Uitspraak
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
[verdachte] ,
primairbepleit dat het hof de ontnemingsvordering zal afwijzen. Daartoe is aangevoerd dat de betrokkene een schuld van tussen de € 18.000,00 en € 20.000,00 kon aflossen door het plegen van het bewezenverklaarde. Deze schuld was nog niet afgelost zodat hij geen wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
subsidiairbepleit dat de in de Volkswagen Jetta aangetroffen 10 liter zuivere amfetamine-olie afkomstig is van het drugslaboratorium en de waarde daarvan daarom – anders dan de rechtbank heeft gedaan – in mindering dient te worden gebracht op het totale wederrechtelijk verkregen voordeel. Verzocht wordt vervolgens om de ontnemingsvordering toe te wijzen tot een naar redelijkheid te bepalen deel van de schuld die de betrokkene nog had openstaan ter hoogte van (primair) € 18.000,00 of (subsidiair) € 20.000,00.
meer subsidiairbepleit dat een naar redelijkheid te bepalen gedeelte aan de betrokkene dient te worden toegerekend. Gelet op het feit dat dergelijke drugslaboratoria niet met slechts twee personen draaiende worden gehouden is daarom een bedrag van € 50.000,00 gepast.
Opbrengst door amfetamine productie € 374.400,00
Kosten
Wederrechtelijk verkregen voordeel door kostenbesparing
€ 266.441,80.
Voor het antwoord op de vraag in hoeverre de rechter tot een nadere motivering van dit oordeel is gehouden, komt bovendien gewicht toe aan de procesopstelling van de betrokkene (vgl.Hoge Raad 3 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1885).
A.
[verdachte] is veroordeeld ter zake van het in eendaadse samenloop plegen van:
- ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod’, gepleegd in de periode van
- ‘medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen zich gelegenheid tot het plegen van dat feit te verschaffen en stoffen en voorwerpen voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit’, gepleegd in de periode van
[medeverdachte 2] is veroordeeld ter zake van het in eendaadse samenloop plegen van:
- ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod’, gepleegd in de periode
- ‘medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen zich gelegenheid tot het plegen van dat feit te verschaffen en stoffen en voorwerpen voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit’, gepleegd in de periode
B.
[verdachte]van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 21 mei 2019 blijkt het volgende:
- In de inleidende strafoverwegingen wordt door de rechtbank overwogen: “Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte”. Het hof begrijpt dat de rechtbank hiermee tot uitdrukking heeft willen brengen dat zij – in algemene zin – acht heeft geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
- Uit de strafoverwegingen blijkt niet dat de rechtbank met de persoonlijke omstandigheden daadwerkelijk rekening heeft gehouden bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf. Immers, de rechtbank overweegt dat zij ‘in het bijzonder het volgende in aanmerking heeft genomen’. Vervolgens vermeldt de rechtbank slechts omstandigheden die betrekking hebben op (de aard en ernst van) de bewezenverklaarde feiten en de duur van de bewezenverklaarde periode.
- In reactie op het verweer van de verdediging, inhoudende dat in strafmatigende zin rekening zou moeten worden gehouden met de door de verdachte opgelopen verwonding bij zijn aanhouding, overweegt de rechtbank voorts expliciet dat zij daartoe ‘geen reden’ ziet.
- De rechtbank concludeert: “Gelet op de aard en de ernst van de feiten acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van
- Ten slotte valt in de strafoverwegingen niet te lezen dat de rechtbank acht heeft geslagen op – laat staan dit bij de strafoplegging een rol heeft laten spelen – de justitiële documentatie van de verdachte.
[medeverdachte 2]van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 21 mei 2019 blijkt het volgende:
- In de inleidende strafoverwegingen wordt door de rechtbank overwogen: “Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte”. Het hof begrijpt dat de rechtbank hiermee tot uitdrukking heeft willen brengen dat zij – in algemene zin – acht heeft geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
- Uit de strafoverwegingen blijkt niet dat de rechtbank met de persoonlijke omstandigheden daadwerkelijk rekening heeft gehouden bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf. Immers, de rechtbank overweegt dat zij ‘in het bijzonder het volgende in aanmerking heeft genomen’. Vervolgens vermeldt de rechtbank slechts omstandigheden die betrekking hebben op (de aard en ernst van) de bewezenverklaarde feiten en de duur van de bewezenverklaarde periode.
- Op het verweer van de verdediging, inhoudende het verzoek dat de rechtbank rekening zal houden met het reclasseringsrapport betreffende de verdachte, wordt door de rechtbank in het geheel niet ingegaan. Evenmin blijkt dat de rechtbank dit reclasseringsrapport heeft laten meewegen bij het bepalen van de op te leggen straf, nu het niet in de strafoverwegingen wordt genoemd.
- De rechtbank concludeert: “Gelet op de aard en de ernst van de feiten acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van
- Ten slotte valt in de strafoverwegingen niet te lezen dat de rechtbank acht heeft geslagen op – laat staan dit bij de strafoplegging een rol heeft laten spelen – de justitiële documentatie van de verdachte.
omdat bij de strafoplegging ook andere omstandigheden een rol kunnen hebben gespeeld, zoals persoonlijke omstandigheden of de bewezenverklaring van andere feiten waaruit geen voordeel is verkregen’is het hof gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat van een dergelijke situatie onvoldoende sprake is om te concluderen dat toerekening naar rato van het opgelegde aantal maanden gevangenisstraf onredelijk zou zijn. Ten slotte overweegt het hof dat evenmin is gebleken van andere omstandigheden die de rechtbank heeft betrokken in haar oordeel verschillende straffen op te leggen aan [verdachte] en [medeverdachte 2] .
€ 147.244,15worden toegerekend.
€ 142.244,15.
BESLISSING
147.244,15 (honderdzevenenveertigduizend tweehonderdvierenveertig euro en vijftien eurocent);
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 142.244,15 (honderdtweeënveertigduizend tweehonderdvierenveertig euro en vijftien eurocent);
3 (drie) jaren.