11.2.Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande
ingebrekestelling. Bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van toerekenbare
tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van tien procent (10%) van de koopsom verbeuren, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal.”
- i. Na ondertekening van de koopovereenkomst vernam [geïntimeerde] dat drie van de 21 erfgenamen het niet eens waren met de gesloten koopovereenkomst. Op 11 april 2022 heeft de door partijen betrokken notaris aan [appellant] laten weten dat [geïntimeerde] niet beschikkingsbevoegd was om de woning in eigendom aan hem over te dragen. Ook de belangenbehartiger van de familie heeft dit aan [appellant] meegedeeld. Door de beschikkingsonbevoegdheid van [geïntimeerde] kon [geïntimeerde] de woning niet aan [appellant] leveren.
- j. Op 10 mei 2022 heeft [appellant] een brief met als onderwerp “Ingebrekestelling” gestuurd aan [geïntimeerde] . In die brief staat onder meer het volgende:
“Op 9 maart 2022 sloot ik met u een koopovereenkomst voor verkoop de woning gelegen aan de [adres] (…) in [woonplaats] (...) voor het tekenen van de overeenkomst gaf u mij aan dat u gemachtigd was om te tekenen dit blijkt
nu weken later niet het geval te zijn. Dus bij deze vraag ik u om binnen 8 dagen na
dagtekening van deze brief te reageren op dit koopcontract om u aan de afspraak te houden. Doet u dit niet dan zal na dag 8 ons contract worden ontbonden. En zullen we ons aan de ontbindende voorwaarden van het contract moeten Houden. Graag verneem ik van u.”
- k. [geïntimeerde] heeft niet op voornoemde brief van [appellant] gereageerd.
- l. Op 21 juni 2022, 29 juni 2022 en 13 juli 2022 heeft de toenmalig gemachtigde van [appellant] brieven aan [geïntimeerde] gestuurd. Hierin heeft de gemachtigde namens [appellant] aanspraak gemaakt op de in artikel 11.2 van de koopovereenkomst genoemde contractuele boete ter hoogte van 10% van de overeengekomen koopsom.
- m. Ook op de brieven van de gemachtigde van [appellant] heeft [geïntimeerde] niet gereageerd.
- n. De woning is op 12 december 2022 verkocht en op 16 maart 2023 geleverd aan een derde voor een koopprijs van € 225.000,--.
Het geding bij de kantonrechter
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant] in conventie veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van:
- een hoofdsom van € 16.500,-- ter zake contractuele boete, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat de boete opeisbaar is;
- € 940,-- aan buitengerechtelijke kosten;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst omdat zij de woning niet aan [appellant] heeft geleverd. [geïntimeerde] heeft in verband daarmee de contractuele boete van 10% van de koopsom verbeurd. [geïntimeerde] weigert ten onrechte om die boete te betalen.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.[geïntimeerde] heeft voorts een eis in reconventie ingesteld. De kantonrechter heeft die eis in het beroepen vonnis afgewezen. [geïntimeerde] is daar niet in hoger beroep tegen opgekomen. De eis in reconventie ligt dus niet ter beoordeling voor in hoger beroep. Het hof zal het geding in reconventie daarom verder ongenoemd laten.
3.2.4.In het beroepen vonnis van 28 juni 2023 heeft de kantonrechter in conventie, samengevat, als volgt geoordeeld:
- Partijen verschillen van mening over het moment waarop de prestatie waartoe [geïntimeerde] zich op grond van de koopovereenkomst heeft verplicht, opeisbaar is geworden (rov. 4.3).
- Omdat partijen géén datum voor levering hebben afgesproken, is de vordering tot nakoming van de koopovereenkomst op grond van artikel 6:38 BW terstond opeisbaar geworden. [appellant] mocht er daarom vanuit gaan dat [geïntimeerde] de woning kort na ondertekening van de koopovereenkomst aan hem zou (laten) leveren. Omdat [geïntimeerde] dat niet gedaan heeft, is zij tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen (rov. 4.4).
- [appellant] heeft dus terecht op grond van artikel 11 van de koopovereenkomst een ingebrekestelling aan [geïntimeerde] gestuurd (rov. 4.5).
- [appellant] heeft voldoende tijd aan [geïntimeerde] gegeven om te bewerkstelligen dat zij de koopovereenkomst alsnog zou kunnen nakomen. [appellant] was dus gerechtigd om de koopovereenkomst te ontbinden. [geïntimeerde] heeft daarom de contractuele boete verbeurd (rov. 4.6).
- [appellant] heeft zijn schade onvoldoende onderbouwd, maar dit betekent niet dat [geïntimeerde] de contractuele boete niet hoeft te betalen. Gelet op de lastige financiële situatie van [geïntimeerde] leidt onverkorte toepassing van het boetebeding in dit geval tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat. De kantonrechter ziet daarin aanleiding om de contractuele boete te matigen tot € 1.000,-- (rov. 4.9).
- De buitengerechtelijke incassokosten waarvan [appellant] vergoeding vordert, moeten worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. De vordering ter zake buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen (4.10).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter in conventie:
- [geïntimeerde] veroordeeld om aan [appellant] € 1.000,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van de dag van de inleidende dagvaarding;
- [geïntimeerde] in de proceskosten van het geding in conventie veroordeeld;
- het in conventie meer of anders gevorderde afgewezen.
Het geding in hoger beroep
3.3.1.[appellant] heeft in hoger beroep één grief aangevoerd. [appellant] heeft op basis van die geconcludeerd tot, samengevat, vernietiging van het beroepen vonnis voor zover in conventie gewezen en, opnieuw rechtdoende, volledige toewijzing van de vorderingen van [appellant] in conventie, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.3.2.[geïntimeerde] is niet verschenen in hoger beroep. Tegen haar is verstek verleend.
Over de grief: matiging van de contactuele boete van 10% van de koopsom
3.4.1.De door [appellant] aangevoerde grief is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter om de verbeurde contractuele boete te matigen tot € 1.000,--. Volgens [appellant] is er geen aanleiding om de boete te matigen, en moet de matiging in elk geval niet zo fors zijn als door de kantonrechter toegepast.
3.4.2.Het hof stelt naar aanleiding van deze grief het volgende voorop.
Volgens artikel 6:94 lid 1 BW kan de rechter op verlangen van de schuldenaar, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, de bedongen boete matigen, met dien verstande dat hij de schuldeiser ter zake van de tekortkoming niet minder kan toekennen dan de schadevergoeding op grond van de wet.
3.4.3.De in dit wetsartikel neergelegde maatstaf dat matiging alleen is toegestaan ‘indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist’, brengt mee dat matiging alleen aan de orde is als toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij moet niet alleen worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638 (Intrahof/Bart Smit)). De omstandigheden van het geval zijn uiteindelijk beslissend. Ook de hoedanigheid van partijen kan daarbij meewegen (HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4986, rov. 3.4.2). Ook de omstandigheden waaronder de tekortkoming tot stand kwam, zijn van belang (MvA II, Parl. Gesch. BW Boek 6, p. 326). Het bedingen van een boete als aansporing tot nakoming of ter fixatie van schadevergoeding is op zich geoorloofd; het enkele uiteenlopen van schade en boete is onvoldoende grond voor matiging (MvA II, Parl. Gesch. BW Boek 6, p. 325). 3.4.4.De maatstaf, die noopt tot terughoudendheid bij het hanteren van de bevoegdheid tot matiging, geldt ook indien het gaat om een contractuele boete ter hoogte van 10% van de koopprijs in koopovereenkomsten ter zake onroerend goed (HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4986). 3.4.5.Matiging mag niet verder gaan dan tot het bedrag van de schadevergoeding verschuldigd op grond van de wet, dat wil zeggen op grond van de regeling der wanprestatie (art. 6:74 e.v.) en die der schadevergoeding (art. 6:95 e.v.) met inbegrip van art. 6:109 (TM, Parl. Gesch. BW Boek 6, p. 324).
3.5.1.De kantonrechter heeft in rov. 4.9 van het beroepen vonnis onder meer geoordeeld dat [appellant] zijn schade onvoldoende heeft onderbouwd. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] in de toelichting op zijn grief echter voldoende onderbouwd dat hij, doordat [geïntimeerde] de woning niet omstreeks het tweede kwartaal van 2022 voor een koopsom van € 165.000,-- aan hem heeft geleverd, schade heeft geleden. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat [appellant] daardoor met ingang van 1 juli 2022 een woning heeft moeten huren voor € 900,-- per maand, en dat het verwerven van een koopwoning in de door hem beoogde [woonplaats] , mede gelet op de beperkte beschikbaarheid van woningen in die plaats en vanwege de stijgende huizenprijzen, niet goed mogelijk is. De grief is dus in zoverre terecht voorgedragen dat het hof voldoende aangetoond acht dat [appellant] door de niet-nakoming van de koopovereenkomst door [geïntimeerde] schade heeft geleden.
3.5.2.De kantonrechter heeft in rov. 4.9 van het beroepen vonnis voorts geoordeeld dat, vanwege de “lastige financiële situatie” van [geïntimeerde] , aanleiding bestaat om de contractuele boete te matigen tot € 1.000,--. Naar het oordeel van het hof voert [appellant] in de toelichting op zijn grief echter terecht aan dat [geïntimeerde] niet veel inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie. [geïntimeerde] heeft weliswaar een “Uniform Pensioenoverzicht pensioengerechtigden 2022” van het Pensioenfonds Metaal & Techniek overgelegd waaruit blijkt dat zij een partnerpensioen ontvangt van (in 2022) € 5.443,08 bruto per jaar, maar zij heeft geen inzicht gegeven in haar andere inkomsten zoals mogelijk inkomen uit arbeid, een uitkering uit de Algemene nabestaandenwet en/of een uitkering uit een overlijdensrisicoverzekering. [appellant] heeft verder onder verwijzing naar de door [geïntimeerde] in het geding bij de kantonrechter overgelegde declaratie van haar advocaat gesteld dat [geïntimeerde] kennelijk niet in aanmerking komt voor een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand, en dus een bruto verzamelinkomen heeft dat boven de toevoegingsgrenzen ligt. [geïntimeerde] heeft ook die stelling niet betwist. [geïntimeerde] heeft voorts niet haar belastingaanslag over bijvoorbeeld 2021 of 2022 overgelegd, om haar financiële situatie toe te lichten. Het hof concludeert om bovenstaande redenen dat niet kan worden aangenomen dat [geïntimeerde] in een financieel onaanvaardbare situatie komt, als zij de boete, althans een groter deel van de boete dan het door de kantonrechter toegewezen bedrag van € 1.000,--, zou moeten betalen. Ook in zoverre is de grief terecht voorgedragen.
3.6.1.Bij de vraag of een beroep op matiging van een boete gehonoreerd moet worden, zijn echter niet alleen de hoogte van de door de schuldeiser geleden schade en de financiële situatie van de schuldenaar bepalend, maar ook de hoedanigheid van partijen, de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding, de omstandigheden waaronder het is ingeroepen en de verder omstandigheden van het geval, waaronder de wijze waarop de overeenkomst tot stand gekomen is. Omdat de grief van [appellant] ten dele terecht is voorgedragen en dit zou kunnen leiden tot toewijzing van een hoger bedrag dan door de kantonrechter is toegewezen, moet het hof op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep ook die overige omstandigheden in de beoordeling betrekken.
3.6.2.Het hof acht van de overige omstandigheden van dit geval met name de navolgende omstandigheden van belang.
- A. [geïntimeerde] heeft gesteld dat zij, omdat haar tante haar had verzocht om zorg te dragen voor een goede afwikkeling van haar nalatenschap, in de veronderstelling verkeerde dat zij gerechtigd was om de woning ten behoeve van de nalatenschap te verkopen en – naar het hof begrijpt – te leveren. [appellant] heeft niet gemotiveerd betwist dat [geïntimeerde] in die veronderstelling verkeerde. Hij heeft wel gesteld dat [geïntimeerde] beter onderzoek had moeten doen naar haar bevoegdheid om namens de erfgenamen op te treden, maar dat laat onverlet dat [geïntimeerde] op dit punt een onjuiste voorstelling van zaken had. Van kwade opzet van [geïntimeerde] is niet gebleken.
- B. [geïntimeerde] handelde toen [appellant] haar benaderde, tijdens de bezichtiging, toen zij het bod van [appellant] accepteerde en tijdens de ondertekening van de koopovereenkomst als particulier. Zij werd op de genoemde momenten niet bijgestaan door een makelaar, een adviseur met kennis van erfrecht of een andere deskundige.
- C. Het contact tussen partijen is tot stand gekomen op initiatief van [appellant] . [appellant] had van de buren van erflaatster gehoord dat erflaatster was overleden en dat de woning te koop zou komen. [appellant] heeft toen contact opgenomen met [geïntimeerde] voor een bezichtiging. Dit contact vond plaats voordat de woning door [geïntimeerde] of door iemand anders namens de erfgenamen te koop was gezet.
- D. [appellant] was op de hoogte was van het feit dat [geïntimeerde] geen eigenaar was van de woning maar slechts één van meerdere erfgenamen. [appellant] had daarom niet zonder meer mogen uitgaan van de juistheid van de mededeling van [geïntimeerde] dat zij bevoegd was om de woning te verkopen. Het moet voor [appellant] redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat [geïntimeerde] niet werd bijgestaan door iemand met deskundigheid op het gebied van erfrecht en/of de verkoop van woningen. [appellant] heeft kennelijk ook niet gevraagd om een machtiging van [geïntimeerde] waaruit bleek dat zij bevoegd was om de erfgenamen te vertegenwoordigen. In de koopovereenkomst staat ook niet dat [geïntimeerde] optrad namens de erfgenamen van erflaatster. Het heeft [appellant] redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de koopovereenkomst in zoverre geen juist beeld gaf van de situatie. [appellant] heeft niet aangedrongen op het verkrijgen van schriftelijke zekerheid dat [geïntimeerde] bevoegd was om de overeenkomst namens de erfgenamen aan te gaan.
- E. De omstandigheid dat de woning uiteindelijk op 12 december 2022 (dus 9 maanden na de tussen [appellant] en [geïntimeerde] gesloten koopovereenkomst) is verkocht aan een derde voor € 225.000,--, wijst erop dat de prijs van € 165.000,-- die [appellant] met [geïntimeerde] is overeengekomen, erg laag, althans aan de lage kant is voor de woning. Ook om die reden had [appellant] rekening moeten houden met de mogelijkheid van bezwaren van andere erfgenamen tegen de transactie.
- F. De contractuele boete heeft in de gegeven omstandigheden niet de functie van aansporing van de schuldenaar tot nakoming van de koopovereenkomst. [geïntimeerde] was, op het moment dat [appellant] de ontbinding van de koopovereenkomst inriep, eenvoudigweg niet in staat om de koopovereenkomst na te komen, aangezien niet alle erfgenamen daarmee instemden. De aansporing van [geïntimeerde] tot nakoming van de overeenkomst in de vorm van de contractuele boete, deed daar niet aan af. De contractuele boete kon dus haar functie van prikkel tot nakoming niet goed vervullen.
3.6.3.De hierboven in rov. 3.6.2 opgesomde feiten en omstandigheden pleiten voor een aanzienlijke matiging van de bedongen boete. Aan [geïntimeerde] kan worden tegengeworpen dat zij, gelet op de datum van overlijden van haar tante en gelet op het tijdsverloop tussen de bezichtiging van de woning door [appellant] (28 januari 2022) en de ondertekening van de koopovereenkomst (9 maart 2022), wel voldoende gelegenheid heeft gehad om bij een deskundige advies in te winnen omtrent haar bevoegdheid om de woning namens de erfgenamen te verkopen en te leveren. Verder had [geïntimeerde] moeten reageren op de brieven die [appellant] op 10 mei 2022 en de gemachtigde van [appellant] in juni en juli 2022 aan [geïntimeerde] heeft gestuurd. Daar staan echter de hiervoor in rov. 3.6.2 genoemde omstandigheden tegenover. Het hof acht van die omstandigheden met name van belang dat [appellant] zich tot [geïntimeerde] heeft gewend om een moment waarop de woning nog niet te koop was gezet en [geïntimeerde] niet beschikte over een deskundige om haar te begeleiden bij het overzien van de toepasselijke erfrechtelijke regels. Dit handelen van [appellant] heeft ertoe geleid dat [geïntimeerde] de koopovereenkomst heeft gesloten op een moment dat zij daar nog niet klaar voor was, nog geen deskundige advies had ingewonnen en niet over de bevoegdheid beschikte om de woning voor de tussen [appellant] en [geïntimeerde] overeengekomen relatief lage prijs aan [appellant] te leveren. Ook aan [appellant] valt daarom een verwijt te maken van het feit dat [geïntimeerde] een koopovereenkomst heeft gesloten die zij niet kon nakomen.
3.6.4.Het hof ziet in de bovengenoemde feiten en omstandigheden reden voor een aanzienlijke matiging van de bedongen boete. Vanwege de omstandigheden waaronder de overeenkomst met het boetebeding tot stand is gekomen en de omstandigheden waaronder de boete is verbeurd, acht het hof een matiging van de boete tot € 5.000,-- passend. Toekenning van een hoger boetebedrag leidt naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden
tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat. Het hof neemt hier ook bij in aanmerking dat, als partijen hadden geweten dat [geïntimeerde] niet bevoegd was om de woning te leveren, de koopovereenkomst vermoedelijk in het geheel niet tot stand gekomen zou zijn, althans niet voor dezelfde prijs.
3.7.1.De omstandigheid dat de rechter bij matiging van een boete de schuldeiser ter zake van de tekortkoming niet minder kan toekennen dan de schadevergoeding op grond van de wet (laatste zinsdeel van artikel 6:94 lid 1 BW), brengt het hof niet tot een ander oordeel. Bij de begroting van schadevergoeding op grond van de wet moet op grond van artikel 6:109 lid BW immers evenzeer een matiging plaatsvinden indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Uit het door [geïntimeerde] bij de kantonrechter gevoerde verweer dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij bevoegd was om de woning van haar tante ten behoeve van de nalatenschap te verkopen, volgt dat zij zich ook op deze matigingsgrond heeft willen beroepen. Dit heeft ook aan [appellant] redelijkerwijs duidelijk moeten zijn.
3.7.2.Het hof zou, indien in dit geval de aan [appellant] toekomende schadevergoeding op grond van de wet zou moeten worden vastgesteld, die vergoeding evenzeer matigen tot € 5.000,--. Het hof acht daarbij de hiervoor in rov. 3.6.2 tot en met 3.6.4 genoemde omstandigheden van belang. Die omstandigheden komen er onder meer op neer dat de tekortkoming van [geïntimeerde] niet te wijten is aan een vorm van opzet of onwil, maar aan een vorm van ondeskundigheid bij haar poging om niet uitsluitend voor haarzelf maar mede voor de andere erfgenamen de nalatenschap af te wikkelen, terwijl de overeenkomst niet op initiatief van [geïntimeerde] maar op initiatief van [appellant] is gesloten op en moment waarop de woning nog niet te koop was gezet.
3.7.3.Bovendien kan in de gegeven omstandigheden worden gezegd dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [appellant] kan worden toegerekend op de voet van artikel 6:101 lid 1 BW. Ook voor [appellant] heeft immers bij ondertekening van de koopovereenkomst redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat [geïntimeerde] mogelijk niet bevoegd was om de overeenkomst namens alle erfgenamen te sluiten.