In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) die de inspecteur van de Belastingdienst had opgelegd aan belanghebbende voor het jaar 2017. De inspecteur had de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) van belanghebbende gecorrigeerd, wat leidde tot een hogere aanslag. Belanghebbende, die samen met zijn echtgenote een Bed & Breakfast (B&B) exploiteert, maakte bezwaar tegen deze correctie. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd, wat de inspecteur in hoger beroep aanvecht.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de aard en inrichting van de gastenkamers in de B&B. Het hof concludeert dat de gastenkamers niet als woningen zijn aan te merken volgens de definitie in artikel 3.45, lid 1, letter c, van de Wet IB 2001. De kamers zijn van beperkte grootte en beschikken niet over de noodzakelijke voorzieningen om als woonruimte te worden gekwalificeerd. Het hof bevestigt het oordeel van de rechtbank dat belanghebbende recht heeft op de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, omdat de inspecteur ten onrechte de toepassing ervan heeft geweigerd. Het hoger beroep van de inspecteur wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
De beslissing van het hof houdt ook in dat de inspecteur de proceskosten van belanghebbende moet vergoeden, en dat er griffierecht wordt geheven. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze beslissing.