ECLI:NL:GHSHE:2024:175

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
200.329.624_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om de hoofdverblijfplaats van haar minderjarige dochter, geboren in 2017, bij haar te bepalen, terwijl de rechtbank eerder had beslist dat de hoofdverblijfplaats bij de vader zou zijn. De moeder voert aan dat de omstandigheden zijn gewijzigd en dat zij nu in staat is om de vader te informeren over de opvoeding van hun dochter. De vader heeft sinds 2018 geen contact meer gehad met de minderjarige en de moeder stelt dat de huidige situatie in het belang van het kind is. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben echter twijfels over de motivatie van de moeder en de mogelijkheid van de vader om zijn rol als ouder te vervullen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat het in het belang van de minderjarige acht dat de hoofdverblijfplaats bij de vader blijft, gezien de zorgen over de communicatie tussen de ouders en de stabiliteit van de huidige situatie. Het hof heeft ook het verzoek van de moeder om een wijziging van de contactregeling afgewezen, omdat de voorlopige regeling nog in werking is en er geen aanleiding is om deze te wijzigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 januari 2024
Zaaknummer: 200.329.624/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/394893 FA RK 22-773
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.T.M. Sengers,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. M.M.M. Minkels, thans zonder advocaat.
Deze zaak gaat over
[minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ),
geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
Vanwege de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is in deze zaak betrokken:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 juli 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
I. de definitieve hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder zal zijn;
II. [minderjarige] drie weekenden per maand van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijft.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 december 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • namens de moeder, mr. Sengers;
  • de vader;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 18 augustus 2023;
  • het e-mailbericht met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 29 november 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 30 november 2023;
  • het e-mailbericht van de advocaat van de moeder d.d. 29 november 2023, met als bijlage het verzoekschrift eerste aanleg van de vader d.d. september 2018;
  • het door de GI overgelegde clientplan voor [minderjarige] per 28 januari 2023 van [instantie 1] , ingekomen ter griffie op 4 december 2023;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de GI overgelegde en voorgedragen pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
3.2.
De vader heeft sinds maart 2018 gedurende een langere periode geen contact meer met [minderjarige] gehad.
3.3.
In september 2018 heeft de vader een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend, strekkende tot het verkrijgen van vervangende toestemming tot erkenning en gezamenlijk gezag en tot de vaststelling van een zorg- en contactregeling tussen hem en [minderjarige] .
3.4.
Door de jaren heen zijn in de procedure in eerste aanleg meerdere beschikkingen gegeven waarmee de rechtbank heeft getracht om stapsgewijs met medewerking van de moeder [minderjarige] kennis te laten maken met de vader en de vader betrokken te laten zijn bij het leven van [minderjarige] . Zo heeft de rechtbank onder meer bij beschikking van 26 maart 2019 aan de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] inmiddels erkend.
3.5.
[minderjarige] staat sinds 30 juni 2020 onder toezicht van de GI. Deze ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 30 maart 2024.
3.6.
Bij beschikking van 19 september 2022 heeft de rechtbank bepaald dat:
  • de vader met ingang van de datum van de beschikking gezamenlijk met de moeder het gezag over [minderjarige] uitoefent;
  • de vader en [minderjarige]
  • de moeder aan de vader een dwangsom verbeurt van € 150,- voor iedere keer dat de moeder voormelde contactregeling niet nakomt, met bepaling dat aan dwangsommen maximaal € 15.000,- kan worden verbeurd;
  • drs. [mediator] , mediator te [kantoorplaats] , tot bijzondere curator over [minderjarige] wordt benoemd;
  • iedere verdere beslissing op de verzoeken van de vader wordt aangehouden.
3.7.
Bij beschikking van 19 december 2022 heeft de rechtbank:
  • bepaald dat [minderjarige]
  • bepaald dat de afgifte van [minderjarige] door de moeder aan de vader zo nodig met behulp van de sterke arm ten uitvoer zal worden gelegd;
  • een onderzoek door de raad gelast omtrent – kort gezegd – de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de contactregeling met de niet-verzorgende ouder.
3.8.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad – verklaarde beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft.
3.9.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Hoofdverblijfplaats
3.10.
De moeder voert in het beroepschrift – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald en aangenomen dat dit het meeste recht doet aan het belang van [minderjarige] . Ter onderbouwing hiervan verwijst de moeder naar de inhoud van haar verweerschrift in eerste aanleg van 29 maart 2023. Zij voegt hieraan nog het volgende toe. De raad heeft geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] nog niet definitief te bepalen. De hulpverlening (vanuit [instantie 1] ) ten aanzien van de samenwerking en verstandhouding tussen partijen ‘staat nog in de kinderschoenen’ en het is van belang dat uitvoering wordt gegeven aan de doelstelling van de ondertoezichtstelling. De verstandhouding tussen partijen is ten opzichte van de situatie in december 2022 zodanig verbeterd, dat zij thans in staat zijn om over [minderjarige] te communiceren. Partijen hebben onder meer afspraken kunnen maken over een voorlopige contactregeling en de basisschool van [minderjarige] . De moeder erkent dat in het verleden haar houding ten aanzien van het contact tussen de vader en [minderjarige] niet in het belang van [minderjarige] is geweest. Zij staat thans wel open voor hulpverlening en voor contact tussen de vader en [minderjarige] . Er is daarom sprake van een wijziging van omstandigheden.
De rechtbank is er verder ten onrechte vanuit gegaan dat de moeder de vader niet als volwaardig gezagdragende ouder zou informeren wanneer het hoofdverblijf van [minderjarige] weer bij de moeder wordt bepaald. Van het niet op de hoogte houden of informeren van de vader is geen sprake geweest. Partijen houden elkaar over en weer op de hoogte over [minderjarige] . Verder heeft de vader als gezagdragende ouder recht op alle informatie omrent [minderjarige] en kan hij deze informatie ook zelf bij de instanties opvragen. Bovendien is er sprake van een ondertoezichtstelling. Er is een vaste gezinsvoogd die als regievoerder ten aanzien van beslissingen omtrent [minderjarige] fungeert.
Daarnaast prevaleert het belang van de moeder boven het belang van de vader om [minderjarige] ook doordeweeks bij zich te hebben, aangezien de vader dan geen tijd met [minderjarige] kan doorbrengen. De vader werkt fulltime en hij heeft in [maand] 2023 samen met zijn huidige partner een kind gekregen. De partner van de vader zorgt doordeweeks feitelijk voor [minderjarige] . Verder heeft [minderjarige] vanaf haar geboorte bij de moeder gewoond en is zij gewend aan de opvoedsituatie aldaar. Deze thuissituatie/opvoedsituatie sluit aan bij hetgeen [minderjarige] nodig heeft. De moeder is in staat om [minderjarige] een adequate verzorging en opvoeding te (blijven) bieden omdat zij bewust een ‘thuisblijfmoeder’ is.
De moeder verwijst tot slot naar vaste jurisprudentie (ECLI:NL:RBZWB:2019:5973 en ECLI:NL:HR:2008:BC5901) waarin is bepaald dat zowel bij een wijziging alsmede een vaststelling van de hoofdverblijfplaats van een kind dient te worden gekeken naar een aantal factoren die ook van toepassing zijn in ‘verhuiszaken’.
3.10.1.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de vader een beroep op de moeder heeft gedaan vanwege zijn werk- en gezinssituatie. De moeder heeft die ruimte gepakt. [minderjarige] verblijft inmiddels bijna volledig bij de moeder en zij gaat nu ook in de wijk van de moeder naar de basisschool. [minderjarige] gaat op woensdagavond en op zondag overdag naar de vader. Er is afgesproken dat [minderjarige] niet meer bij de vader thuis is wanneer zijn partner aanwezig is. Ook is er een melding bij Veilig Thuis gedaan. Het door partijen opgestelde ouderschapsplan is uiteindelijk niet door hen ondertekend.
3.11.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende aangevoerd.
[minderjarige] heeft in de eerste periode na de bestreden beschikking hoofdzakelijk bij de vader gewoond. De vader ziet [minderjarige] nu tijdelijk minder, totdat zijn partner ergens anders gaat wonen. Over een maand gaat de contactregeling terug naar de tussen partijen in het ouderschapsplan overeengekomen regeling. [minderjarige] gaat nu om praktische redenen in de wijk bij de moeder naar de basisschool. De moeder heeft grote stappen gemaakt. Zij heeft echter recent een kwartier voor de aanvang van het contactmoment – zonder de opgave van een reden – de vader bericht dat het contactmoment niet doorgaat. De moeder wilde ook op een later moment hierover geen uitleg geven aan de vader. Na dit incident zijn bij de vader ‘de alarmbellen gaan rinkelen’. De moeder liet namelijk weer signalen zien (het afbouwen van de omgang) die zij in het verleden ook heeft laten zien. Het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader geeft hem ‘een stok achter de deur’, zodat de moeder niet zomaar het contact tussen hem en [minderjarige] kan beperken. De vader heeft er daarom bezwaar tegen om de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] weer terug te draaien en bij de moeder te bepalen. Voor genoemd incident kon de vader met een wijziging van het hoofdverblijf – louter om financiële redenen – nog instemmen.
3.12.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling hoger beroep – samengevat – het volgende aangevoerd.
Het lijkt er op dat de moeder stappen heeft gemaakt, maar het is onduidelijk of zij die heeft gemaakt omdat zij nu inzicht heeft in het belang van contact tussen de vader en [minderjarige] of dat deze stappen worden ingegeven door de lopende procedures. De zorg vanuit de IGB is dat partijen nooit hebben uitgesproken waarom het in het verleden zo is gelopen dat de vader geen enkel contact met [minderjarige] mocht hebben. Hierdoor is de kans op herhaling aanwezig. Verder is de vader erg toegeeflijk naar de moeder toe omdat hij conflicten wil vermijden. Hierdoor zou het kunnen zijn dat wanneer de moeder een terugtrekkende beweging maakt, de vader onvoldoende positie heeft om hierin stappen te zetten. Een andere zorg vanuit de IGB is dat het de moeder nog steeds niet lukt om het verschil te zien tussen haar eigen negatieve gevoelens voor de vader als ex-partner en de behoefte van [minderjarige] aan een blijvende relatie met de vader. Zo wil de moeder thuis niet met [minderjarige] over de vader praten. De moeder mist het inzicht dat dit het loyaliteitsconflict van [minderjarige] kan vergroten. Hierdoor is de kans groot dat [minderjarige] het gevoel gaat hebben dat zij moet kiezen tussen de ouders of een voorkeur moet gaan uitspreken voor een van de ouders. Hierdoor kan de psychische gezondheid van [minderjarige] in gevaar komen. Het is de taak van de GI om te kijken naar wat het beste is voor [minderjarige] . Hiervoor is een onderzoek noodzakelijk naar de kern van de problematiek door middel van een verklarende analyse. Vanuit dat punt kan de juiste en meest passende hulpverlening voor het systeem worden ingezet. De GI is voornemens om een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] bij de rechtbank in te dienen. Er is regie van de GI nodig.
3.13.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende verklaard.
De moeder wilde de vader in het verleden geen plaats in het leven van [minderjarige] geven. Daarom was het nodig om fors in te grijpen. Dit doet veel met [minderjarige] en ook met de ouders. Deze situatie moet in de toekomst voorkomen worden. De raad heeft de rechtbank geadviseerd om nog geen definitieve beslissing omtrent de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te nemen. Dat wil echter niet zeggen dat de beslissing van de rechtbank in de bestreden beschikking onjuist is geweest. De raad maakt zich namelijk zorgen gelet op hetgeen door de vader tijdens de mondelinge behandeling naar voren wordt gebracht. Het lijkt erop dat de situatie ‘terug naar af’ gaat. Het contact tussen de vader en [minderjarige] wordt door de moeder – zonder opgave van reden – afgezegd en de vader zit onvoldoende in zijn kracht om aan de moeder tegengas te geven. Indien in deze patronen niets gaat veranderen, blijft de kans op herhaling groot. [minderjarige] kan dan ook knel komen te zitten tussen de ouders. Er dient daarom diagnostiek plaats te vinden naar de onderliggende oorzaak van de houding van de moeder jegens de vader. Ook dient er binnen de ondertoezichtstelling verder te worden gewerkt aan de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] . Om die reden dient er op dit moment geen wijziging in de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te worden aangebracht.
3.14.
Het hof overweegt het volgende.
3.14.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.14.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.14.3.
De wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] van de moeder naar de vader heeft ervoor gezorgd dat het contact tussen de vader en [minderjarige] is hersteld en dat er een (voorlopige) contactregeling tussen hen tot stand is gekomen. Sinds de bestreden beschikking bestaan er echter bij de raad en de GI twijfels over de intrinsieke motivatie van de moeder ter zake van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen en de plaats die de vader in het leven van [minderjarige] mag innemen. Niet valt uit te sluiten dat de moeder alleen heeft meegewerkt aan het contact tussen de vader en [minderjarige] vanwege de tussen partijen lopende procedures. Ook bestaan er bij de raad en de GI twijfels over de kracht van de vader om aan de moeder tegengas te geven. Het hof onderschrijft deze twijfels, nu tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de moeder recent een kwartier voor de aanvang het contactmoment tussen de vader en [minderjarige] – zonder opgave van reden – heeft afgezegd en dat het de vader niet gelukt is om – ondanks zijn pogingen daartoe – het gesprek met de moeder daarover aan te gaan. Dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, zoals de moeder in hoger beroep aanvoert, is het hof dan ook onvoldoende gebleken. Daarbij komt dat de raad en de GI tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard dat er eerst diagnostiek dient plaats te vinden naar de onderliggende oorzaak van de houding van de moeder jegens de vader om herhaling in de toekomst te voorkomen. Na genoemd onderzoek kan binnen het kader van de ondertoezichtstelling passende hulpverlening voor het systeem worden ingezet. Gelet op deze feiten en omstandigheden, is het hof van oordeel dat het op dit moment te risicovol is om de bestreden beschikking te vernietigen, omdat dit mogelijk tot gevolg heeft dat het contact tussen de vader en [minderjarige] (in de nabije toekomst) opnieuw zal worden verbroken, wat het hof niet in het belang van [minderjarige] acht.
3.14.4.
Voor zover de moeder in hoger beroep nog heeft aangevoerd dat zij een bewuste ‘thuisblijfmoeder’ is terwijl de vader fulltime werkt, kan dat niet tot een ander oordeel van het hof leiden. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] ziet slechts op de vraag bij welke ouder [minderjarige] staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) en zegt niets over het aandeel van die ouder in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Het hof ziet verder evenmin aanleiding om het verzoek van de moeder te toetsen aan de factoren die ook een rol zouden spelen bij een beslissing ter zake het verlenen van vervangende toestemming tot verhuizing, zoals door de moeder verzocht, nu hiervan in de onderhavige zaak geen sprake is. Het hof merkt daarbij op dat in de door de moeder in het beroepschrift aangehaalde jurisprudentie sprake was van ‘verhuiszaken’ en niet van een beslissing omtrent de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, zodat de toepassing van deze jurisprudentie in de onderhavige zaak niet aan de orde is.
Contactregeling
3.14.5.
Voor zover de moeder in hoger beroep heeft verzocht om een (wijziging van de voorlopige) contactregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen, overweegt het hof het volgende. Uit de bestreden beschikking volgt dat partijen bij de rechtbank overeenstemming hebben bereikt over een voorlopige contactregeling tussen de vader en [minderjarige] . De rechtbank heeft deze voorlopige contactregeling overgenomen. De rechtbank heeft echter wel overwogen dat het verzoek van partijen tot vaststelling van een definitieve contactregeling wordt aangehouden, omdat de situatie tussen partijen ‘nog in beweging is’. Om die reden heeft de rechtbank aan de GI en (de advocaten van) partijen verzocht om schriftelijk verslag uit te brengen over het verloop van de voorlopige contactregeling en de actuele stand van zaken. Het hof acht het niet in het belang van [minderjarige] , dit zorgvuldig door de rechtbank uitgezette traject te doorkruisen met een eindbeslissing over de contactregeling. Dit maakt dat het hof het verzoek van de moeder hieromtrent afwijst.
3.16.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 april 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, H. van Winkel, en M.I. Peereboom-Van Drunick en is op 25 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.