ECLI:NL:GHSHE:2024:2191

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
200.333.222_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rolraadsheer in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 juni 2024 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een appellant tegen mr. J.M.H. Schoenmakers, rolraadsheer in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was gericht tegen rolbeslissingen van mr. Schoenmakers van 19, 21 en 26 maart 2024, die volgens verzoekster onjuist waren en haar belangen schaadden. Verzoekster stelde dat de rolbeslissingen in strijd waren met het procesreglement en dat er sprake was van een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de rolbeslissingen als rechterlijke (tussen)beslissingen niet kunnen leiden tot wraking. De wrakingskamer benadrukte dat een enkele procesbeslissing geen reden kan zijn voor wraking, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
registratienummer wraking: 200.333.222/02
datum beslissing: 24 juni 2024
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
op het schriftelijke verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv)
in de hoofdzaak met nummer 200.333.222/01 van
[appellant]h.o.d.n.
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als: [appellant],
advocaat: mr. S. Veenstra te Leeuwarden,
tegen:
[B.V.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: verzoekster,
advocaat: mr. A.A.M. Hoogveld te Maastricht,
strekkende tot wraking van mr. J.M.H. Schoenmakers, (rol)raadsheer in het team Handelsrecht van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof).

1.Het procesverloop

1.1.
Bij het team Handelsrecht van het hof is onder zaaknummer 200.333.222/01 een procedure (de hoofdzaak) aanhangig tussen [appellant] als appellant en verzoekster als geïntimeerde. In deze procedure zijn, voor zover hier van belang, de volgende rolhandelingen verricht en rolbeslissingen genomen.
1.1.1.
Op de rol van 16 januari 2024 heeft [appellant] een memorie van grieven genomen, waarbij hij tevens zijn eis heeft gewijzigd en twee incidenten heeft opgeworpen. Hieraan voorafgaand had de advocaat van [appellant] het hof verzocht om vrijgesteld te worden van artikel 2.13 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (hierna: het procesreglement) dat de memorie van grieven niet meer dan
25 pagina’s mag bevatten en verzocht geen limiet te stellen aan de omvang van de memorie van grieven, waarna het hof aan de advocaat van [appellant] heeft bericht dat de rolraadsheer wat betreft de omvang van de memorie van grieven maximaal 70 pagina’s toestaat. De memorie van grieven van [appellant] voor de rol van 16 januari 2024 is door de rolraadsheer geaccepteerd. Bij brief van 19 februari 2024 heeft verzoekster daartegen bezwaar gemaakt en heeft zij verzocht om de memorie van grieven te weigeren, gevolgd door een akte niet-dienen, althans [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. Daartoe heeft verzoekster in voornoemde brief – kort gezegd – aangevoerd dat [appellant] het door de rolraadsheer voor de memorie van grieven maximaal toegestane aantal pagina’s van 70 heeft overschreden door aan deze memorie als bijlage 1 een notitie te hechten van 226 pagina’s en die notitie in de memorie van grieven te incorporeren. Bij rolbeslissing van 27 februari 2024 heeft de rolraadsheer dit bezwaar van verzoekster gegrond geoordeeld, de memorie van grieven alsnog geweigerd “in verband met een verkapte conclusie” en [appellant] de mogelijkheid geboden dit verzuim te herstellen door op de rol van 19 maart 2024 een aangepaste memorie van grieven te nemen.
1.1.2.
Bij brief van 9 maart 2024 (hierna: de aanbiedingsbrief) heeft [appellant] de aangepaste memorie van grieven voor de rol van 19 maart 2024 aan het hof toegezonden.
Bij rolbeslissing van 19 maart 2024 is deze aangepaste memorie van grieven genomen en door de rolraadsheer geaccepteerd met daarbij de aantekening in het roljournaal “in de hoofdzaak is het aan de behandelend kamer om al dan niet acht te slaan op de productie en het daartegen gerichte bezwaar”. Bij brief van 19 maart 2024 heeft verzoekster bericht te reageren op de inhoud van de aanbiedingsbrief van [appellant] van 9 maart 2024. Aan het slot van haar brief van 19 maart 2024 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen (het accepteren door de rolraadsheer van) de aangepaste memorie van grieven en heeft zij verzocht om deze memorie te weigeren, gevolgd door een akte niet-dienen, althans [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. [appellant] heeft hierop gereageerd bij e-mailbericht van
20 maart 2024. Bij e-mailbericht van 21 maart 2024 aan de advocaat van [appellant], met kopie aan de advocaat van verzoekster, heeft een medewerker van de roladministratie als beslissing van de rolraadsheer meegedeeld dat het e-mailbericht van [appellant] van 20 maart 2024 en de brief van verzoekster van 19 maart 2024 niet in behandeling worden genomen omdat “de beslissingen reeds zijn genomen”. In het roljournaal is op 2 april 2024 vermeld dat het bezwaar van verzoekster van 19 maart 2024 op de brief van [appellant] van 9 maart 2024 te laat is ingekomen.
1.1.3.
Bij brief van 21 maart 2024 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen deze beslissing van de rolraadsheer. De zaak stond op dat moment op de rol van 2 april 2024 voor opgave door partijen van hun verhinderdata voor het inplannen van de meervoudige mondelinge behandeling in de incidenten in de hoofdzaak en voor het overleggen van het procesdossier door [appellant]. Verzoekster heeft het hof in haar brief van 21 maart 2024 verzocht om deze rolverwijzing te herzien en de zaak op de rol te plaatsen van 2 april 2024 voor het nemen van een akte door verzoekster zodat zij een toelichting kon geven op haar verzoek tot herziening van de rolbeslissing van 19 maart 2024 om de aangepaste memorie van grieven van [appellant] te accepteren. Bij rolbeslissing van 26 maart 2024 – die niet in het roljournaal is vermeld maar door een medewerker van de roladministratie namens de rolraadsheer bij
e-mailbericht van 26 maart 2024 aan de advocaten van partijen is meegedeeld – is verzoekster in de gelegenheid gesteld een akte te nemen ten behoeve van de mondelinge behandeling van de incidenten in de hoofdzaak, uiterlijk 10 dagen voor deze mondelinge behandeling.
1.2.
Vast staat dat mr. Schoenmakers als rolraadsheer de bovengenoemde rolbeslissingen van 19 en 26 maart 2024 heeft genomen. Of zij ook de niet in het roljournaal opgenomen rolbeslissing van 21 maart 2024 die betrekking heeft op het bezwaar van verzoekster tegen de rolbeslissing van 19 maart 2024 heeft genomen, blijkt niet uit het dossier. Ervan uitgaande dat zij ook die beslissing heeft genomen geldt het volgende.
1.3.
Bij akte voor de rolzitting van 2 april 2024 met 8 bijlagen heeft verzoekster een verzoek gedaan tot wraking van mr. Schoenmakers.
1.4.
Mr. Schoenmakers heeft schriftelijk verklaard niet in de wraking te berusten. Zij heeft een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aan de wrakingskamer toegezonden. Deze reactie is op voorhand aan verzoekster en [appellant] toegezonden.
1.5.
Bij e-mailbericht van 16 april 2024 heeft mr. Veenstra laten weten dat hij noch [appellant] gebruik zullen maken van de uitnodiging aanwezig te zijn tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek met de mededeling dat zij de bezwaren van verzoekster ongegrond achten en zich kunnen vereniging met de toelichting van
mr. Schoenmakers op het wrakingsverzoek, dat moet worden afgewezen.
1.6.
Bij brief van 30 mei 2024 heeft verzoekster twee aanvullende bijlagen bij het wrakingsverzoek (9a en 9b) aan de wrakingskamer toegezonden.
1.7.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek ter zitting van 10 juni 2024 behandeld. Mr. Schoenmakers is op die zitting niet verschenen; zij heeft laten weten geen gebruik te willen maken van de gelegenheid om op het wrakingsverzoek te worden gehoord. Namens verzoekster is mr. F.J. Fernhout, advocaat te Maastricht, vervangende mr. A.A.M. Hoogveld, advocaat van verzoekster in de hoofdzaak, verschenen en gehoord. Mr. Fernhout heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen.
1.8.
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en meegedeeld dat de wrakingskamer op 24 juni 2024 uitspraak zal doen.

2.Het standpunt van verzoekster

Het wrakingsverzoek is in de kern gericht tegen de rolbeslissingen van mr. Schoenmakers als rolraadsheer van 19, 21 en 26 maart 2024. Deze rolbeslissingen, zo stelt verzoekster, zijn onjuist, schaden verzoekster in haar belangen en zijn, in strijd met het procesreglement, genomen zonder verzoekster daarover vooraf te horen. Verzoekster stelt zich met betrekking tot de rolbeslissing van 26 maart 2024 verder op het standpunt dat deze beslissing onbegrijpelijk is en in tegenspraak is met de beslissing van de rolraadsheer van 27 februari 2024.
Uit bovengenoemde omstandigheden blijkt volgens verzoekster dat de rechterlijke onpartijdigheid van mr. Schoenmakers schade lijdt, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft mr. Fernhout de gronden van het wrakingsverzoek nader toegelicht. Bij die gelegenheid is namens verzoekster – samengevat – aangevoerd dat er sprake is van een lange reeks van (rol)beslissingen die onvoldoende zijn gemotiveerd, telkens in strijd zijn met het procesreglement en steeds in het nadeel van verzoekster zijn. Deze (objectieve) omstandigheden dragen, zo is namens verzoekster aangevoerd, bij aan de twijfel van verzoekster aan de onpartijdigheid van mr. Schoenmakers. Namens verzoekster is aangegeven dat haar belang bij toewijzing van het wrakingsverzoek erin gelegen is dat een andere rolraadsheer beslist op het verzoek van verzoekster tot herziening van de rolbeslissing van 19 maart 2024 waarbij de aangepaste memorie van grieven is geaccepteerd.

3.Het standpunt van mr. Schoenmakers

Mr. Schoenmakers heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek geconcludeerd tot afwijzing daarvan. Daartoe heeft zij gesteld dat de rolbeslissingen waartegen het wrakingsverzoek is gericht procesbeslissingen zijn, dat een enkele procesbeslissing geen reden kan zijn voor wraking en dat verzoekster geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die dat anders maken.
Daarnaast heeft zij daarin over de rolbeslissing van 26 maart 2024, opgemerkt dat verzoekster bij deze rolbeslissing in de gelegenheid is gesteld om voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de 843a en 351-incidenten, een akte te nemen en haar verzoek tot herziening nader toe te lichten waarna een inhoudelijke beslissing zal volgen, genomen door de meervoudige kamer die de 843a en 351-incidenten zal behandelen (en die waarschijnlijk zal bestaan uit drie rolraadsheren).

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer neemt, onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413 en ECLI:NL:HR:2018:1770), voor de beoordeling van de gegrondheid van het wrakingsverzoek het volgende tot uitgangspunt.
4.2.
Op grond van artikel 36 Rv kan elk van de rechters die een zaak behandelen door een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM en artikel 14, eerste lid, van het IVBPR dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze procespartij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.4. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in civiele zaken brengt met zich dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking. Wraking is immers geen verkapt rechtsmiddel tegen dergelijke beslissingen. De wrakingskamer komt daarom geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
4.5.
Tegen deze achtergrond overweegt de wrakingskamer als volgt.
4.6.
De wrakingskamer stelt vast dat de rolbeslissingen van 19, 21 en 26 maart 2024 die mr. Schoenmakers als rolraadsheer heeft genomen, zijn aan te merken als rechterlijke (tussen)beslissingen, die als zodanig nimmer grond kunnen vormen voor wraking.
4.7.
Voor zover verzoekster heeft betoogd dat deze (tussen)beslissingen onjuist, althans niet in overeenstemming zijn met het procesreglement, geldt dat de wrakingskamer geen oordeel toekomt over de inhoudelijke juistheid van deze beslissingen (zie r.o. 4.4).
4.8.
Ten aanzien van de stelling van verzoekster dat de (tussen)beslissingen ontoereikend gemotiveerd zijn, overweegt de wrakingskamer dat, voor zover al juist, dat geen grond kan vormen voor wraking (zie r.o. 4.4). Voor de uitzonderingsgrond, dat de motivering van de (tussen)beslissingen niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van mr. Schoenmakers, is door verzoekster onvoldoende aangevoerd.
4.9.
Voor zover mr. Schoenmakers herhaaldelijk in het nadeel van verzoekster zou hebben beslist, zoals namens verzoekster is betoogd, is de wrakingskamer van oordeel dat uit die enkele omstandigheid niet voortvloeit dat mr. Schoenmakers blijk heeft gegeven van vooringenomenheid of dat de eventuele vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd zou zijn. Dat verzoekster voorafgaand aan de rolbeslissingen had moeten worden gehoord, blijkt bovendien niet uit het procesreglement. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel aanleiding zouden kunnen geven zijn niet gesteld.
4.10.
De wrakingskamer overweegt ten overvloede dat in het roljournaal in de hoofdzaak is vermeld dat door de behandelend kamer in de hoofdzaak nog zal worden beslist over de toelaatbaarheid van bijlage 1 bij de aangepaste memorie van grieven (de notitie), mede gelet op het daartegen gerichte bezwaar van verzoekster.
4.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de aangevoerde gronden niet tot wraking van
mr. Schoenmakers kunnen leiden. Dit betekent dat de wrakingskamer het daartoe strekkende verzoek afwijst.

5.De beslissing

Het hof (de wrakingskamer):
wijst af het verzoek tot wraking van mr. J.M.H. Schoenmakers;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster, appellant in de hoofdzaak en mr. J.M.H. Schoenmakers.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J. Platschorre (voorzitter), C.M.J. Peters en
A.L. Bervoets, in tegenwoordigheid van mr. C.J.G. Streutjes als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2024.