Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.De zaak in het kort
2.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/359747 / HA ZA 20-418)
3.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties 22 en 23;
- de memorie van antwoord met producties 1 tot en met 14;
- de mondelinge behandeling op 29 november 2023, waarbij de man spreekaantekeningen heeft overgelegd;
- de door de man toegezonden akte met producties 24 en 25, die de man bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
4.De beoordeling
i)niet meewerkt aan de overdacht van de woning aan hem (hypotheekrente van € 975,-- per maand)
iipartneralimentatie heeft geïnd en daarvoor
iii)derdenbeslag heeft gelegd (€ 1.097,37).
.
manvoert, samengevat, het volgende aan. In lijn met de uitspraken in de echtscheidingsprocedure hebben partijen overeenstemming bereikt over de essentialia van de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de partneralimentatie, althans mocht hij erop vertrouwen dat daarover overeenstemming was bereikt. Die overeenstemming – inhoudende dat hij aan de vrouw een totaal en finaal bedrag van € 375.000,-- betaalt, de vrouw afziet van partneralimentatie, partijen elkaar finale kwijting verlenen, ook fiscaal, en hij afziet van het instellen van hoger beroep – is op 20 juni 2018 vastgelegd/bevestigd door de advocaten van partijen. Anders dan de vrouw betoogt, is de schriftelijke vaststellingsovereenkomst geen voorwaarde voor het ontstaan van de overeenstemming.
hofoverweegt allereerst als volgt.
afkoop van alimentatie(onderstreping hof) (die dan door beide partijen moeten worden gedragen, aldus haar reactie) en ii) een mogelijke onjuiste aangifte door een van partijen. In het licht van bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderling verband bezien, moet de formulering dat partijen ‘elkaar’ vrijwaren aldus worden uitgelegd dat ieder de eigen aanslag betaalt (tenzij zich een van de onder i) en/of ii) genoemde omstandigheden voordoet), met vrijwaring van de ander. Welswaar is juist dat het ‘elkaar vrijwaren’ ook kán impliceren dat de man de vrouw vrijwaart voor de aan haar opgelegde belastingaanslag maar – gelet op de formulering van punt 12 waarin een wederkerig karakter besloten ligt – had van de vrouw, indien dit voor haar zo belangrijk was, kunnen worden verwacht hierover op zijn minst navraag te doen, dan wel dit punt zelf ‘nader uit te werken’ in de door haar voorgestane zin, doch dit heeft zij, zoals overwogen, nagelaten.
manvordert, samengevat, de vrouw te veroordelen aan hem te betalen de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden uit hoofde van de sinds 20 juni 2018 gederfde aftrek hypotheekrente. Die (maandelijkse) schade lijdt hij omdat de woning nog niet in eigendom aan hem is overgedragen, de vrouw de gemaakte afspraken daarmee niet nakomt en de hypotheekrente voor de helft (het eígendomsaandeel van de vrouw) daardoor niet meer aftrekbaar is.
vrouwweerspreekt dat de man schade heeft geleden. De man woont al geruime tijd samen met zijn huidige partner, zodat slechts de helft van de woonlasten voor rekening van de man komen en bovendien ontvangen de man en diens partner maandelijks een flink bedrag aan huuropbrengsten via Airbnb.
hofoverweegt als volgt. Voor de toekenning van de door de man gevorderde schadevergoeding is krachtens art. 6:74 BW onder meer vereist dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van de vrouw. Hiervan is naar het oordeel van het hof geen sprake. De (wijze van) verdeling van de huwelijksgemeenschap is al sinds het begin van de echtscheidingsprocedure tussen partijen in geschil. Onweersproken is dat de vrouw hangende de door de man aangespannen kort geding procedure heeft aangeboden de woning en aandelen alvast aan de man te leveren. Weliswaar tegen de waarde zoals bepaald bij beschikking van 23 maart 2018 (de man weigerde dit), maar gezien de procedurele verwikkelingen en de rechtsstrijd tussen partijen, kan haar niet worden toegerekend dat zij niet heeft meegewerkt aan de levering van de woning in de door de man voorgestane zin. Bovendien heeft de man zelf ook nog niet (volledig) aan de verplichtingen voortvloeiend uit de afspraken van partijen voldaan. Nu geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming is ook geen grondslag voor een schadevergoeding aanwezig. Daarbij komt dat de man tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw (mva 87 en 88 en cva in eerste aanleg nr. 59), daadwerkelijk geleden schade onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het hof zal de vordering van de man dan ook afwijzen.
manvordert, samengevat, de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van de ten onrechte geïnde partneralimentatie ter hoogte van, tot en met mei 2020, € 20.681,28 inclusief rente en kosten, te vermeerderen met de nog door de vrouw geïnde termijnen na 29 mei 2020. Voorts vordert de man de vrouw te veroordelen tot de kosten van ING van € 1.097,37 (derdenbeslagen).
vrouw betwist de vordering. Onjuist is dat zij ten onrechte partneralimentatie heeft geïnd. Uit hoofde van de echtscheidingsbeschikking van 7 oktober 2016 had zij aanspraak op partneralimentatie tot partijen anders zouden overeenkomen of bij rechterlijke uitspraak anders zou worden bepaald. Hiervan is geen sprake geweest. Omdat de man weigerde zijn alimentatieverplichting na te komen, had zij geen andere keuze dan over te gaan tot executie. Het is volledig aan de man zelf te wijten dat hij met incassokosten wordt geconfronteerd. Deze kosten dienen daarom volledig voor zijn rekening en risico te komen.
hofoverweegt als volgt. Onderdeel van de door partijen gemaakte afspraken op 20 juni 2018 was dat de vrouw afstand zou doen van haar recht op partneralimentatie. Echter, nu tot op heden de uitleg van die afspraken tussen partijen steeds in geschil is geweest, had het op de weg van de man gelegen aan zijn alimentatieverplichtingen op grond van de echtscheidingsbeschikking te blijven voldoen, temeer nu hij ook zelf de gemaakte afspraken niet (volledig) is nagekomen (het ‘fixed bedrag’ van € 375.000,-- is niet door de man voldaan). Dit leidt er naar het oordeel van het hof toe dat de man de executiekosten, waaronder de derdenbeslagen, zelf dient te dragen. Het hof zal de vordering tot betaling van de kosten van ING daarom afwijzen.
Verrekening