Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[verweerder 1]
[verweerder 2],
1.Het verloop van de procedure
2.De beoordeling
- Tussen de Gemeente [verzoekster] en [verweerders] is een geschil ontstaan over het door de Gemeente [verzoekster] in 2021 aangelegde parkeerterrein achter de woning van [verweerders]
- Bij brief van 17 december 2021 hebben [verweerders] de Gemeente [verzoekster] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij menen te lijden als gevolg van de schending van de erfdienstbaarheid.
- In opdracht van [verweerders] heeft taxateur ing. [taxateur 1] op 10 mei 2022 een rapport uitgebracht, waarin hij de waardevermindering van de woning van [verweerders] als gevolg van de aanleg van een parkeerterrein in strijd met de erfdienstbaarheid heeft begroot op € 30.000,=.
- Bij brief van 24 juli 2022 heeft de advocaat van [verweerders] aan de Gemeente [verzoekster] het voorstel gedaan om de erfdienstbaarheid door te halen tegen betaling van een schadevergoeding van € 30.000,=.
- In opdracht van de Gemeente [verzoekster] heeft [taxateur 2] B.V. op 19 december 2022 een rapport uitgebracht, waarin het waardeverschil tussen het al dan niet naleven van de erfdienstbaarheid is getaxeerd op nihil. Reden daarvoor is dat de achter de woning van [verweerders] liggende grond de bestemming "groen" heeft. Blijkens artikel 4.1.1. van het vigerende bestemmingsplan zijn deze gronden – naast parkeervoorzieningen – ook bestemd voor onder andere speelvoorzieningen en een terrein voor evenementen. Ook laat de bestemming bouwwerken van 4 m hoog toe. Gelet op deze bestemming is de taxateur van mening dat de aanduiding en het gebruik van het achterliggende terrein als parkeerterrein geen waardevermindering tot gevolg heeft.
- De Gemeente [verzoekster] heeft het voorstel van [verweerders] om tegen betaling van een bedrag aan schadevergoeding de erfdienstbaarheid door te halen niet geaccepteerd.
- Het geschil tussen partijen heeft vervolgens geleid tot de procedure bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
- Bij vonnis van 23 augustus 2023 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant – kort weergegeven – geoordeeld dat vast staat dat er sprake is van een onrechtmatige gedraging. De Gemeente [verzoekster] heeft immers gehandeld in strijd met de op haar rustende kwalitatieve verplichting om het perceelsgedeelte A, waarop een erfdienstbaarheid rust om nimmer (motorvoertuigen) te parkeren, te bestemmen tot parkeerterrein. De rechtbank is van oordeel dat de Gemeente [verzoekster] voldoende heeft onderbouwd dat er zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn om de onrechtmatige gedragingen van de Gemeente [verzoekster] te dulden en dat artikel 6:168 BW [verweerders] recht geeft op schadevergoeding. De rechtbank is van oordeel dat [verweerders] het door hen genoemde bedrag van € 30.000,= voldoende heeft onderbouwd aan de hand van het taxatierapport van 10 mei 2022. Volgens de rechtbank doet daaraan niet af dat de door de Gemeente [verzoekster] ingeschakelde taxateur de schade heeft getaxeerd op nihil. Ook uit dat rapport blijkt dat [verweerders] last ondervinden van de parkeerplaatsen en de bijbehorende verlichting. De reden dat de taxateur de schade heeft getaxeerd op nihil is gelegen in het feit dat, zo begrijpt de rechtbank, [verweerders] ook last zouden hebben ondervonden van een van de andere bestemmingen die perceelsgedeelte A op grond van het vigerende bestemmingsplan had kunnen krijgen. Die andere bestemmingen zijn volgens de rechtbank echter niet in strijd met de ten gunste van [verweerders] vestigde erfdienstbaarheid en evenmin met de op de Gemeente [verzoekster] rustende kwalitatieve verplichting, zodat in dat geval de Gemeente [verzoekster] niet aansprakelijk zou zijn geweest voor de door [verweerders] geleden schade als gevolg van de door hen ondervonden overlast. De rechtbank heeft de Gemeente [verzoekster] veroordeeld om aan [verweerders] een bedrag van € 30.000,= te betalen.
3.De beslissing
[website]