Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak 9092203 CV EXPL 21-1447)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van The Sting;
- een betekeningsexploot van The Sting met het als productie bij de beroepsdagvaarding behorende beroepen vonnis;
- de rolaantekening dat tegen [geïntimeerde] verstek is verleend, dat later is gezuiverd;
- de memorie van grieven van The Sting, tevens wijziging c.q. aanvulling van eis, met producties 2 tot en met 6;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] , tevens antwoord wijziging c.q. aanvulling van eis, met producties 25 tot en met 27;
3.De beoordeling
f700.000,- per jaar : 12 =)
f58.333,33 per maand, te
“(…)
“(…)
Vanaf 1 april zullen wij 50% van de huidige betalingsverplichting
Cliënte gaat er van uit dat de huurpenningen over de maanden april en mei 2020 tijdig door u voor tenminste 50% worden voldaan op de wijze zoals omschreven in de allonge bij de huurovereenkomst d.d. 7 mei 2015;
Cliënte zal de door u gestelde bankgarantie d.d. 19 mei 2014 aanspreken voor het resterende gedeelte van de huurpenningen over de maanden april en mei 2020;
Cliënte treedt graag in gesprek over de huurbetalingen vanaf de maand juni 2020;
in conventiegevorderd -kort samengevat- dat de kantonrechter uitvoerbaar bij voorraad
- zal verklaren voor recht dat The Sting voor de periode van maart 2020 totdat in Nederland geen corona-overheidsmaatregelen meer gelden de overeengekomen maandelijkse huurprijs is verschuldigd, verminderd met een percentage overeenkomstig de formule huurprijs x omzetdalingspercentage x 50%;
- de huurovereenkomst dienovereenkomstig zal wijzigen;
in reconventiegevorderd -samengevat- dat de kantonrechter uitvoerbaar bij voorraad The Sting zal veroordelen:
- tot betaling van € 110.793,41 aan huurachterstand, met wettelijke handelsrente;
- tot betaling van € 896,13 per maand aan contractuele boete over de periode met ingang van mei 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- om op straffe van een dwangsom per ommegaande een nieuwe bankgarantie van
- tot betaling van € 226,89 per dag aan contractuele boete over de periode vanaf 19 mei 2021 tot en met de dag dat de nieuwe bankgarantie is gesteld;
- in de proceskosten, met wettelijke rente.
- alle vorderingen rechtstreeks verband houden met de kwestie in hoeverre The Sting in het licht van de corona-overheidsmaatregelen gehouden is tot onverkorte betaling van de overeengekomen huurprijs (rov. 4.1);
- de juridische stand van zaken is uitgekristalliseerd met het arrest van de Hoge Raad (hierna: HR) van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1974 (rov. 4.2).
in conventieen
in reconventieeen mondelinge behandeling gelast, die op 8 juni 2022 heeft plaatsgevonden.
- A)
- B)
- C)
- D)
in conventie(rov. 2.1):
- dat The Sting daardoor (ook) zelfstandig nadeel heeft geleden, kan niet worden vastgesteld en bij gebreke van ingebrachte omzetcijfers niet worden becijferd;
- dat The Sting en Costes kennelijk sterk verweven zijn, maakt de vordering van The Sting niet toewijsbaar, omdat het twee juridisch te onderscheiden entiteiten zijn;
in reconventie:
in conventiede vordering van The Sting afgewezen en
in reconventieuitvoerbaar bij voorraad The Sting veroordeeld:
- tot betaling van € 110.793,41 aan huurachterstand, met wettelijke handelsrente;
- tot betaling van de boete ex artikel 14.2 AV;
- om de bankgarantie aan te vullen tot € 137.914,41, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag en met een maximum van € 20.000,-;
- tot betaling van € 226,89 per dag aan boete ex artikel 8.6 AV voor elke dag vanaf 19 mei 2021 tot de dag dat The Sting de bankgarantie heeft aangevuld tot € 137.914,41;
in conventieen
in reconventieThe Sting veroordeeld tot betaling van de proceskosten, met wettelijke rente.
in conventievan The Sting:
- vordering V tot veroordeling van [geïntimeerde] om het bedrag van de huurprijsvermindering terug te betalen, met wettelijke handelsrente;
- vordering VI tot veroordeling van [geïntimeerde] om terug te betalen wat The Sting ter uitvoering van het beroepen vonnis heeft betaald, met wettelijke handelsrente;
in reconventiedat het hof (alsnog) zal afwijzen de op vordering van [geïntimeerde] toegewezen veroordeling van Sting:
grief 6wil The Sting de eis in conventie wijzigen. Voor zover The Sting haar vordering in conventie bij memorie van grieven daadwerkelijk wijzigt, maakt [geïntimeerde] daartegen geen bezwaar. Het hof oordeelt de eiswijziging tijdig en niet in strijd met de eisen van een goede procesorde.
grief 3keert The Sting zich tegen de toewijzing van de reconventionele vorderingen VII tot en met X. Bij gebreke van een daartegen door [geïntimeerde] kenbaar ingesteld incidenteel hoger beroep, is het door de kantonrechter afgewezen deel van de in reconventie aan [geïntimeerde] toegewezen vorderingen VII tot en met X in hoger beroep niet aan de orde.
vorderingen I en IItot verklaring voor recht en huurprijsvermindering tot € 189.749,01 over de periode van maart 2020 tot en met februari 2022 en aan haar subsidiaire
vorderingen III en IVtot verklaring voor recht en tot huurprijsvermindering tot € 94.874,51 over diezelfde periode. The Sting voert hiertoe -naar de kern genomen- aan dat zij in de periode van maart 2020 tot en met februari 2022 zoveel schade heeft geleden door de gevolgen van de onvoorziene corona-pandemie, dat zij recht heeft op een huurkorting over die periode zodat de pijn gelijkelijk over partijen in de hoofdhuurovereenkomst wordt verdeeld. De kantonrechter heeft dat standpunt van The Sting verworpen en geoordeeld -zakelijk samengevat- dat The Sting heeft nagelaten om de relevante omzetcijfers in het geding te brengen op grond waarvan haar (eigen) nadeel kan worden becijferd. Tegen dit kantonrechtersoordeel komt The Sting met
grief 1op.
- het winkelpand een artikel 7:290 BW-bedrijfsruimte is, die al voor 15 maart 2020 door The Sting van [geïntimeerde] is gehuurd;
- de (gevolgen van de) coronapandemie en de sindsdien getroffen corona-overheidsmaatregelen in het licht van de tussen [geïntimeerde] en The Sting gesloten hoofdhuur als een onvoorziene (daarin niet verdisconteerde) omstandigheid gelden.
“als winkelruimte voor de detailhandelsverkoop van kleding”, dus voor gebruik als bedrijfsruimte waarvan de omzet afhankelijk is van de komst van publiek. Na de door [geïntimeerde] medio 2015 aan The Sting toegestane onderverhuur aan Costes is dat als zodanig in de hoofdhuurovereenkomst niet veranderd. Ook ingevolge artikel 1.1 Allonge II is het door [geïntimeerde] aan The Sting verhuurde winkelpand immers nadrukkelijk en uitsluitend bestemd gebleven
“als winkelruimte voor de detailhandelsverkoop van kleding”. Mede gezien artikel 1.4 Huurcontract is The Sting in de hoofdhuur tegenover [geïntimeerde] dan ook nog steeds verplicht om het gehuurde winkelpand te blijven (doen) gebruiken als
“als winkelruimte voor de detailhandelsverkoop van kleding”, dus voor gebruik als bedrijfsruimte waarvan de omzet afhankelijk is van de komst van publiek.
- omzetdaling in 18 maanden (met als uiterste 94% in april 2020);
- omzetstijging in 4 maanden (met als uiterste 29% in juli 2020);
- gelijk gebleven omzet in 2 maanden (januari en februari 2021).
vordering Vtot betaling van de huurkorting toewijsbaar voor het aan The Sting over de periode van maart 2020 tot en met februari 2022 toekomende (totaal)bedrag van € 66.412,15. Hierover is echter niet de vanaf 1 februari 2023 gevorderde wettelijke handelsrente toewijsbaar. Omdat deze betaling niet plaatsvindt uit hoofde van een handelsovereenkomst, zal hierover de wettelijke rente vanaf die datum worden toegewezen. Dit laat uiteraard onverlet dat The Sting deze veroordeling alleen zal kunnen executeren indien en voor zover The Sting in een betreffende maand meer maandhuur heeft betaald dan waartoe zij met inachtneming van de hiervoor bedoelde huurkorting gehouden was, zodat deze veroordeling onder die voorwaarde zal worden uitgesproken.
vordering VIItot betaling van huurachterstand aan [geïntimeerde] toegewezen voor een bedrag van € 110.793,41 over de maanden april 2020 tot en met mei 2021. The Sting maakt nadrukkelijk bezwaar tegen de juistheid van dit toegewezen bedrag en rekent voor dat over die periode een bedrag van € 79.648,38 open stond. Nu [geïntimeerde] dit standpunt niet gemotiveerd weerspreekt, zal het hof het hiervoor door de kantonrechter toegewezen bedrag van € 110.793,41 aan huurachterstand in ieder geval moeten verlagen tot € 79.648,38.
vorderingen VIII en Xvordert [geïntimeerde] contractuele boetes, met vordering VIII op grond van artikel 14.2 AV € 896,13 per maand over de maanden april 2020 tot en met mei 2021 dat The Sting niet de verschuldigde huur heeft voldaan en met vordering X op grond van artikel 8.6 AV € 226,89 per dag dat The Sting de bankgarantie (nog) niet tot € 137.914,41 heeft aangevuld. The Sting stelt onweersproken dat zij ter uitvoering van het beroepen vonnis € 30.468,42 aan boete ex art. 14.2 AV en € 143.167,59 aan boete ex art. 8.6 AV heeft betaald.
vordering IXtot aanvulling van de bankgarantie op artikel 7.3 Huurcontract jo. artikel 8.1 e.v. AV. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag en met een maximum van € 20.000,-. The Sting stelt onweersproken ter uitvoering van het beroepen vonnis € 4.000,- aan dwangsommen te hebben betaald.
ordering VIverlangt The Sting terugbetaling van de ter uitvoering van het beroepen vonnis betaalde € 18.350,79 aan wettelijke handelsrente, € 981,- aan proceskosten in conventie, € 30.468,42 aan boete ex artikel 14.2 AV, € 4.000,- aan dwangsommen, € 143.167,59 aan boete ex artikel 8.6 AV en € 1.742,- aan proceskosten in reconventie. Deze vordering is toewijsbaar indien en voor zover The Sting dergelijke kosten onverschuldigd ter uitvoering van het beroepen vonnis heeft betaald.
grief 2tegen deze door de kantonrechter uitgesproken proceskostenveroordeling. Het hof zal [geïntimeerde] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij uiteindelijk veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg in conventie en het onbestreden bedrag van € 981,- als onverschuldigd door The Sting betaald toewijzen.
Grief 4tegen deze door de kantonrechter terecht uitgesproken proceskostenveroordeling faalt.
in conventiemoet worden vernietigd. Aan The Sting dient alsnog te worden toegewezen de vordering(en) tot verklaring voor recht en huurprijsvermindering tot € 66.412,15 voor de maanden maart 2020 tot en met februari 2022, tot wijziging van de huurovereenkomst in zoverre, tot betaling van de huurkorting met wettelijke rente en tot terugbetaling van de door The Sting onverschuldigd ter uitvoering van het beroepen vonnis aan [geïntimeerde] betaalde bedragen aan wettelijke handelsrente, proceskosten in conventie, boete ex artikel 14.2 AV, dwangsommen en aan boete ex artikel 8.6 AV met wettelijke rente.
- dagvaardingskosten € 85,81
- griffierecht € 126,-
- salaris gemachtigde
in reconventiebekrachtigen, maar de aan [geïntimeerde] toegewezen hoofdsom van € 110.793,41 aan huurachterstand verlagen naar
Grief 4tegen deze door de kantonrechter terecht uitgesproken proceskostenveroordeling faalt.
Grief 5keert zich tegen het dictum van het beroepen vonnis en heeft -net als grief 6- naast de andere grieven geen zelfstandige betekenis, althans leidt nog niet tot andere eindbeslissingen. Met inachtneming van al het voorgaande oordeelt het hof dat partijen als over en weer in het ongelijk gesteld ieder de eigen proceskosten van dit hoger beroep dienen te dragen.
4.De uitspraak
in conventievoor zover daarbij:
- de vordering van The Sting is afgewezen;
- The Sting is veroordeeld tot betaling van de proceskosten, met wettelijke rente;
- verklaart voor recht dat The Sting voor de maanden maart 2020 tot en met februari 2022 de overeengekomen huurprijs is verschuldigd, verminderd met een op basis van de HR-maatstaf berekende huurkorting van € 66.412,15 voor die periode;
- wijzigt de huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] en The Sting ter zake de bedrijfsruimte [adres] te [vestigingsplaats] in die zin dat de huurprijs voor de maanden maart 2020 tot en met februari 2022 zal worden verminderd met de op basis van de HR-maatstaf berekende huurkorting, derhalve met een totaalbedrag van € 66.412,15 voor die periode;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de huurkorting ten bedrage van (over de periode van maart 2020 tot en met februari 2022) totaal € 66.412,15 indien en voor zover The Sting in een betreffende maand meer maandhuur heeft betaald dan waartoe zij met inachtneming van de bedoelde huurkorting gehouden was, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2023 tot de dag van betaling;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van de door The Sting onverschuldigd ter uitvoering van het beroepen vonnis aan [geïntimeerde] betaalde:
in reconventie, behoudens voor zover daarbij:
- onder 3.4: The Sting is veroordeeld om aan [geïntimeerde] een hoofdsom van meer dan € 79.648,38 aan huurachterstand te betalen;
- onder 3.5 en 3.7: The Sting is veroordeeld tot betaling van de boetes ex artikel 14.2 en 8.6 AV voor zover die zijn toegewezen voor meer dan 50%;
in reconventiein zoverre en doet in zoverre opnieuw recht:
- onder 3.4: veroordeelt The Sting om aan [geïntimeerde] een hoofdsom van € 79.648,38 aan huurachterstand te betalen;
- onder 3.5 en 3.7: matigt de uitgesproken boetes ex artikel 14.2 en 8.6 AV tot 50%;