerd in een belastbaar bedrag van 2012 van € 25.922.
2.6.
In de beroepsfase heeft de inspecteur de aftrek kosten werk derden voor alle jaren alsnog volledig geaccepteerd, de correctie aftrek relatiegeschenken (2011) teruggenomen en van de initieel 100% gecorrigeerde aftrek reiskosten voor alle jaren alsnog 50% geaccepteerd. De rechtbank heeft – mede gelet hierop – de belastbare bedragen van belanghebbende in haar uitspraak als volgt vastgesteld:
Correctie vennootschapsbelasting
2014
2013
2012
2011
Door insp. gecorrigeerde winst
€ 20.451
– € 3.080
€ 29.002
€ 21.269
Correctie Werk derden
– € 2.800
– € 4.227
– € 8.955
– € 8.699
Correctie relatiegeschenken
– € 130
Correctie reiskosten
– € 855
– € 808
– € 808
– € 1.188
Door Rechtbank vastgestelde belastbare winst
€ 16.796
– € 8.115
€ 19.239
€ 11.252
Door Rechtbank vastgesteld belastbare bedrag
€ 16.796
nihil
€ 11.124
€ 11.252
2.7.
De rechtbank heeft verder de boetebeschikkingen verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn voor het doen van een uitspraak. De rechtbank heeft de
verzuimboete bij de aanslag voor liet jaar 2013 tot op € 1.968 verminderd en de vergrijpboetes verminderd tot 40% van het bedrag aan belasting van de verminderde navorderingsaanslag 2011 respectievelijk het bedrag aan belasting van de verminderde aanslag 2014.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Zijn de in 1.1 tot en met 1.4 genoemde (navorderings)aanslagen, zoals deze zijn gebaseerd op de na beroep vastgestelde belastbare bedragen, tot de juiste bedragen vastgesteld?
II. Zijn de boeten zoals deze zijn vastgesteld na beroep, terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslag 2013, vermindering van de navorderingsaanslag 2011, de aanslag 2012, de aanslag 2013 en de aanslag 2014. Daarnaast concludeert belanghebbende tot vernietiging van alle opgelegde boeten. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
I. De (navorderings)aanslagen
4.1.
Nu belanghebbende stelt dat zij ondernemingskosten heeft gemaakt die ten laste van de winst kunnen worden gebracht, brengt een redelijke verdeling van de bewijslast met zich mee dat belanghebbende de door haar gestelde kosten aannemelijk behoort te maken. Uitgangspunt bij de beoordeling of als kosten van de onderneming opgevoerde posten als zodanig kunnen worden aanvaard, dient te zijn of de desbetreffende uitgaven op zakelijke gronden zijn gedaan, dat wil zeggen met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Als leidraad dient hierbij te worden genomen dat de wijze waarop een onderneming wordt gedreven, in beginsel wordt bepaald door de ondernemer, dat het te zijner beoordeling staat of bepaalde uitgaven voor de onderneming nut hebben, en dat het niet gaat om uitgaven die bedoeld zijn om in particuliere behoeften te voorzien. [1]
i. Representatiekosten en kantinekosten
4.2.
Belanghebbende stelt dat zij representatiekosten en kantinekosten heeft gemaakt voor het onderhouden van zijn zakelijke netwerk, die voor aftrek in aanmerking komen. De inspecteur betwist de hoogte en de zakelijkheid van deze kosten.
4.3.
Ten aanzien van de representatiekosten stelt belanghebbende dat zij op de achterkant van de horecanota’s aantekening heeft gemaakt van de zakenrelaties waarop deze betrekking hebben, maar zij heeft dat niet met stukken onderbouwd. Nu ook overigens geen verband met de zakelijke relaties van belanghebbende is vast te stellen, heeft belanghebbende het zakelijke karakter van deze kosten niet aannemelijk gemaakt.
4.4.
Met betrekking tot de kantinekosten heeft belanghebbende de kosten gebaseerd op een inschatting, en ontbreekt een administratie van de daadwerkelijk gemaakte kosten. Daargelaten de vraag of deze kantinekosten voor de zakelijke belangen van de onderneming zijn gemaakt, is het hof van oordeel dat belanghebbende de kantinekosten door het gebrek aan administratie niet aannemelijk heeft gemaakt.
ii. Reiskosten
4.5.
Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren onder de post ‘reiskosten’ onder meer kilometerkosten in aanmerking genomen, die zijn gereden door de dochter van [persoon 1] tussen haar woning in [plaats] (Noord-Holland) en het vestigingsadres van belanghebbende in [vestigingsplaats] ( [provincie] ) ), waar zich ook de woning van [persoon 1] bevindt. Onder deze post zijn ook diverse andere ritten geadministreerd. De inspecteur betwist dat alle reiskosten een zakelijk karakter hebben. In beroep is op voorspraak van de inspecteur de aftrek alsnog deels verleend. Het hof oordeelt dat belanghebbende in hoger beroep tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat een aanvullende aftrek verleend moet worden.
iii. Administratie– en advieskosten
4.6.
Met betrekking tot de post ‘administratie- en advieskosten’ heeft belanghebbende aangevoerd dat die zien op de door [VOF] verzorgde aangiften voor de jaren 2011 en 2012. De inspecteur heeft deze kosten betwist omdat geen facturen zijn verstrekt en de controleambtenaren hebben geconstateerd dat de boeking - voor zover leesbaar - volgens de voorafgaande journaalpost in 2012 betrekking heeft op een stelpost bier, fris, wijn en koffie. Nu belanghebbende geen facturen of andere stukken heeft overgelegd om de kosten te onderbouwen, heeft belanghebbende naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten zijn gemaakt.
II Boetebeschikkingen
4.7.
Ten aanzien van de boetebeschikkingen heeft de rechtbank het volgende overwogen:
‘4.11.1. De inspecteur heeft bij de navorderingsaanslag 2011 en de aanslag 2014 vergrijpboetes opgelegd van respectievelijk € 2.127 en € 2.045. De inspecteur is daarbij uitgegaan van een percentage van 50% van de (navorderings)aanslag. De inspecteur heeft onder verwijzing naar het controlerapport aangevoerd dat het aan (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende te wijten is dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld (2011) dan wel dat de aangifte onjuist is gedaan (2014). In aanvulling daarop heeft de inspecteur ter zitting van de rechtbank verklaard dat, in afwijking van het hetgeen vermeld is in het controlerapport, de vergrijpboete van het jaar 2014 is gebaseerd op artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
4.11.2.
De rechtbank acht bewezen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Belanghebbende heeft voor het jaar 2011 een aangifte ingediend naar een winst van nihil terwijl uit de jaarstukken van belanghebbende van dat jaar een belastbare winst van een positief bedrag volgt. Door deze handelwijze heeft belanghebbende willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat van haar over het jaar 2011 te weinig belasting zou worden geheven. Belanghebbende moet zich hier, gelet op de fiscale deskundigheid van de heer [persoon 1] en zijn ervaring als belastingadviseur, die aan belanghebbende worden toegerekend, ook bewust van zijn geweest. Dat voor het jaar 2011 sprake is van een pleitbaar standpunt is niet aannemelijk geworden.
4.11.3.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2014 in eerste instantie een nihilaangifte ingediend, die is gevolgd door een tweede aangifte naar een belastbaar bedrag van € 11.493, waarbij kosten in aftrek zijn gebracht die niet voor aftrek in aanmerking komen (zie 4.3.2, 4.4.2, 4.6.2, 4.7.2 en 4.8.2). Belanghebbende heeft ook hier bewust, gelet op de fiscale deskundigheid van de heer [persoon 1] en zijn ervaring als belastingadviseur, die aan belanghebbende worden toegerekend, ten tijde van het doen van de aangiften de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangiften op het punt van de aftrek van de voormelde kosten onjuist waren. Dat voor het jaar 2014 sprake is van een pleitbaar standpunt is evenmin aannemelijk geworden.
4.11.4.
De vergrijpboetes, zoals die door de inspecteur zijn opgelegd, acht de rechtbank passend en geboden. Feiten en omstandigheden die aanleiding geven om de boetes te matigen zijn niet aannemelijk geworden.’
Het hof acht deze overwegingen juist en op goede gronden gegeven en maakt deze tot de zijne.
4.8.
Belanghebbende heeft in hoger beroep gevraagd om vermindering van de boeten, omdat op de datum waarop het hof uitspraak doet de redelijke termijn voor het doen van een uitspraak zal zijn overschreden. Het hof stelt vast dat in hoger beroep inderdaad sprake is van een (verdere) overschrijding van de redelijke termijn. In deze zaak is hoger beroep ingesteld op 27 mei 2022. Op het moment dat het hof uitspraak doet, zijn sindsdien meer dan twee jaren verstreken. Dit levert een aan de hoger beroepsfase toe te schrijven overschrijding van de redelijke termijn op van (afgerond) twee maanden. Gelet op de uitgangspunten die het hof hanteert voor het matigen van boeten op grond van het verstrijken van de redelijke termijn [2] , heeft de rechtbank de boeten al maximaal verminderd en zal het hof volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Tussenconclusie
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond; en
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door E.P.A. Brakeboer, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en A.H.W. Steijn, in tegenwoordigheid van A. Muller, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De voorzitter,
A. Muller E.P.A. Brakeboer
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.HR 18 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2488.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 december 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4124.