6.5.3.Het is aan [appellant] om aan te geven in hoeverre overtreding van de vergunningsvoorschriften door [geïntimeerde] heeft geleid tot onrechtmatige overlast voor hem. Ten behoeve van de procedure die als gevolg van het door [appellant] ingediende handhavingsverzoek is ingesteld, heeft de gemeente een drietal onderzoeken laten uitvoeren, namelijk:
1. het akoestisch onderzoek [zuivelbedrijf] [adres 2]
[plaats] (12 december 2012);
2) onderzoek trillingen woning [adres 1] als gevolg van de zuivelboerderij aan
de [adres 2] te [plaats] (18 december 2012);
3) geluidscontrole [zuivelbedrijf] [adres 2] [plaats] (4-8
oktober 2013).
[appellant] heeft de drie rapporten die naar aanleiding van deze onderzoeken zijn opgesteld, overgelegd.
Ad 1)
Uit het eerste rapport haalt [appellant] de samenvatting/conclusie aan, inhoudende:
“de meetresultaten tonen aan dat het [zuivelbedrijf] aantoonbare hinder veroorzaakt ter plaatse van de directe woningen in de omgeving van het zuivelbedrijf. Met name de transportbewegingen van vrachtwagens en laad- en losactiviteiten op het eigen terrein veroorzaken geluidnormoverschrijdingen van de Hinderwetvergunning. Zowel het equivalente geluidsniveau als ook de incidentele verhogingen worden overschreden.”
[geïntimeerde] geeft in zijn memorie van antwoord aan dat het rapport als glasheldere conclusie
(pagina 15) aangeeft dat de geldende geluidsnormeringen bij de woning van [appellant] overdag niet worden overschreden. In de avonduren vond wel incidenteel overschrijding
plaats. De oorzaak van de gemeten geluidsbelastingen bij de woning van [appellant] is
volgens het rapport primair toerekenbaar aan de transportbewegingen ten behoeve
van het bedrijf van [geïntimeerde] .
Het hof concludeert dat [geïntimeerde] de inhoud van het rapport juist weergeeft en dat de door [appellant] aangehaalde conclusie geen onderbouwing biedt voor de door hem gestelde onrechtmatige hinder door [geïntimeerde] aan hem toegebracht (en dit dan met name gelet op de ligging van zijn pand). In het licht van de betwisting van [geïntimeerde] dient [appellant] aan de hand van concrete, op zijn woonsituatie toegesneden, feiten en omstandigheden toe te lichten dat en waarom van zodanige hinder sprake is dat dit tot schadeplichtigheid van [geïntimeerde] zou moeten leiden, waarbij het ook op de weg van [appellant] ligt aan te tonen dat rechtens toereikend causaal verband bestaat tussen de gedragingen waarvoor [geïntimeerde] aansprakelijk is en de door [appellant] gestelde schade, zowel qua aard als qua omvang. [appellant] heeft een en ander echter nagelaten.
Ad 2)
Het hof constateert dat beide partijen uit het tweede rapport afleiden dat de trillingsterkte aan de streefwaarde voldoet. [appellant] verbindt hieraan geen verdere juridische consequentie. Het hof concludeert hieruit dat van onrechtmatige overlast in de zin van het veroorzaken van trillingen geen sprake is.
Ad 3)
[appellant] haalt uit het derde onderzoek de volgende conclusie aan:
" Volgens de indicatieve meetresultaten blijkt dat bewoners van de woning [adres 3] gedurende de avond- en nachtperiode geluidoverlast ondervinden van de koelapparatuur van het zuivelbedrijf. De piekgeluiden ten gevolge van het af- en aanrijden van vrachtwagen gedurende de avond- en nachtperiode zijn in het onderzoek niet meer waargenomen. Ook de bewoners van de [adres 4] zullen nog steeds ernstige geluidsoverlast ondervinden, maar zijn in dit onderzoek niet meer meegenomen omdat de geluidklachten door de bewoners zijn ingetrokken vanwege het voornemen van het zuivelbedrijf om binnen afzienbare tijd te gaan verhuizen naar een andere locatie."
[appellant] wijst erop dat in de conclusie niet wordt verwezen naar metingen bij zijn pand. De reden daarvoor staat op pagina 6 van het rapport, aldus [appellant] :
"Ter plaatse van de woning [adres 1] zijn geen geluidmetingen meer uitgevoerd omdat de geluidoverlast ter plaatse van [straatnaam]
4a, volgens het akoestisch onderzoek uitgevoerd eind 2012, hoger was."
[appellant] stelt dat als bij [adres 3] geluidsoverlast is geconstateerd dan was het evident dat geluidsoverlast ook plaatsvond bij zijn pand aan de [adres 1] .
[geïntimeerde] weerspreekt deze stelling van [appellant] . Hij verwijst naar de als productie 1 in eerste aanleg overgelegde luchtfoto waarop (met een blauwe lijn) de standplaats van de
koelcontainers ten opzichte van de woning en het kantoor van [appellant] is ingetekend. De
afstand tussen de koelcontainers en het kantoor bedraagt meer dan 68 meter; het
woonhuis en de tuin zijn nog verder weg gelegen. [appellant] heeft voormelde stellingen van [geïntimeerde] in hoger beroep niet betwist zodat deze, waaronder de afstand tussen de koelcontainers en het woonhuis van [appellant] , in rechte zijn komen vast te staan. Gelet daarop kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, het door [appellant] aangevoerde niet tot de conclusie voeren dat [appellant] juridisch relevante geluidsoverlast heeft gehad van de koelcontainers. De overschrijdingen die zijn geconstateerd bij de woning van [persoon] maken dat niet anders, omdat die overschrijdingen op zichzelf en zonder meer niet aantonen dat sprake was van onrechtmatige hinder ter plaatse van de woning van [appellant] . Datzelfde geldt voor de ter plaatse van [adres 3] uitgevoerde metingen.
Het hof verwerpt zodoende de stelling van [appellant] dat, als er een overtreding is van de geluidsnormen ten opzichte van de bewoner van [adres 3] dit ook zou moeten gelden ten opzichte van hem.
Ad 1-3: De conclusie ten aanzien van de onderzoeken
Het hof concludeert dat de rapporten geen althans onvoldoende onderbouwing geven voor de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] in de betreffende periode ten opzichte van hem onrechtmatige trillings-, geur- en/of geluidshinder, heeft veroorzaakt. Het enkele feit dat [geïntimeerde] in de bestuursrechtelijke procedure in algemene zin een forse overschrijding van de geluidsnormen heeft erkend, leidt op zichzelf en zonder meer evenmin tot de conclusie dat het hier gaat om een erkenning van een overschrijding ten opzichte van (de woning van) [appellant] . [geïntimeerde] heeft betwist een dergelijke overschrijding te hebben erkend, terwijl door [appellant] niet althans onvoldoende concreet is aangevoerd dat en waarom die betwisting onjuist zou zijn. Daarbij acht het hof ook hier van belang dat [appellant] aan zijn vorderingen tegen [geïntimeerde] gestelde onrechtmatige hinder ten grondslag legt, waartoe nodig is dat [appellant] aan de hand van concrete, op zijn individuele situatie toegesneden, feiten en omstandigheden stelt, en bij voldoende betwisting aantoont, dat tegenover hem sprake is van onrechtmatige hinder. Dat heeft [appellant] nagelaten.