In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en boetebeschikkingen die zijn opgelegd aan belanghebbende over de jaren 2011 tot en met 2014. De inspecteur van de Belastingdienst had navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij hij kosten die door belanghebbende in aftrek op de winst waren gebracht, corrigeerde. Het hof oordeelde dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond was en dat de (navorderings)aanslagen en boeten niet te hoog waren vastgesteld. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard, maar het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen en de inspecteur had uitspraken op bezwaar gedaan. Het hof concludeerde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de door haar gestelde kosten zakelijk waren en dat de boetes terecht waren opgelegd. Het hof heeft de redelijke termijn voor het doen van uitspraak in acht genomen, maar oordeelde dat er geen aanleiding was om de boetes te matigen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.