In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de belastingheffing op een uitkering uit een beleggingsverzekering. De belanghebbende had een beleggingsverzekering afgesloten bij een verzekeraar en na afloop van deze verzekering was het vrijgekomen kapitaal aangewend voor de aankoop van een periodiek uitkerende lijfrenteverzekering. De belanghebbende startte een klachtprocedure tegen de verzekeraar vanwege vermeende vermogensschade door verkeerde productinformatie en nalatigheid in de zorgplicht. Om het geschil te beëindigen, sloten de belanghebbende en de verzekeraar een vaststellingsovereenkomst (VSO), waarbij de verzekeraar een bedrag van € 14.000 aan de belanghebbende betaalde. De vraag die in deze procedure centraal stond, was of het bedrag dat naar aanleiding van de VSO was uitbetaald, terecht tot de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen was gerekend.
Het hof oordeelde dat de inspecteur terecht het bedrag van € 11.550, dat de belanghebbende had ontvangen, tot het belastbare inkomen uit werk en woning had gerekend. Het hof stelde vast dat de tegemoetkoming van de verzekeraar direct verband hield met de beleggingsverzekering en dat deze kwalificeerde als een compensatie voor de geëxpireerde verzekering. De belanghebbende had niet aangetoond dat de inspecteur in vergelijkbare gevallen anders had gehandeld, en het hof verwierp zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.