ECLI:NL:GHSHE:2024:1593

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
23/828 en 23/829
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en boetebeschikkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen twee naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en bijbehorende boetebeschikkingen ongegrond verklaarde. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd omdat de auto’s van belanghebbende niet voldoen aan de fiscale inrichtingseisen. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de auto’s fiscaal aangemerkt als personenauto’s, wat resulteerde in naheffingsaanslagen van elk € 1.956 en boetes van gelijke hoogte. De rechtbank heeft de boetes verminderd tot elk € 1.662, maar belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting op 10 april 2024 heeft belanghebbende zijn stelling dat de auto’s voldoen aan de fiscale inrichtingseisen ingetrokken. Het hof heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, maar dat de boetes op basis van een wijziging in de regelgeving moeten worden verlaagd tot 50% van de nageheven belasting. Dit leidde tot een vermindering van de boetes tot elk € 831. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de boetebeschikkingen en de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de voorzitter en de andere rechters de overwegingen van de rechtbank hebben overgenomen en de boetes passend en geboden hebben geacht. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 23/828 en 23/829
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 17 april 2023, nummers BRE 21/2957 en 21/2958, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en
de Minister van Justitie en Veiligheid,
hierna: de minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft twee naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting opgelegd. Tevens zijn bij beschikkingen boetes opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De inspecteur heeft nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is volgens het kentekenregister vanaf 24 april 2018 respectievelijk 15 mei 2018 houder van twee motorrijtuigen van het type [auto merk] met de kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] (hierna: de auto’s). De auto’s zijn voor het eerst in het buitenland (Hongarije) geregistreerd op 5 augustus 2015. In 2018 zijn de auto’s in het kentekenregister in Nederland geregistreerd als bestelauto, type opleggertrekker.
2.2.
Op 17 januari 2020 zijn de auto’s onderzocht. Bij de controle is geconstateerd dat de oorspronkelijke laadbak, voorzien van een overkapping, (demontabel) is teruggeplaatst. De hierdoor ontstane gesloten laadruimte voldoet daarmee volgens de inspecteur niet meer aan de verplichte afmetingen. Tevens is geconstateerd dat niet wordt voldaan aan de eis dat 40% van de lengte van de laadruimte is gelegen voor het hart van de achterste as. De auto’s voldoen daarmee volgens de inspecteur niet meer aan alle fiscale inrichtingseisen voor een bestelauto. [1] De inspecteur heeft de auto’s daarom fiscaal aangemerkt als een personenauto en het daarvoor geldende tarief voor de motorrijtuigenbelasting toegepast.
2.3.
Als gevolg daarvan zijn aan belanghebbende twee naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting opgelegd van elk € 1.956. Gelijktijdig zijn aan belanghebbende twee boetes opgelegd van elk € 1.956.
2.4.
De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de boetebeschikkingen vernietigd, de boetebeschikkingen verminderd tot elk € 1.662, de beroepen voor het overige ongegrond verklaard, de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 462, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 1.038 en een proceskostenvergoeding van € 1.133 en bepaald dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 360 aan haar vergoedt.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de boetebeschikkingen terecht zijn opgelegd en de hoogte van de boetes passend en geboden is.
3.2.
Niet meer in geschil is dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
Belanghebbende heeft op de zitting de stelling dat de auto’s voldoen aan de fiscale inrichtingseisen ingetrokken.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vernietiging van de boetebeschikkingen. De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vermindering van de boetes tot elk € 831.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De rechtbank heeft ten aanzien van de boetes het volgende overwogen:
“5. De rechtbank stelt vast dat de verzuimboetes zijn opgelegd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 37 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en met inachtneming van paragraaf 34, tweede lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. De rechtbank stelt voorop dat de motorrijtuigenbelasting een aangiftebelasting is en dat de houder van een motorrijtuig verantwoordelijk is voor het doen van de juiste aangifte. Dit brengt mee dat belanghebbende als houder van de auto's niet alleen bij de aanschaf van de auto's maar ook later — bij het aanbrengen van de laadbak met overkapping — zich ervan had moeten vergewissen of de auto's (nog) voldeden aan de (inrichtings)eisen die de fiscale wetgeving stelt aan de gebruikmaking van de regeling om in aanmerking te komen voor het lage tarief voor bestelauto's voor ondernemers. Van een belastingplichtige die gebruik wil maken van een dergelijke regeling mag worden verwacht dat zij zich op de hoogte stelt van de daaraan verbonden voorwaarden en dat zij zich bij onduidelijkheden extra inspanningen getroost om de reikwijdte van die regeling te doorgronden. Feiten en omstandigheden op grond waarvan aannemelijk zou kunnen zijn dat belanghebbende dergelijke inspanningen heeft verricht, zijn gesteld noch gebleken. Van een pleitbaar standpunt, zoals door belanghebbende wordt bepleit, is geen sprake.
5.1.
Belanghebbende heeft geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om de boetes te verminderen (…)”.
4.2.
Het hof acht deze overwegingen juist en op goede gronden gegeven en maakt deze overwegingen tot de zijne. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om de boetes te verminderen.
4.3.
De inspecteur heeft gesteld dat de boetes door een wijziging van paragraaf 34 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst per 1 juli 2023 moeten worden verlaagd tot 50% van de nageheven belasting. Dit betekent dat de boetes moeten worden verminderd tot elk € 978. Deze boetes moeten vervolgens nog worden verminderd met de door de rechtbank toegepaste vermindering van 15% in verband met overschrijding van de redelijke termijn, zodat de boetes moeten worden vastgesteld op elk € 831.
4.4.
Het hof acht deze boetes passend en geboden.
Tussenconclusie
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is en de boetes moeten worden verminderd tot elk € 831.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
De inspecteur dient aan belanghebbende het bij het hof betaalde griffierecht van € 548 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is.
4.8.
Het hof berekent de tegemoetkoming voor de kosten van het hoger beroep op 2 (punten) [2] x € 875 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.750. Het hof ziet echter aanleiding tot matiging van de aldus berekende vergoeding. Belanghebbende is uitsluitend in het gelijk gesteld vanwege een wijziging van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, die op lopende zaken moet worden toegepast. Het hof ziet hierin aanleiding op grond van artikel 2, lid 2, Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb)het bedrag te verminderen tot € 437,50.
4.9.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Bpb heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, maar alleen voor de beslissing over de boetebeschikkingen;
  • verklaart de tegen de uitspraken op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroepen met betrekking tot de boetebeschikkingen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de boetebeschikkingen;
  • vermindert de boetes tot elk € 831;
  • bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep bij het hof van € 548 vergoedt;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij het hof van € 437,50.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, T.A. Gladpootjes en E.P.A. Brakeboer, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
M.A.M. van den Broek L.B.M. Klein Tank
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 3, lid 1, letter d, Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994.
2.1 punt voor beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.