ECLI:NL:GHSHE:2024:1853

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
200.316.652_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrechtelijke verdeling en partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de partneralimentatie tussen partijen na hun echtscheiding. De man, appellant, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin werd geoordeeld dat partijen gebonden zijn aan eerdere beschikkingen over de echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De rechtbank had eerder bepaald dat de man aan de vrouw partneralimentatie moest betalen, maar de man stelt dat er een overeenkomst is bereikt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap en dat de vrouw afstand heeft gedaan van haar recht op partneralimentatie. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen en geconcludeerd dat er wel degelijk overeenstemming is bereikt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Het hof heeft de vrouw veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de notariële levering van de woning en de aandelen in de besloten vennootschap aan de man. Daarnaast is de vrouw veroordeeld tot terugbetaling van de onterecht geïnde partneralimentatie. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.316.652/01
arrest van 4 juni 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. R.A.M. Verlijsdonk-Gerards te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. C.C. van Veenendaal te 's-Hertogenbosch.
op het bij exploot van dagvaarding van 8 juli 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 20 april 2020, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen de man als eiser in conventie, verweerder in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.De zaak in het kort

Zijn partijen, nadat de rechtbank de verdeling van hun huwelijksgemeenschap heeft gelast, vervolgens zelf een verdeling van die gemeenschap overeengekomen?

2.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/359747 / HA ZA 20-418)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

3.Het geding in hoger beroep

3.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties 22 en 23;
  • de memorie van antwoord met producties 1 tot en met 14;
  • de mondelinge behandeling op 29 november 2023, waarbij de man spreekaantekeningen heeft overgelegd;
  • de door de man toegezonden akte met producties 24 en 25, die de man bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

4.De beoordeling

4.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Bij beschikking van 7 oktober 2016 heeft de rechtbank Oost-Brabant de echtscheiding uitgesproken, een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie vastgesteld van € 783,-- per maand en de beslissing over de verdeling van de huwelijksgemeenschap aangehouden. De echtscheidingsbeschikking is op 13 februari 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
b) Bij eindbeschikking van 23 maart 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap gelast (dictum, rov. 3.1 in verbinding met rov. 2.2.1, slotzin). De rechtbank heeft daarbij onder meer:
- de verkoop van de echtelijke woning gelast (en daarbij overwogen dat dit bevel onverlet laat dat het partijen vrij staat om in onderling overleg afspraken te maken over toedeling van de woning aan de man);
- overwogen dat de aandelen in de B.V. aan de man dienen te worden toegedeeld en dat de vrouw ‘aanspraak heeft op de helft van de waarde van de aandelen’.
c) Partijen zijn daarna met elkaar in gesprek gegaan over de afwikkeling van de verdeling. In dat verband heeft op 4 juni 2018 een bespreking plaatsgevonden tussen de man, zijn toenmalig advocaat mr. Vullings, de vrouw en de zus van de vrouw.
d) Voorafgaand aan dit gesprek heeft de man op achtereenvolgens 1 en 4 juni 2018 € 50.000,-- (dus in totaal € 100.000,--) aan de vrouw overgemaakt en tijdens het gesprek op 4 juni 2018 heeft de man € 60.000,-- contant aan de vrouw betaald.
e) Vervolgens hebben de advocaten van partijen – mr. Vullings en de voormalige advocaat van de vrouw, mr. I.M.H. Bloemen – op 20 juni 2018 een e-mailcorrespondentie gevoerd, die hierna (in rov. 4.7.3.), voor zover van belang, is weergegeven.
f) Op 7 september 2018 heeft mr. Vullings de (eerste) concept vaststellingsovereenkomst naar mr. Bloemen ge-e-maild, waarop mr. Bloemen diverse schriftelijke reacties heeft gegeven.
g) Op 19 februari 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de advocaten en financieel adviseurs van partijen, waarna tot 26 april 2019 vele e-mails over en weer gewisseld zijn, met daarbij aangepaste concept vaststellingsovereenkomsten. In het laatste e-mailbericht van 26 april 2019 heeft mr. Bloemen gemeld dat de vrouw de concept vaststellingsovereenkomst niet gaat ondertekenen.
h) Bij vonnis in kort geding van 25 september 2019 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de man (strekkende tot overdracht van de woning en de aandelen, maandelijkse betaling van hypotheeklasten en het schorsen van de executie van de (alimentatie-)beschikking van 7 oktober 2016) afgewezen. Dit hof heeft in haar arrest van 14 juli 2020 (met zaaknummer 200.268.335/01) het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.
De procedure bij de rechtbank:
4.2.1.
In de onderhavige procedure vordert de man (in conventie), samengevat:
1. ‘te verklaren voor recht dat partijen de afspraken hebben gemaakt zoals weergegeven in randnummer 58 van de dagvaarding;
2. uit hoofde van de door partijen gesloten overeenkomst als genoemd onder punt 58 van de onderhavige dagvaarding:
I. de vrouw te veroordelen om, binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, haar medewerking te verlenen aan de notariële levering van haar aandeel in de woning aan de [adres] te [woonplaats] aan de man, een en ander onder de opschortende voorwaarde van het hoofdelijk ontslag van de vrouw uit de hypotheken als voornoemd onder punt 33 van de onderhavige dagvaarding, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft; althans een dwangsom te bepalen als uw rechtbank vermeent dat in goede justitie behoort;
II. de vrouw te veroordelen om, binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis haar medewerking te verlenen aan de notariële levering van de aandelen in de besloten vennootschap [X B.V.] aan de man, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft; althans een dwangsom te bepalen als uw rechtbank vermeent dat in goede justitie behoort;
III. Indien en voorzover de vrouw haar medewerking als gevorderd onder I en II niet verleent, aan de man vervangende toestemming te verlenen, althans hem te machtigen om de notaris, mede namens de vrouw, opdracht te geven om bij notariële akte de woning aan de [adres] te [woonplaats] goederenrechtelijk aan de man te leveren alsmede de aandelen in de besloten vennootschap [X B.V.] bij notariële akte aan de man te leveren, waarbij het onderhavige vonnis in de plaats treedt van de door de vrouw noodzakelijk te verrichten rechtshandelingen zijnde haar handtekening en verklaring, althans een vertegenwoordiger voor de vrouw aan te wijzen die de benodigde rechtshandelingen namens de vrouw zal verrichten;
3. de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man uit hoofde van de door de man geleden schade uit hoofde van:
I. gederfde aftrek hypotheekrente over de periode van 20 juni 2018 tot en met 20 juni 202, het bedrag van € 23.400,--, te vermeerderen met een bedrag van € 975,-- per maand met ingang van 21 juni 2020 tot aan de dag der levering van de woning aan de [adres] te [woonplaats] aan de man, althans een bedrag te bepalen als uw rechtbank vermeent dat in goede justitie behoort;
II. de ten onrechte geïnde partneralimentatie, zijnde € 20.681,28 inclusief rente en kosten tot en met mei 2020, te vermeerderen met de nog door de vrouw geïnde termijnen na 29 mei 2020, althans een bedrag te bepalen als uw rechtbank vermeent dat in goede justitie behoort;
III. de kosten van ING ad € 1.097,37, althans een bedrag te bepalen als uw rechtbank vermeent dat in goede justitie behoort;
De vrouw te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de bedragen als voornoemd onder punt 3.I, 3.II en 3.III vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
4. aan de man toestemming te verlenen om de bedragen, waartoe de vrouw veroordeeld is om aan de man te voldoen, te verrekenen met het door de man aan de vrouw verschuldigde bedrag van € 227.500,--, althans toestemming te verlenen voor verrekening van het door uw rechtbank te bepalen door de man aan de vrouw verschuldigde bedrag;
5. met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.’
4.2.2.
Aan deze vordering heeft de man, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Tussen partijen is op 20 juni 2018 door aanbod en aanvaarding een overeenkomst tot stand gekomen. Deze overeenkomst houdt, samengevat, in dat de man € 375.000,-- aan de vrouw betaalt, de vrouw afziet van partneralimentatie, de man afziet van het instellen van hoger beroep tegen de echtscheidingsbeschikking en partijen elkaar finale kwijting verlenen.
In een latere (aanvullende) overeenstemming op 19 februari 2019 heeft de man nog toegezegd aan de vrouw € 10.000,-- te betalen ter compensatie van de fiscale Aanmerkelijk Belang-claim uit hoofde van de overdracht van de aandelen en € 2.500,-- in verband met ‘tekengeld’. Omdat de man al € 160.000,-- aan de vrouw heeft betaald, resteert er een te betalen bedrag van in totaal (375.000 + 10.000 + 2.500 -/- 160.000 =) € 227.500,--.
De man lijdt schade omdat de vrouw
i)niet meewerkt aan de overdacht van de woning aan hem (hypotheekrente van € 975,-- per maand)
iipartneralimentatie heeft geïnd en daarvoor
iii)derdenbeslag heeft gelegd (€ 1.097,37).
4.2.3.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
4.2.4.
De vrouw vordert in reconventie
I. een verklaring voor recht dat de echtscheidingsbeschikking van 7 oktober 2016 en de eindbeschikking van 23 maart 2018 nog immer de leidraad zijn/van kracht zijn en partijen hieraan gebonden zijn;
II. veroordeling van de man in de proceskosten.
4.2.5.
De man heeft verweer gevoerd
.
4.2.6.
De rechtbank heeft in conventie de vorderingen afgewezen en in reconventie voor recht verklaard dat partijen gebonden zijn aan de beslissingen die zijn vastgelegd in de beschikkingen van 7 oktober 2016 en 23 maart 2018.
De rechtbank heeft in conventie en in reconventie de proceskosten gecompenseerd.
De beoordeling in hoger beroep
4.3.
De man voert twee grieven aan en concludeert tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank en, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alsnog toewijzing van zijn vorderingen en afwijzing van de vorderingen in reconventie, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
4.4.
De vrouw weerspreekt de grieven en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn hoger beroep, althans tot verwerping van het beroep, en tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank met veroordeling van de man in de kosten van het hoger beroep.
4.5.
De grieven keren zich tegen het oordeel van de rechtbank dat tussen partijen geen overeenstemming is over de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de partneralimentatie (grief 1) en daarom de beschikkingen uit de echtscheidingsprocedure onverkort hun gelding hebben (grief 2).
Overeenstemming over de verdeling van de huwelijksgemeenschap en partneralimentatie (grief 1)
4.6.
Tussen partijen is allereerst in geschil of tussen hen een overeenkomst tot stand is gekomen over de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de partneralimentatie. De man stelt (in zijn toelichting op grief 1) dat een overeenkomst tot stand is gekomen overeenkomstig de zin zoals hij die begreep, terwijl de vrouw zich op het standpunt stelt dat in het geheel geen overeenkomst tot stand is gekomen.
4.6.1.
De
manvoert, samengevat, het volgende aan. In lijn met de uitspraken in de echtscheidingsprocedure hebben partijen overeenstemming bereikt over de essentialia van de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de partneralimentatie, althans mocht hij erop vertrouwen dat daarover overeenstemming was bereikt. Die overeenstemming – inhoudende dat hij aan de vrouw een totaal en finaal bedrag van € 375.000,-- betaalt, de vrouw afziet van partneralimentatie, partijen elkaar finale kwijting verlenen, ook fiscaal, en hij afziet van het instellen van hoger beroep – is op 20 juni 2018 vastgelegd/bevestigd door de advocaten van partijen. Anders dan de vrouw betoogt, is de schriftelijke vaststellingsovereenkomst geen voorwaarde voor het ontstaan van de overeenstemming.
Er bestond geen enkele discussie over aan wie welk vermogensbestanddeel wordt toegedeeld en voor welk bedrag. De discussie is pas later ontstaan en betreft de uitleg van hetgeen partijen zijn overeengekomen, in het bijzonder over de fiscale consequenties. Die fiscale consequenties zijn beperkt in omvang en/of zijn juist expliciet onderdeel van de (uiteindelijke) deal aangezien partijen daarover op 19 februari 2019 aanvullende afspraken hebben gemaakt.
In de onderhandeling met de vrouw is hij van begin af aan duidelijk geweest. ‘Hij wil het bedrag netto voldoen, en wil geen onzekerheden’.
De overeenkomst is weloverwogen tot stand gekomen. Partijen hebben na het gesprek op 4 juni 2018 ruim twee weken met elkaar overleg gehad over de overeenkomst. Zij hebben daarbij de bedoeling gehad om de zaak definitief af te doen waarbij hij een afgesproken vast bedrag aan de vrouw zou voldoen. Daarom is heel bewust de term 'fixed bedrag’ gebruikt en de afspraak opgenomen dat partijen elkaar over en weer fiscaal vrijwaren, met andere woorden: ieder neemt zijn of haar aanslag voor zijn of haar rekening.
Fiscale gevolgen zijn geen onderdeel van een verdeling. Het is aan de fiscus om consequenties aan de verdeling te verbinden. leder krijgt daarvoor een eigen aanslag. De vrouw 100% vrijwaren voor fiscale claims, zoals zij wenst, zou ook te ver voeren, omdat hij geen enkel zicht heeft op haar financiële situatie.
4.6.2.
De vrouw heeft de stellingen van de man betwist.
Zij voert aan dat geen algehele wilsovereenstemming is bereikt omdat partijen het niet eens zijn geworden over de financiële consequenties die de verdeling voor ieder van hen heeft. Partijen zijn het er immers niet over eens geworden of het door de man te betalen bedrag van € 375.000,-- een netto of bruto bedrag was. Zij is er van meet af aan duidelijk over geweest dat het voor haar een nettobedrag moest zijn, in die zin dat zij daar geen belasting meer over behoefde te betalen. De man moest haar voor mogelijke fiscale claims in verband met het ontvangen van € 375.000,-- vrijwaren. Verder was onderdeel van het geheel dat de afspraken tussen partijen zouden worden vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Dat was voor haar heel belangrijk en een voorwaarde om van algehele overeenstemming te kunnen spreken. Van een vaststellingsovereenkomst is het echter niet gekomen en ook daarom is zij niet aan de door de man gestelde afspraken, neergelegd in de e-mailwisseling van 20 juni 2018, gebonden.
4.7.1.
Het
hofoverweegt allereerst als volgt.
Zoals blijkt uit de (in rov. 3.1.) weergegeven feiten is onderhavige kwestie reeds aan de orde geweest in het in kort geding door dit hof gewezen arrest van 14 juli 2020 (met zaaknummer 200.268.335/01). Thans is de bodemprocedure aan de orde, waarbij de regel geldt dat de bodemrechter niet gebonden is aan de beslissing van de kortgedingrechter (art. 257 Rv).
Met betrekking tot grief 1 overweegt het hof als volgt.
4.7.2.
De vraag óf tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen en de vraag in welke zin die overeenkomst eventueel tot stand is gekomen (de vraag naar de uitleg van de overeenkomst) zijn nauw met elkaar verbonden. Beide vragen dienen te worden beantwoord aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Het komt aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en in de gegeven omstandigheden uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en redelijkerwijze mochten afleiden. Dat tussen de vraag naar de totstandkoming van een overeenkomst en die naar de inhoud van de overeenkomst een nauw verband bestaat, blijkt ook uit het arrest van HR 17 december 1976, ECLI:NL:HR:1976:AC5835, NJ 1977/241 (Bunde/Erckens c.s.), waarin het ging om een misverstand en de vraag aan de orde was of wel of niet een overeenkomst tot stand was gekomen, maar ook de vraag in welke zin die overeenkomst eventueel tot stand was gekomen: zoals de ene partij of juist zoals de andere partij het begreep.
Aanbod en aanvaarding behoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden. Zij kunnen in elke vorm plaatsvinden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen (vgl. HR 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1889 (Waternet II) en HR 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2213, NJ 2011/572 (Batavus).
Verder dient tot uitgangspunt dat van overeenstemming over de verdeling (art. 3:182 BW) slechts sprake is indien partijen het niet alleen eens zijn geworden over de feitelijke verdeling maar ook over de financiële consequenties daarvan. Het gerechtvaardigd vertrouwen van art. 3:35 BW speelt daarbij een rol (HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4279).
4.7.3.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat partijen algehele overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de partneralimentatie, beroept de man zich op de e-mailcorrespondentie van de (toenmalige) advocaten van partijen, mr. Vullings en mr. Bloemen, van 20 juni 2018. Volgens de man heeft de rechtbank bij de weergave van deze e-mailcorrespondentie een drietal relevante feiten niet bij ‘de feiten’ weergegeven, althans niet geciteerd. Genoemde feiten zijn wel opgenomen in de hierna volgende, door het hof opgestelde, schematische weergave van deze correspondentie.
Op 20 juni 2018 schrijft mr. Vullings, voormalig advocaat van de man, zoals hierna in de linkerkolom is weergegeven. De reactie daarop van dezelfde datum van mr. Bloemen, voormalig advocaat van de vrouw, is in de rechterkolom weergegeven.
bericht van mr. Vullings om 10:45 uur:
reactie van mr. Bloemen om 14:45 uur:
'Het is partijen gelukt om alsnog overeenstemming te bereiken over de definitieve verdeling en partneralimentatie ter voorkoming van een hoger beroep.
Partijen zijn het volgende overeengekomen, e.e.a. conform bijlage 180618 vs01 en samengevat op hoofdlijnen:
‘Ik begrijp eveneens dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen. Bij uw weergave heb ik de volgende opmerkingen. (…)
1.Uw cliënte ontvangt een totaalbedrag van € 375.000 (fixed bedrag) als totale verrekening en afrekening van de scheiding van partijen met finale kwijting over en weer (een bedrag van € 160.000,-- is reeds voldaan);
1. akkoord; uitbetaling binnen drie weken na ondertekening VSO;
2. Uw cliënte ontvangt een aanvullend bedrag van € 5.000,- extra als ik vandaag van u een schriftelijk akkoord heb ontvangen.
2. akkoord;
3. De woning wordt aan mijn cliënt toegescheiden onder de voorwaarde van het ontslag uit de hoofdelijkheid van de hypotheek (waarde woning € 1.050.000);
(…)
3. akkoord;
(…)
8. Uw cliënte ziet af van:
a. haar aanspraken op partneralimentatie met ingang van 1 juli 2018, hieraan wordt een niet-wijzigingsbeding gekoppeld;
(...)
d. waarde van de aandelen van de onderneming van cliënt (de aandelen worden aan cliënt toegedeeld)
(…)
8.
a. met ingang van 1 augustus of ingeval van eerdere ontvangst van de betaling op dat moment, eindigt de aanspraak op partneralimentatie:
(…)
d. volledigheidshalve: betreffende [X B.V.] ;
12. Partijen vrijwaren elkaar voor fiscale claims;
12. akkoord maar nader uit te werken. Eventuele onjuiste aangiften worden gecorrigeerd dan wel gedragen door degene die de onjuiste aangifte (in strijd met de gemaakte afspraken) heeft gedaan en/of de ander wordt gecompenseerd. In geval de belastingdienst de onderhavige regeling mocht beoordelen als een afkoop van alimentatie, zal het door uw cliënt dientengevolge te genieten voordeel en door cliënte te lijden nadeel, de te ontvangen aanslag, beide worden gedeeld bij helfte.
13. Partijen verlenen elkaar finale kwijting;
13. akkoord;
14. Cliënt zal geen hoger beroep instellen;
14. akkoord;
15. De afspraken zullen worden vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst die door partijen zal worden getekend.
15. vastlegging in overleg.
(…)
Ik hoor graag voor 14.00 uur uw akkoord waarna ik de vaststellingsovereenkomst zal opstellen.’
Conform uw mail is de regeling heden schriftelijk bevestigd zodat aan punt 2 van uw mail is voldaan en € 5.000,- aanvullend wordt uitbetaald.
Graag ontvang ik van u de concept vaststellingsovereenkomst’
4.7.4.
Het hof is van oordeel dat de man, gelet op deze e-mailwisseling en de daarin opgenomen punten en reacties, er redelijkerwijze van uit heeft mogen gaan en de vrouw dit ook zo had moeten begrijpen, dat partijen overeenstemming hebben bereikt over (ook de financiële consequenties van) de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de partneralimentatie, in die zin dat de vrouw eventuele belastingheffing over het aan haar te betalen bedrag van € 375.000,-- voor haar rekening zou nemen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
4.7.5.
Onweersproken is dat de man er vanaf het begin duidelijk over is geweest dat hij een bepaald bedrag aan de vrouw wilde betalen zonder eventuele fiscale claims van de vrouw voor zijn rekening te moeten nemen (vandaar ook, volgens de man, de term ‘fixed bedrag’). Ook is onweersproken dat de vrouw er van aanvang af duidelijk over is geweest dat zij een nettobedrag van de man wilde ontvangen en dat de man de eventueel te betalen belasting van dit bedrag voor zijn rekening moest nemen. Echter, waar de vrouw betoogt dat dit punt ‘van essentieel belang’ was voor haar, blijkt dit geenszins uit haar reactie op de door mr. Vullings puntsgewijs opgenomen afspraken van partijen in de e-mailwisseling van 20 juni 2018.
4.7.6.
Zo geeft mr. Bloemen, in de wetenschap dat de man de vrouw een totaalbedrag wilde betalen zonder de eventuele belasting daarover voor zijn rekening te nemen, een ongeclausuleerd akkoord (‘akkoord; uitbetaling binnen drie weken na ondertekening VSO’) op punt 1 van de e-mail van mr. Vullings, inhoudende: ‘Uw cliënte ontvangt een totaalbedrag van € 375.000 (fixed bedrag) als totale verrekening en afrekening van de scheiding van partijen met finale kwijting over en weer (…)’, zonder duidelijkheid te vragen over de gehanteerde termen ‘fixed’ en/of ‘finale kwijting over en weer’ of het standpunt van de vrouw daarover naar voren te brengen. Dit laat zij ook na in haar reactie op punt 12, inhoudende ‘partijen vrijwaren elkaar over en weer voor fiscale claims’ (door de man uitgelegd als ieder betaalt zijn/haar eigen aanslag). Over de fiscale aspecten van de huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling, waarvan de vrouw stelt dat die voor haar ‘van essentieel belang’ is, plaatst zij geen enkele kanttekening. Dat doet zij daarentegen wel voor i) de fiscale gevolgen voor zover de belastingdienst de regeling beoordeelt als
afkoop van alimentatie(onderstreping hof) (die dan door beide partijen moeten worden gedragen, aldus haar reactie) en ii) een mogelijke onjuiste aangifte door een van partijen. In het licht van bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderling verband bezien, moet de formulering dat partijen ‘elkaar’ vrijwaren aldus worden uitgelegd dat ieder de eigen aanslag betaalt (tenzij zich een van de onder i) en/of ii) genoemde omstandigheden voordoet), met vrijwaring van de ander. Welswaar is juist dat het ‘elkaar vrijwaren’ ook kán impliceren dat de man de vrouw vrijwaart voor de aan haar opgelegde belastingaanslag maar – gelet op de formulering van punt 12 waarin een wederkerig karakter besloten ligt – had van de vrouw, indien dit voor haar zo belangrijk was, kunnen worden verwacht hierover op zijn minst navraag te doen, dan wel dit punt zelf ‘nader uit te werken’ in de door haar voorgestane zin, doch dit heeft zij, zoals overwogen, nagelaten.
4.7.7.
Doordat de vrouw in haar reactie op de afspraken zoals door mr. Vullings naar voren gebracht, geen enkel voorbehoud maakt over de kwestie waarover zij stelt dat die voor haar van essentieel belang was en zij dat ook steeds expliciet had aangegeven (mva nr. 31 en 53) terwijl zij wist of behoorde te weten dat de man een ander standpunt innam, mocht de man er in redelijkheid vanuit gaan dat de vrouw haar bezwaren had laten varen en (alsnog) zonder voorbehoud akkoord ging met die afspraken in de door hem voorgestane zin. Dit wordt nog versterkt door het feit dat mr. Bloemen aan het slot van haar e-mail zonder enig voorbehoud schrijft dat zij de overeenstemming schriftelijk bevestigt en dat de vrouw aldus aanspraak maakt op directe betaling van € 5.000,--.
4.7.8.
Het betoog van de vrouw dat niet aannemelijk is dat zij met de afspraken in de door de man bedoelde zin akkoord zou gaan, omdat er al twee voor haar gunstige beschikkingen lagen, maakt het vorenstaande niet anders. Immers de man stelt dat hij goede gronden had om in hoger beroep te gaan en dat ook zou hebben gedaan als partijen geen overeenkomst zouden hebben bereikt. Op het moment van de onderhandelingen van partijen en de brief van mr. Vullings met de reactie daarop van mr. Bloemen, was de appeltermijn ook nog niet verstreken.
4.7.9.
Het hof deelt ook niet het standpunt van de vrouw dat de totstandkoming van een schriftelijke vaststellingsovereenkomst een noodzakelijke voorwaarde was voor het bereiken van algehele overeenstemming. Nergens uit de e-mailwisseling van 20 juni 2018 blijkt dat de vrouw een dergelijk voorbehoud heeft gemaakt (mr. Bloemen vult slechts aan dat dit ‘in overleg’ dient te geschieden) en/of dat partijen ervan uitgingen dat pas na het tekenen van een vaststellingsovereenkomst van overeenstemming sprake zou zijn. Integendeel, mr. Bloemen maakt aanstonds aanspraak op de overeengekomen aanvullende uitbetaling van € 5.000,--.
4.7.10.
Gelet op al het voorgaande slaagt grief 1 van de man. Het hof zal, conform de vordering van de man, voor recht verklaren dat partijen de afspraken hebben gemaakt zoals (als volgt) weergegeven in randnummer 58 van de dagvaarding.
‘1. De vrouw verleent haar medewerking aan de goederenrechtelijke levering van haar aandeel in de woning aan de [adres] te [woonplaats] tegen een waarde van € 1.175.000,-- onder de opschortende voorwaarde dat de man de op de woning rustende hypothecaire leningen en leningen van de besloten vennootschap [X B.V.] ten bedrage van € 825.000,-- voor zijn rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen. De vrouw dient te worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de op de woning rustende leningen.
2. De waarde van de Spaar Optimaal polissen met de nummers [nummer 1] en [nummer 2] worden toegedeeld aan de man, zonder nadere verrekening met de vrouw.
3. De vrouw verleent haar medewerking aan de notariële levering van de aandelen in de besloten vennootschap [X B.V.] aan de man tegen een waarde van € 183.105,--
4. De aanspraken op partneralimentatie van de vrouw zijn beëindigd per 1 augustus 2018.
5. De vrouw ziet af van de pensioenaanspraken (ouderdomspensioen en partnerpensioen) in de besloten vennootschap [X B.V.]
6. De vrouw ziet af van haar aanspraken uit hoofde van het stamrecht in de besloten vennootschap [X B.V.]
7. De kosten van de notariële overdracht van de woning en de aandelen komen voor rekening van de man.
8. De man betaalt uit hoofde van voornoemde afspraken aan de vrouw een bedrag van € 387.500,-- onder aftrek van het reeds door de man voldane bedrag van € 160.000,-- derhalve in totaal een bedrag van € 227.500,--.
9. leder der partijen is gehouden met inachtneming van het bovenstaande zijn respectievelijk haar belastingaangifte te doen. De daaruit voortvloeiende belastingaanslagen worden gedragen door degene op wiens naam de aanslag is gesteld respectievelijk de belastingteruggave komt ten goede aan degene op wiens naam de teruggave is gesteld.
10. Aan ieder wordt toegescheiden het deel van de inboedel dat hij/zij thans in zijn/haar bezit heeft, een en ander zonder nadere verrekening. Naast voornoemde overbedelingssom zijn partijen ter zake van verrekening van banksaldi, polissen van levensverzekeringen niets meer aan elkaar verschuldigd.
11. Na uitvoering van het bovenstaande hebben partijen niets meer van elkaar te vorderen en verlenen zij elkaar algehele en finale kwijting.’
4.8.
Grief 2, die een voorwaardelijk karakter draagt, behoeft hiermee geen bespreking meer.
Het hof komt thans toe aan de vorderingen van de man onder II tot en met V.
Notariële levering, dwangsom, vervangende toestemming en indeplaatsstelling
4.9.1.
De man vordert de vrouw te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van dit arrest haar medewerking te verlenen aan:
- de notariële levering aan hem van de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) en
- de notariële levering aan hem van de aandelen in de besloten vennootschap [X B.V.] , op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat zij hiermee in gebreke blijft.
Verder vordert de man, samengevat, dat indien de vrouw haar medewerking aan de notariële levering van de woning en aandelen niet verleent, aan hem vervangende toestemming wordt verleend om de notaris, mede namens de vrouw, opdracht te geven tot levering van de woning en aandelen, dan wel dat dit arrest in de plaats treedt van de door de vrouw voor levering noodzakelijk te verrichten rechtshandelingen.
4.9.2.
Zoals uit het voorgaande volgt, hebben partijen overeenstemming bereikt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waaronder de woning (in die zin dat deze aan de man wordt toegedeeld onder de voorwaarde van het ontslag uit de hoofdelijkheid van de hypotheek (waarde woning € 1.050.000,--) en de aandelen (in die zin dat de aandelen in de onderneming worden toegedeeld aan de man en de vrouw afziet van de waarde van die aandelen). Een overeenkomst van verdeling verplicht partijen tot levering. Het hof begrijpt de vordering van de man de vrouw te veroordelen tot medewerking aan de notariële levering van de woning en aandelen, als een vordering tot nakoming van de overeenkomst van partijen. Het hof zal die vordering daarom toewijzen.
4.9.3.
De man heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat de vrouw niet zal meewerken aan de notariële levering van de woning en/of de aandelen. Voor een dwangsom of ingrijpender voorzieningen als vervangende toestemming en indeplaatsstelling van dit arrest, is dan in beginsel geen plaats. Het hof ziet daartoe overigens ook geen aanleiding. In zoverre zal het hof de vordering van de man daarom afwijzen.
Vergoeding schade uit hoofde van gederfde hypotheekrenteaftrek
4.10.1.
De
manvordert, samengevat, de vrouw te veroordelen aan hem te betalen de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden uit hoofde van de sinds 20 juni 2018 gederfde aftrek hypotheekrente. Die (maandelijkse) schade lijdt hij omdat de woning nog niet in eigendom aan hem is overgedragen, de vrouw de gemaakte afspraken daarmee niet nakomt en de hypotheekrente voor de helft (het eígendomsaandeel van de vrouw) daardoor niet meer aftrekbaar is.
4.10.2.
De
vrouwweerspreekt dat de man schade heeft geleden. De man woont al geruime tijd samen met zijn huidige partner, zodat slechts de helft van de woonlasten voor rekening van de man komen en bovendien ontvangen de man en diens partner maandelijks een flink bedrag aan huuropbrengsten via Airbnb.
4.10.3.
Het
hofoverweegt als volgt. Voor de toekenning van de door de man gevorderde schadevergoeding is krachtens art. 6:74 BW onder meer vereist dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van de vrouw. Hiervan is naar het oordeel van het hof geen sprake. De (wijze van) verdeling van de huwelijksgemeenschap is al sinds het begin van de echtscheidingsprocedure tussen partijen in geschil. Onweersproken is dat de vrouw hangende de door de man aangespannen kort geding procedure heeft aangeboden de woning en aandelen alvast aan de man te leveren. Weliswaar tegen de waarde zoals bepaald bij beschikking van 23 maart 2018 (de man weigerde dit), maar gezien de procedurele verwikkelingen en de rechtsstrijd tussen partijen, kan haar niet worden toegerekend dat zij niet heeft meegewerkt aan de levering van de woning in de door de man voorgestane zin. Bovendien heeft de man zelf ook nog niet (volledig) aan de verplichtingen voortvloeiend uit de afspraken van partijen voldaan. Nu geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming is ook geen grondslag voor een schadevergoeding aanwezig. Daarbij komt dat de man tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw (mva 87 en 88 en cva in eerste aanleg nr. 59), daadwerkelijk geleden schade onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het hof zal de vordering van de man dan ook afwijzen.
Terugbetaling partneralimentatie en kosten van derdenbeslagen (ING)
4.11.1.
De
manvordert, samengevat, de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van de ten onrechte geïnde partneralimentatie ter hoogte van, tot en met mei 2020, € 20.681,28 inclusief rente en kosten, te vermeerderen met de nog door de vrouw geïnde termijnen na 29 mei 2020. Voorts vordert de man de vrouw te veroordelen tot de kosten van ING van € 1.097,37 (derdenbeslagen).
4.11.2.
De
vrouw betwist de vordering. Onjuist is dat zij ten onrechte partneralimentatie heeft geïnd. Uit hoofde van de echtscheidingsbeschikking van 7 oktober 2016 had zij aanspraak op partneralimentatie tot partijen anders zouden overeenkomen of bij rechterlijke uitspraak anders zou worden bepaald. Hiervan is geen sprake geweest. Omdat de man weigerde zijn alimentatieverplichting na te komen, had zij geen andere keuze dan over te gaan tot executie. Het is volledig aan de man zelf te wijten dat hij met incassokosten wordt geconfronteerd. Deze kosten dienen daarom volledig voor zijn rekening en risico te komen.
In haar e-mailbericht van 20 juni 2018 heeft mr. Bloemen onder punt 8a aangegeven dat de vrouw niet eerder van haar aanspraken op partneralimentatie zou afzien dan met ingang van 1 augustus 2018, of ingeval van eerdere ontvangst van de betaling, op dat moment.
4.11.3.
Het
hofoverweegt als volgt. Onderdeel van de door partijen gemaakte afspraken op 20 juni 2018 was dat de vrouw afstand zou doen van haar recht op partneralimentatie. Echter, nu tot op heden de uitleg van die afspraken tussen partijen steeds in geschil is geweest, had het op de weg van de man gelegen aan zijn alimentatieverplichtingen op grond van de echtscheidingsbeschikking te blijven voldoen, temeer nu hij ook zelf de gemaakte afspraken niet (volledig) is nagekomen (het ‘fixed bedrag’ van € 375.000,-- is niet door de man voldaan). Dit leidt er naar het oordeel van het hof toe dat de man de executiekosten, waaronder de derdenbeslagen, zelf dient te dragen. Het hof zal de vordering tot betaling van de kosten van ING daarom afwijzen.
4.11.4.
Het voorgaande staat er niet aan in de weg dat, nu vaststaat dat de vrouw als onderdeel van de op 20 juni 2018 tussen partijen bereikte overeenstemming afziet van partneralimentatie, de vrouw de partneralimentatie (exclusief executiekosten, zie hiervóór) die zij desondanks heeft ontvangen, wel aan de man moet terugbetalen. De man heeft die partneralimentatie immers onverschuldigd betaald. Omdat zij ter uitvoering van de afspraken tussen partijen nog een aanzienlijk bedrag zal ontvangen, moet de vrouw tot die terugbetaling ook in staat worden geacht.
Nu tussen partijen niet (meer) in geschil is dat onderdeel van de afspraken is dat de vrouw met ingang 1 augustus 2018 (inl. dagv. man nr. 58 en emailcorrespondentie 20 juni 2018, reactie mr. Bloemen) afziet van partneralimentatie dient de vrouw de vanaf deze datum betaalde alimentatie terug te betalen. De man heeft een bedrag gevorderd van € 20.681,28, inclusief rente en kosten tot en met 29 mei 2020, te vermeerderen met de nog door de vrouw geïnde termijnen na 29 mei 2020. De vrouw heeft het gevorderde bedrag als zodanig niet weersproken. In zoverre zal het hof de vordering van de man daarom toewijzen.
Wettelijke rente
4.12.
De man vordert, voor zover van belang, veroordeling van de vrouw tot betaling van de wettelijke rente over het alimentatiebedrag dat zij aan de man moet terugbetalen.
Ingevolge art. 6:119 lid 1 BW bestaat de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. De schuldenaar, de vrouw, is in verzuim gedurende de tijd dat de prestatie uitblijft nadat zij opeisbaar is geworden en aan de eisen van art. 6:82 of art. 6:83 BW is voldaan (art. 6:81 BW). Het verzuim treedt in, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld en nakoming binnen deze termijn uitblijft (art. 6:82 lid 1 BW). De man heeft zich niet heeft uitgelaten over de datum (of, omdat de alimentatie in termijnen wordt betaald, data) waarop het verzuim is ingetreden. Het hof zal de gevorderde wettelijke rente daarom toewijzen vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest.
Verrekening
4.13.
De man vordert, voor zover van belang en samengevat, aan hem toestemming te verlenen om de partneralimentatie die de vrouw aan hem moet terugbetalen, te verrekenen met het door hem aan de vrouw verschuldigde bedrag. Op grond van art. 6:127 lid 2 BW heeft een schuldenaar de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. Die situatie doet zich in deze zaak voor. Dit betekent dat de man bevoegd is het bedrag dat hij op grond van dit arrest aan de vrouw is verschuldigd te verrekenen met zijn vordering op de vrouw uit hoofde van de door hem per 1 augustus 2018 aan haar betaalde partneralimentatie.
Proceskosten
4.14.
De man vordert de vrouw te veroordelen in de proceskosten van beide instanties. De vrouw vordert de man te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. Het hof ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling en zal met toepassing van art. 237 jo. art. 353 Rv (partijen zijn voormalige echtgenoten) de proceskosten compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof het bestreden vonnis, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk vernietigen en beslissen als hierna onder 6 is weergegeven.

6.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 20 april 2020, voor zover daarbij voor recht is verklaard dat partijen gebonden zijn aan de beslissingen die zijn vastgelegd in de beschikkingen van 7 oktober 2016 en 23 maart 2018;
verklaart voor recht dat partijen de afspraken hebben gemaakt zoals weergegeven in randnummer 58 van de dagvaarding in eerste aanleg;
veroordeelt de vrouw om binnen 14 dagen na betekening van dit arrest haar medewerking te verlenen aan de notariële levering aan de man van:
- de woning aan de [adres] te [woonplaats] en
- de aandelen in de besloten vennootschap [X B.V.] ;
veroordeelt de vrouw aan de man terug te betalen de tussen 11 augustus 2018 tot en met 29 mei 2020 geïnde partneralimentatie van € 20.681,28 inclusief rente en kosten, te vermeerderen met de nog door de vrouw geïnde termijnen na 29 mei 2020 en te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de datum van dit arrest;
waarbij geldt dat de man bevoegd is het bedrag dat hij op grond van dit arrest aan de vrouw is verschuldigd, mag verrekenen met de door de vrouw aan hem terug te betalen partneralimentatie;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van Laarhoven, P.P.M. van Reijsen en A.J.F. Manders en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 juni 2024.
griffier rolraadsheer