ECLI:NL:GHSHE:2024:1870

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
22/1507
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak over WOZ-beschikking en aanslag watersysteemheffing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant over de WOZ-beschikking en de aanslag watersysteemheffing. De heffingsambtenaar had in het kader van de Wet waardering onroerende zaken een WOZ-beschikking afgegeven en aanslagen bekendgemaakt. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beslissingen, maar na een compromis trok hij zijn beroep in. Later stelde hij de heffingsambtenaar in gebreke wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de aanslag watersysteemheffing, waarop de heffingsambtenaar afwijzend besliste. Belanghebbende ging hiertegen in beroep bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens stelde belanghebbende hoger beroep in bij het hof, dat op 5 juni 2024 uitspraak deed. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar met de uitspraak op bezwaar ook uitspraak had gedaan op de aanslag watersysteemheffing, en dat belanghebbende geen recht had op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/1507
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 12 juli 2022, nummer SHE 21/1665, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking). Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen en de aanslag watersysteemheffing gebouwd aan belanghebbende bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. Na het sluiten van een compromis, heeft belanghebbende dit beroep ingetrokken.
1.3.
Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het niet-tijdig beslissen op bezwaar tegen de aanslag watersysteemheffing gebouwd. De heffingsambtenaar heeft afwijzend beslist op het verzoek om een dwangsom.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de afwijzende beslissing op het verzoek om een dwangsom bezwaar gemaakt.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.7.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Belanghebbende heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in het digitale dossier op Mijn Rechtspraak geplaatst.
1.9.
De zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.10.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-beschikking gegeven en daarbij de waarde van [adres] 52 te [woonplaats] vastgesteld. Tevens is op hetzelfde biljet de aanslag onroerendezaakbelastingen en de aanslag watersysteemheffing gebouwd voor het jaar 2020 bekendgemaakt.
2.2.
Belanghebbende heeft op 10 augustus 2020 bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking, de aanslag onroerendezaakbelastingen en de aanslag watersysteemheffing gebouwd.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft op 25 december 2020 uitspraak op het in 2.2 genoemde bezwaar gedaan. In die uitspraak op bezwaar is het volgende opgenomen:

Beslissing
Na beoordeling van uw bezwaar heb ik besloten om (gedeeltelijk) tegemoet te komen aan uw bezwaar.
De WOZ-waarde van het object [adres] 72 [woonplaats] wordt verlaagd naar € 306.000.
De aanslag Watersysteemheffing Gebouwd is verminderd.
De aanslag Onroerende zaakbelasting Eigenaar woning is verminderd.
De toelichting op mijn beslissing vindt u verderop in deze brief.”
2.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 15 januari 2021 een ingebrekestelling aan de heffingsambtenaar verstuurd, omdat zijns inziens nog geen uitspraak op bezwaar is gedaan. De heffingsambtenaar heeft daarop beslist bij brief van 27 januari 2021 en daarin vermeld dat reeds op 25 december 2020 uitspraak op bezwaar was gedaan en dat geen recht bestaat op een dwangsom.
2.5.
Belanghebbende heeft op 9 maart 2021 tegen de in 2.4 genoemde beslissing van de heffingsambtenaar proforma bezwaar ingediend. De heffingsambtenaar heeft bij brief van 18 maart 2021 verzocht om het bezwaar nader te motiveren.
2.6.
Belanghebbende heeft tegen de in 2.3 genoemde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 21 april 2021 is er tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar een compromis bereikt en heeft belanghebbende het beroep ingetrokken bij de rechtbank. In het compromis is het volgende opgenomen, voor zover van belang:
“1. een verlaging van de vastgestelde WOZ-waarde naar bovengenoemde waardepeildatum tot € 284.000.-;
2. de bij punt 1 genoemde waarde is alleen geldig voor het bovengenoemd tijdvak. Komend jaar zal de waarde onafhankelijk van deze compromis waarde worden vastgesteld;
3. de correctie van de op de beschikking gebaseerde aanslagen;”
2.7.
Bij brief van 11 mei 2021, ontvangen door de heffingsambtenaar op 19 mei 2021, heeft belanghebbende de heffingsambtenaar verzocht om uitspraak op bezwaar te doen. De heffingsambtenaar heeft op 29 mei 2021 uitspraak op het in 2.5 genoemde bezwaar gedaan. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende beroep ingesteld.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Is het hoger beroep ontvankelijk?
Is terecht uitspraak op bezwaar gedaan tegen de afwijzing van de dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot toekenning van een dwangsom. De heffingsambtenaar concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Ontvankelijkheid hoger beroep
4.1.
De heffingsambtenaar concludeert tot een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep wegens misbruik en/of kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht door de gemachtigde.
4.2.
De rechtbank heeft het volgende overwogen ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep in relatie tot het standpunt van de heffingsambtenaar dat sprake is van misbruik van het procesrecht:
“3. Het verzoek van de heffingsambtenaar om het beroep van eiser wegens misbruik van procesrecht niet-ontvankelijk te verklaren wordt afgewezen. De vaste rechtspraak op dit punt is dat voor het oordeel dat sprake is van misbruik van procesrecht zwaarwichtige gronden zijn vereist. [in voetnoot: ABRvS 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129.] Een min of meer overmatig beroep op door de overheid geboden faciliteiten levert in het algemeen op zichzelf geen misbruik van recht op. Elk beroep op die faciliteiten brengt immers kosten met zich voor de overheid en benadeelt de overheid in zoverre. Wel kan het aantal malen dat een bepaald recht of een bepaalde bevoegdheid wordt aangewend, in combinatie met andere omstandigheden, bijdragen tot de conclusie dat misbruik van recht heeft plaatsgevonden. De heffingsambtenaar heeft onvoldoende aangevoerd om tot dit oordeel te kunnen komen. Met name de verwijzing door de heffingsambtenaar naar eerdere procedures van eiser in samenwerking met zijn gemachtigde is heel algemeen gesteld en concrete voorbeelden ontbreken. Ook ambtshalve heeft de rechtbank onvoldoende aanwijzingen in het dossier aangetroffen om tot het oordeel te komen dat eiser in deze zaak misbruik maakt van procesrecht.”
4.3.
Het hof acht de overweging juist en op goede gronden gegeven. Het hof ziet geen reden om voor het hoger beroep anders te oordelen en maakt deze beslissing en gronden waarop deze beslissing berust tot de zijne voor het hoger beroep. Ook de door de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift genoemde zaken maken dit oordeel niet anders. Aan de heffingsambtenaar moet worden toegegeven dat belanghebbende en zijn gemachtigde veel procederen, maar die omstandigheid alleen maakt nog niet dat sprake is van misbruik van recht.
Uitspraak op bezwaar tegen afwijzing dwangsom
4.4.
Belanghebbende stelt dat de uitspraak op bezwaar van 25 december 2020 alleen ziet op de WOZ-beschikking en niet op de aanslag watersysteemheffing gebouwd. Volgens belanghebbende is niet beslist op het bezwaar tegen de aanslag watersysteemheffing gebouwd.
4.5.
Het hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de uitspraak op bezwaar van 25 december 2020 uitspraak heeft gedaan op het bezwaar van belanghebbende, dus ook wat betreft de aanslag watersysteemheffing gebouwd. Weliswaar is het door belanghebbende aangevoerde argument met betrekking tot de aanslag watersysteemheffing gebouwd niet behandeld in de uitspraak op bezwaar van 25 december 2020, toch leidt dat niet tot het door belanghebbende gewenste gevolg. Indien belanghebbende van mening was dat ten onrechte inhoudelijk niet op zijn bezwaar was beslist dan had belanghebbende dat moeten aanvoeren in de procedure tegen de uitspraak op bezwaar van 25 december 2020. In die procedure is tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar een compromis bereikt en heeft belanghebbende het beroep ingetrokken bij de rechtbank. Daarmee is het geschil betreffende o.a. de aanslag watersysteemheffing gebouwd beëindigd. De heffingsambtenaar kan daarom niet opnieuw beslissen op het bezwaar tegen de aanslag watersysteemheffing gebouwd.
4.6.
Gelet op het voorgaande wordt aan artikel 4:17 Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet toegekomen en heeft belanghebbende geen recht op een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft terecht beslist dat belanghebbende geen dwangsom toekomt.
4.7.
Voor zover belanghebbende opkomt tegen het feit dat hij in de bezwaarfase niet is gehoord, oordeelt het hof dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 7:3, aanhef en onderdeel b, Awb mocht afzien van het horen, gegeven de kennelijke ongegrondheid van het bezwaar van belanghebbende.
Tussenconclusie
4.8.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10.
De heffingsambtenaar heeft verzocht om belanghebbende te veroordelen in de vergoeding van zijn proceskosten, omdat belanghebbende kennelijk onredelijk gebruik heeft gemaakt van het procesrecht. Weliswaar heeft belanghebbende geen recht op een dwangsom, maar dat staat niet in de weg aan het recht van belanghebbende om daarover een oordeel te krijgen. Van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht is geen sprake.
4.11.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door J.M. van der Vegt, voorzitter, W.A.P. van Roij en A.H.W. Steijn, in tegenwoordigheid van E.A.D. Dockx, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
E.A.D. Dockx J.M. van der Vegt
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.