ECLI:NL:GHSHE:2024:1568

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
200.104.152_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg opschortende voorwaarde in overnameovereenkomst en bewijswaardering deskundigenbericht

In deze zaak gaat het om een geschil tussen B.V. Exploitatie Maatschappij Travers Mosa en een andere partij over de uitleg van een opschortende voorwaarde in een overnameovereenkomst. De overeenkomst, gesloten op 25 juli 2008, betreft de verkoop van aandelen in EJH BV, waarbij een opschortende voorwaarde is opgenomen die betrekking heeft op bodemverontreiniging. De partijen zijn in hoger beroep gegaan na eerdere tussenarresten van het hof, waarin deskundigen zijn ingeschakeld om de situatie te beoordelen. Het hof heeft vastgesteld dat de opschortende voorwaarde is vervuld, omdat de saneringskosten, zoals geschat door deskundigen, onder de drempel van € 300.000,- blijven. De deskundigen hebben echter ook kritiek geuit op de bodemrapportage en het saneringsplan van IDDS, die niet volledig zouden voldoen aan de professionele maatstaf. Het hof heeft de deskundigenrapporten beoordeeld en geconcludeerd dat de bodemrapportage en het saneringsplan voldoen aan de professionele maatstaf, en dat de opschortende voorwaarde is vervuld. Travers Mosa is veroordeeld om de koopprijs te betalen, verminderd met de helft van de saneringskosten. Het hof heeft ook de proceskosten en de uitvoerbaarheid van het arrest bij voorraad geregeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.104.152/01
arrest van 7 mei 2024
gewezen in de zaak van
B.V. Exploitatie Maatschappij Travers Mosa,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. G.C. Vergouwen te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E. Jansberg te Eindhoven,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 17 december 2013, 4 maart 2014, 30 september 2014, 9 juni 2015, 22 maart 2016, 1 november 2016, 19 december 2017, 28 augustus 2018, 12 februari 2019, 26 maart 2019, 5 november 2019, 2 juni 2020, 31 augustus 2021, 5 april 2022, 11 oktober 2022 (herstelarrest) en 18 oktober 2022 (aanvullend voorschot deskundigen), in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond onder zaaknummer 103039/ HA ZA 10-621 gewezen vonnis van 7 maart 2012. Het hof zal de nummering van de eerder gewezen arresten voortzetten.

51.Het verloop van de procedure

51.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de hiervoor genoemde arresten. Bij het arrest van 5 april 2022 is bepaald dat een onderzoek wordt verricht door ir. G.H.M.J. van der Sterren en dr. ir. P.A. Alphenaar naar de in rechtsoverweging 49.7 van dat arrest geformuleerde vragen. Bij het herstelarrest van 11 oktober 2022 is de formulering van vraag 8 verbeterd en gewijzigd.
51.2.
Op 28 februari 2023 is het deskundigenbericht van 24 februari 2023 (hierna: het deskundigenbericht) ontvangen.
51.3.
Partijen hebben ieder een memorie na deskundigenbericht met producties genomen, met daarin opgenomen een reactie op de memorie na deskundigenbericht van de wederpartij.
51.4.
Ter zitting van 30 oktober 2023 hebben partijen hun standpunten mondeling bepleit, waarbij zij spreekaantekeningen hebben overgelegd. Vervolgens is arrest bepaald.

52.De verdere beoordeling

Inleidende overwegingen
52.1.
Verwezen wordt naar de tussenarresten die het hof eerder heeft gewezen en hetgeen daarin is overwogen en beslist. Voor zover in de tussenarresten gedefinieerde termen zijn gehanteerd, zal het hof die termen ook in dit arrest hanteren.
Wat in deze zaak aan de orde is
52.2.
Het gaat in deze zaak, recapitulerend, over een door partijen op 25 juli 2008 gesloten overeenkomst (in het tussenarrest van 17 december 2013 aangeduid als: de overeenkomst). De overeenkomst strekt tot verkoop door [geïntimeerde] aan Travers Mosa van alle aandelen in [EJH BV] (hierna: EJH BV ) tegen een koopprijs van € 1.800.000,-. EJH BV is de moedermaatschappij van [EJ Vastgoed BV] , die op haar beurt houdstermaatschappij is van drie werkmaatschappijen (al deze vennootschappen tezamen in de overeenkomst en het tussenarrest van 17 december 2013 aangeduid als: de EJA-Groep). Daarnaast is in de overeenkomst ook bepaald dat Travers Mosa per het moment van levering van genoemde aandelen de door [X Advies BV] (hierna: [X Advies BV] ) aan EJH BV verstrekte achtergestelde lening overneemt, tegen betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van
€ 1.800.000,-.
52.3.
Het centrale strijdpunt tussen partijen betreft de uitleg en toepassing van de in artikel 6 van de overeenkomst opgenomen opschortende voorwaarde. Artikel 6.1 bepaalt dat de overeenkomst wordt gesloten onder de opschortende voorwaarde dat de conclusies en bevindingen van de in opdracht van EJH BV op te maken bodem- en milieurapportage naar genoegen van partijen zijn en daaruit met betrekking tot de in bijlage 1 bij de overeenkomst nader gedefinieerde registergoederen geen relevante verontreinigingen of risico’s blijken. Artikel 6.2 bepaalt dat [geïntimeerde] zo spoedig mogelijk na de ondertekening ervan door EJH BV opdracht zal laten geven tot het uitvoeren van het in artikel 6.1 bedoelde bodem- en milieuonderzoek met de instructie dat de bodem- en milieurapportage zo snel mogelijk, maar niet later dan 15 oktober 2008, of zoveel later als partijen bepalen, beschikbaar moet zijn. Daarnaast bepaalt artikel 6.2 dat [geïntimeerde] de formulering van de opdracht en de keuze van het onderzoeksbureau in overleg met Travers Mosa zal bepalen. Artikel 6.3 aanhef en onder (iii) bepaalt dat als uit de in artikel 6.1 bedoelde bodem- en milieurapportage minder ernstige verontreinigingen blijken, waaronder partijen verontreinigingen verstaan die volgens aanvullend onderzoek zullen leiden tot saneringskosten van niet meer dan € 300.000,-, uiterlijk zeven dagen nadat de bodem- en milieurapportage aan Travers Mosa ter beschikking is gesteld de koopprijs met de helft van deze saneringskosten zal worden verminderd, de opschortende voorwaarde zal zijn vervuld en de overeenkomst, met inachtneming van de gewijzigde koopprijs, onvoorwaardelijk tot stand zal komen, onverminderd het bepaalde in de artikelen 6.4 en 6.5 van de overeenkomst.
52.4.
Ten tijde van of kort na de totstandkoming van de overeenkomst op 25 juli 2008 heeft [geïntimeerde] ter uitvoering van artikel 6.2 van de overeenkomst namens EJH BV opdracht gegeven aan IDDS om een bodem- en milieuonderzoek uit te voeren en naar aanleiding daarvan een bodem- en milieurapportage op te stellen. Die opdracht heeft geresulteerd in (onder andere) de bodemrapportage en het saneringsplan van IDDS van 3 april 2009. IDDS heeft daarin beheersing door grondwateronttrekking met inzet van een geohydrologisch scherm als saneringswijze aanbevolen. [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat de opschortende voorwaarde van artikel 6.1 is vervuld waartoe hij betoogt dat de situatie als bedoeld in artikel 6.3 sub (iii) zich voordoet, te weten dat de door IDDS aanbevolen saneringswijze leidt tot saneringskosten van niet meer dan € 300.000,-. Travers Mosa bestrijdt dat de opschortende voorwaarde is vervuld. De stelplicht en bewijslast dat aan de opschortende voorwaarde is voldaan, rusten op [geïntimeerde] .
52.5.
In dit geding liggen in essentie de volgende kwesties nog ter beoordeling voor:
( a) of met de maatregelen die zijn genoemd in de bodemrapportage en het saneringsplan van IDDS van 3 april 2009 wordt voldaan aan de eisen die de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) en overige regelgeving stelt aan de sanering en of die sanering leidt tot saneringskosten voor een bedrag van maximaal € 300.000,- (rechtsoverweging 4.16 van het tussenarrest van 17 december 2013);
( b) - voorwaardelijk, namelijk voor het geval het oordeel van het hof over kwestie (a) voor Travers Mosa ongunstig uitvalt - of sprake is van feiten en omstandigheden die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken dat Travers Mosa aan de overeenkomst wordt gehouden (rechtsoverweging 4.21 van het tussenarrest van 17 december 2013);
( c) of de rechtbank ten onrechte de vordering in conventie heeft toegewezen en de vordering in reconventie heeft afgewezen (rechtsoverweging 4.21 van het tussenarrest van 17 december 2013);
( d) - voorwaardelijk - of de rechtbank ten onrechte het vonnis in conventie (afgezien van de proceskostenveroordeling) niet uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard.
52.6.
Het hof zal hierna eerst kwestie (a) behandelen. Dan zal ook blijken of, dan wel in hoeverre, wordt toegekomen aan behandeling van de kwesties (b) tot en met (d).
Het deskundigenbericht, de bewijswaardering ervan en de daarbij te hanteren maatstaf
52.7.
Het hof heeft in verband met kwestie (a) aanleiding gezien een deskundigenonderzoek te gelasten (rechtsoverweging 4.16 van het tussenarrest van 17 december 2013). Daarbij heeft het hof ook aanleiding gezien te bepalen dat het deskundigenrapport zich mede dient uit te strekken tot de staat van de vloer ter plaatse van de galvano-afdeling, en dientengevolge tot de vraag of nog nalevering kan plaatsvinden (rechtsoverweging 4.18 van het tussenarrest van 17 december 2013). Nadat partijen zich over de aan de deskundigen voor te leggen vragen hebben kunnen uitlaten, zijn aan de deskundigen 13 vragen voorgelegd zoals geformuleerd in het tussenarrest van 5 april 2022, waarbij vraag 8 is verbeterd bij herstelarrest van 11 oktober 2022.
52.8.
De 13 vragen aan de deskundigen luiden:
1. Voldoet de bodemrapportage van IDDS van 3 april 2009 aan de eisen die naar de professionele standaard daaraan gesteld kunnen worden en blijkt daaruit in voldoende mate van de aanwezige verontreiniging ter plaatse?
2. Voldoet het saneringsplan van IDDS van 3 april 2009 aan de eisen die naar de professionele standaard daaraan gesteld mogen worden?
3. Is in de bodemrapportage ten aanzien van de staat van de vloer ter plaatse van de galvano-afdeling vloer van juiste uitgangspunten uitgegaan en moet in het saneringsplan, mede gelet op eventuele nalevering, al dan niet met extra werkzaamheden en kosten rekening worden gehouden?
4. Zijn de vereisten van de Wet bodembescherming en de overige toepasselijke milieuregelgeving op juiste wijze toegepast en meegewogen in de rapporten van 3 april 2009?
5. Is aannemelijk dat de in variant 2 van het saneringsplan vermelde (minimale) maatregelen leiden tot een goedkeurend besluit van de gemeente?
6. Als de maatregelen van het saneringsplan van 3 april 2009 (variant 2) worden uitgevoerd, op welke wijze (continue dan wel intermitterend) en voor welke duur (aantal jaren) zou dan het grondwater naar verwachting moeten worden opgepompt teneinde het saneringsdoel te bereiken, beoordeeld naar de stand van zaken in april 2009 en met inachtneming van het bodemonderzoek en saneringsplan van 3 april 2009?
7. Wat is een geohydrologisch scherm en wat wordt bedoeld met de woorden dat dit
scherm 'in werking is'? Bij wijze van voorbeeld: is het scherm 'in werking' indien de
pompen werken of vormen de pompen om water te onttrekken een zelfstandig en los
van het scherm staand instrument?
8. Moet er rekening mee worden gehouden dat er, bezien vanuit april 2009, sprake zal zijn van nalevering van verontreiniging en dat de periode waarin saneringsmaatregelen nodig zijn daarom langer is dan tien jaar (mede gelet op het standpunt van Travers Mosa zoals verwoord in de nummers 34 en 33 van haar akte na tussenarrest van 19 april 2016, waarin wordt verwezen naar de nummers 43 t/m 49, 77 t/m 82 en 131 t/m 138 van haar memorie na deskundigenbericht)? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag tevens aandacht schenken aan het standpunt van [geïntimeerde] dat IDDS uit de verontreinigingscontour mocht afleiden dat nalevering beperkt zou zijn en dat de meting van 23 april 2013 een aanwijzing vormt dat, dan wel steun geeft aan, de stelling dat deze aanname van IDDS correct is gebleken?
9. Moeten de mogelijke kosten van leges voor lozing, elektriciteit en extra peilbuizen naar uw deskundig oordeel tot de uit het saneringsplan van 3 april 2009 voortvloeiende saneringskosten worden gerekend? Daarbij dient tot uitgangspunt dat de sanering ertoe moet leiden dat de grond voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld bij een voortgezet gebruik van de onderneming.
10. Indien u de vorige vraag met ja hebt beantwoord, kunt u een gemotiveerde inschatting van die kosten geven (per periode en in totaal)?
11. Kunt u een zo precies mogelijke inschatting maken van de saneringskosten (prijspeil
2008/2009, exclusief btw) die verband houden met de maatregelen van variant 2 van het saneringsplan van 3 april 2009, met inbegrip van (mogelijke) kosten van leges voor lozing, elektriciteit (inclusief de elektriciteitskosten van het geohydrologische scherm en/of pompen) en extra peilbuizen?
12. Wat is de mate van waarschijnlijkheid dat, bezien vanuit april 2009, de totale kosten van de sanering volgens het saneringsplan van 3 april 2009 (variant 2) meer dan
€ 300.000,- zullen bedragen (hoogst onwaarschijnlijk, onwaarschijnlijk, waarschijnlijk of zeer waarschijnlijk)?
13. Heeft u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan kennis neemt?
52.9.
In het deskundigenbericht hebben de deskundigen antwoord gegeven op de aan hen voorgelegde vragen. Het deskundigenbericht vormt daarmee bewijs in dit geding. De bewijswaardering van informatie van een deskundige die is verkregen met toepassing van de wettelijke bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over het deskundigenbericht is overgelaten aan de rechter.
Het hof stelt het volgende voorop. De rechter heeft een beperkte motiveringsplicht bij zijn beslissing de zienswijze van de deskundige al dan niet te volgen. Wel moet de rechter bij de beantwoording van de vraag of hij de conclusies waartoe een deskundige in zijn rapport is gekomen zal volgen, alle ter zake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking nemen en op basis van die aangevoerde stellingen in volle omvang toetsen of aanleiding bestaat van de in het rapport geformuleerde conclusies af te wijken. Als partijen daarbij, door zich te beroepen op de uiteenlopende zienswijzen van de door hen geraadpleegde deskundigen, voldoende gemotiveerde standpunten hebben ingenomen en voldoende duidelijk hebben aangegeven waarom zij het oordeel van (een) door de rechter benoemde deskundige(n) al dan niet aanvaardbaar achten, geldt het volgende. Indien in een geval waarin de opinie van (een) andere, door een der partijen geraadpleegde deskundige(n) op gespannen voet staat met die van de door de rechter benoemde deskundige(n), de rechter de zienswijze van laatstbedoelde deskundige(n) volgt, behoeft de rechter in het algemeen zijn beslissing niet verder te motiveren dan door aan te geven dat de door deze deskundige(n) gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Wel zal de rechter op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door hem aangewezen deskundige(n) moeten ingaan, als deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van die zienswijze.
Volgt de rechter de zienswijze van de door hem benoemde deskundige(n) niet, dan gelden in beginsel de gewone motiveringseisen en dient hij zijn oordeel van een zodanige motivering te voorzien, dat deze voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om deze zowel voor partijen als voor derden, daaronder begrepen de hogere rechter, controleerbaar en aanvaardbaar te maken (HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2921).
Kwestie (a): voldoen de in de bodemrapportage en het saneringsplan van 3 april 2009 aanbevolen saneringsmaatregelen aan de eisen in de Wbb en overige regelgeving, en leiden deze tot saneringskosten van maximaal € 300.000,-?
De opschortende voorwaarde van artikel 6.1 in combinatie met artikel 6.3 aanhef en onder (iii)
52.10.
Over de opschortende voorwaarde van artikel 6.1 van de overeenkomst is eerder overwogen - met toepassing van de volgens vaste rechtspraak bij de uitleg van overeenkomsten te hanteren maatstaf (rechtsoverweging 4.11.2 van het tussenarrest van 17 december 2013) - dat partijen zijn overeengekomen dat een bodemrapportage en een saneringsplan zouden worden opgesteld. Na gebleken verontreinigingen zou de daaruit blijkende hoogte van de saneringskosten bepalend zijn voor de vraag of de voorwaarde waaronder de overeenkomst is gesloten al dan niet in werking zou treden (rechtsoverweging 4.11.3 van het tussenarrest van 17 december 2013; rechtsoverweging 10.3.4. (slot) van het tussenarrest van 30 september 2014; rechtsoverweging 17.11.2. van het tussenarrest van 22 maart 2016). Ook is eerder overwogen dat partijen niet zijn overeengekomen dat omtrent de hoogte van de saneringskosten onder alle omstandigheden en te allen tijde absolute zekerheid zou bestaan en dat de gemeentelijke goedkeuring van het saneringsplan voorwaarde was (rechtsoverweging 17.7 van het tussenarrest van 22 maart 2016). De wijze waarop de verontreinigde grond moet worden gesaneerd, hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de functie van de bodem en de eisen die de overheid bij die functie stelt aan sanering van verontreinigde grond. Uitgangspunt is dat de sanering ertoe moet leiden dat de grond voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld bij een voortgezet gebruik van de onderneming van [geïntimeerde] door Travers Mosa. Daarbij moet aansluiting worden gezocht bij de door de overheid gehanteerde eisen en niet meer dan dat; daaruit volgt op zichzelf niet dat met de voorgestelde saneringsmaatregelen ook een stabiele eindsituatie moet worden bereikt (rechtsoverweging 4.11.6 van het tussenarrest van 17 december 2013 en rechtsoverweging 10.3.3 van het tussenarrest van 30 september 2014).
52.11.
De op grond van artikel 6.2 van de overeenkomst aan IDDS gegeven opdracht om een bodemrapportage op te maken heeft in eerste instantie geleid tot rapporten van IDDS van 1 september 2008, 16 oktober 2008 en 2 december 2008. Daarover heeft het hof eerder overwogen dat uit getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat, hoewel er nog aanvullende gegevens nodig waren, op 4 december 2008 aan de hand van de door IDDS opgestelde rapporten en de kritiekpunten daarop van [persoon A] voldoende informatie voorhanden was om te constateren dat er verontreiniging aanwezig was en om daaruit op hoofdlijnen conclusies te trekken (rechtsoverweging 4.11.4 van het tussenarrest van 17 december 2013). Het hof heeft verder vastgesteld dat partijen in de toen voorhanden informatie aanleiding hebben gezien ook een saneringsplan op te stellen waaruit de hoogte van de saneringskosten zou blijken. De bodemrapportage van IDDS was toen kennelijk in zoverre naar genoegen van Travers Mosa, in die zin dat daaruit in voldoende mate bleek van verontreiniging om over te gaan tot het laten verrichten van aanvullend onderzoek en het doen opstellen van een saneringsplan (wederom rechtsoverweging 4.11.4, en ook rechtsoverweging 4.11.5, van het tussenarrest van 17 december 2013). Vervolgens heeft IDDS een nadere bodem- en milieurapportage opgesteld, gedateerd 3 april 2009 (productie 63 bij akte uitlating tussenarrest van 14 januari 2014). Van dezelfde datum is het door IDDS opgestelde bijbehorende saneringsplan (productie 64 bij dezelfde akte). In verband daarmee heeft het hof overwogen dat naar zijn oordeel de latere rapporten van IDDS, zijnde de bodem- en milieurapportage van 2 september 2010 en het saneringsplan van 11 januari 2010, niet meer in ogenschouw kunnen worden genomen (rechtsoverweging 4.16 van het tussenarrest van 17 december 2013).
52.12.
De bodemrapportage en het saneringsplan van 3 april 2009 vormen de schriftelijke vastlegging van wat IDDS tot 3 april 2009 aan onderzoeken heeft verricht, de resultaten van die onderzoeken en de interpretatie en beoordeling ervan. Zij monden uit in een aantal conclusies en aanbevelingen over de op het bedrijfsterrein van EJH BV geconstateerde verontreiniging, de aard, ernst en omvang ervan en de volgens IDDS aangewezen saneringswijze en saneringsduur. Zij zijn bedoeld om in onderlinge samenhang te worden gelezen.
Uit de in de bodemrapportage opgenomen samenvatting (pag. 2) blijkt dat het onderzoek door IDDS drie fasen kende. Eerst is in onderzoeksfase 1 een zogenoemd verkennend aangeduid onderzoek verricht. Daarin is geconstateerd dat, naast enkele lichte verontreinigingen van de grond met kobalt, minerale olie en PCB’s en het grondwater met (onder meer) cadmium en zink, het grondwater sterk is verontreinigd met nikkel. Vervolgens is in de onderzoeksfasen 2 en 3 het zogenoemde nader onderzoek verricht, dat diende om de omvang van de verontreiniging met nikkel te bepalen. Daartoe is in onderzoeksfase 2 de ernst van de verontreiniging van het grondwater met nikkel onderzocht, nog zonder dat de grondwaterverontreiniging in verticale en in horizontale zin is afgeperkt. Geconcludeerd is toen dat in de grond ter plaatse van de galvano-afdeling sprake is van een relatief grote pluim met verontreinigd grondwater, en dat daarom aannemelijk is dat een bron aanwezig is. Vervolgens is in onderzoeksfase 3 nader onderzoek gedaan naar de omvang van de verontreiniging, waarbij de grond binnen de galvano-afdeling is onderzocht en de grondwaterverontreiniging in horizontale en verticale zin in beeld is gebracht. Geconcludeerd is dat ter plaatse inderdaad sprake is van een sterke verontreiniging in grond en grondwater, en dat de omvang daarvan naar schatting 2.500 respectievelijk 52.000 m³ bedraagt. Daarbij is opgemerkt dat op basis van de huidige beschikbare gegevens een verspreidingsrisico niet kan worden uitgesloten.
Uit de in het saneringsplan opgenomen inleiding (pag. 2) blijkt dat IDDS op basis van de verrichte onderzoeken concludeert dat conform de Wbb sprake is van een saneringsnoodzaak. Ook blijkt daaruit dat IDDS concludeert dat sprake is van spoedeisendheid op basis van een verspreidingsrisico. Om verspreiding tegen te gaan zijn saneringsmaatregelen nodig. In dat verband beveelt IDDS aan een als ‘beheersing’ aangeduide saneringsvariant die verderop in het saneringsplan nader is uitgewerkt. De saneringsvariant (‘beheersing’) vindt plaats door middel van grondwateronttrekking met inzet van een geohydrologisch scherm (pag. 15). Opgemerkt wordt dat als geen of nauwelijks sprake is van nalevering uit de bron in de toekomst sprake zal zijn van een stabiele situatie.
52.13.
[geïntimeerde] betoogt dat met de maatregelen die zijn genoemd in de bodemrapportage en het saneringsplan van 3 april 2009 wordt voldaan aan de eisen die de Wbb en overige regelgeving stelt aan de sanering, en dat die sanering leidt tot saneringskosten voor een bedrag van minder dan € 300.000,-. Volgens [geïntimeerde] is daarom de opschortende voorwaarde van artikel 6.1 in combinatie met artikel 6.3 aanhef en onder (iii), vervuld. Travers Mosa bestrijdt dat de opschortende voorwaarde is vervuld. Volgens Travers Mosa voldoen de bodemrapportage en het saneringsplan van 3 april 2009 niet aan de daaraan vanuit wet- en regelgeving te stellen eisen, geven ze geen betrouwbaar beeld van de verontreinigingssituatie en de te treffen saneringsmaatregelen en zullen ze evenmin leiden tot instemming van het bevoegde gezag. De bodemrapportage en het saneringsplan van 3 april 2009 voldoen daarmee niet aan het vereiste in artikel 6.1 van de overeenkomst dat zij naar genoegen van partijen dienen te zijn, en dus ook naar genoegen van Travers Mosa. Het hof ziet in deze stellingname van Travers Mosa, en het verweer daartegen van [geïntimeerde] , aanleiding om nader in te gaan op de uitleg van artikel 6.1 in combinatie met artikel 6.3 aanhef en onder (iii) van de overeenkomst, in aanvulling op wat het hof over die uitleg in eerdere tussenarresten heeft overwogen. Het hof overweegt als volgt.
De nadere uitleg van de in de overeenkomst opgenomen opschortende voorwaarde
52.14.
De overeenkomst is gesloten tussen professionele partijen. Zij zijn in onderling overleg, bijgestaan door deskundige raadslieden, gekomen tot de vaststelling van de tekst van de overeenkomst. Zoals eerder al is overwogen (rechtsoverweging 4.11.3 van het tussenarrest van 17 december 2013) dienen het bepaalde in artikel 6.1 en artikel 6.3 aanhef en onder (iii) op grond van hun bewoordingen in onderlinge samenhang te worden gelezen en begrepen. Met de daarin opgenomen regeling zijn partijen overeengekomen dat een bodemrapportage zou worden opgemaakt (artikel 6.1) en, bij gebleken relevante verontreinigingen, een aanvullend onderzoek zou worden verricht.
52.15.
De rechtbank heeft met betrekking tot het in artikel 6.1 opgenomen begrip ‘relevante verontreinigingen’ overwogen (rechtsoverweging 4.5 van het bestreden vonnis) dat daarvan contractueel sprake is als die verontreinigingen volgens aanvullend onderzoek zullen leiden tot saneringskosten van meer dan € 300.000,-. Dan zal de overeenkomst immers in beginsel zijn ontbonden en de opschortende voorwaarde niet zijn vervuld. De rechtbank overwoog verder dat als de saneringskosten volgens aanvullend onderzoek niet meer dan € 300.000,- zullen bedragen, sprake is van minder ernstige verontreinigingen in de zin van de overeenkomst. Dan komt de overeenkomst onvoorwaardelijk tot stand, met vermindering van de koopprijs, waarbij dan geen sprake is van ‘relevante verontreinigingen’ in de zin van artikel 6.1. Het hof verenigt zich met deze overwegingen van de rechtbank, en maakt deze tot de zijne.
52.16.
Met betrekking tot de aan de bodemrapportage en het aanvullende onderzoek te stellen eisen brengt een redelijke uitleg van de tussen [geïntimeerde] en Travers Mosa overeengekomen regeling van artikel 6.1 in combinatie met artikel 6.3 aanhef en onder (iii) mede gelet op artikel 7:401 BW, het volgende mee. Zowel de bodemrapportage als het saneringsplan dienen het resultaat te zijn van onderzoek dat, en oordeelsvorming die, van een redelijk handelende en redelijk bekwame bodem- en milieudeskundige als opdrachtnemer mag worden verwacht (hierna: de professionele maatman-maatstaf). Daarbij geldt dat, anders dan [geïntimeerde] aanvoert, de professionele maatman-maatstaf redelijkerwijs ook van toepassing is op het saneringsplan van 3 april 2009. Daaraan kan niet afdoen dat de regeling van de opschortende voorwaarde in de overeenkomst er niet uitdrukkelijk in voorziet dat een dergelijk plan zou worden opgesteld. Het saneringsplan van 3 april 2009 vormt immers de schriftelijke vastlegging door IDDS van haar bevindingen naar aanleiding van het op de voet van artikel 6.3 aanhef en onder (iii) verrichte aanvullende onderzoek. Ook van dat onderzoek mag worden verwacht dat het door IDDS wordt uitgevoerd, en de resultaten ervan door haar worden beoordeeld, in overeenstemming met de professionele maatman-maatstaf.
In dit verband geldt verder dat, voor zover Travers Mosa heeft bedoeld te betogen dat met de zinsnede ‘naar genoegen van partijen’ in artikel 6.1 van de overeenkomst een andere c.q. strengere maatstaf is beoogd, het hof haar daarin niet volgt. Travers Mosa heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld van voor, bij of na de totstandkoming van de overeenkomst waaruit volgt dat Travers Mosa bij het sluiten van de overeenkomst heeft doen blijken dat zij met de bewoordingen ‘naar genoegen van partijen’ heeft bedoeld een andere c.q. strengere maatstaf overeen te komen dan de professionele maatman-maatstaf. Evenmin heeft zij concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat [geïntimeerde] dit toen ook begreep dan wel redelijkerwijs heeft moeten begrijpen. Dat had in het licht van de toepasselijke contractuitleg-maatstaf (rechtsoverweging 4.11.2 van het tussenarrest van 17 december 2013) wel op haar weg gelegen.
Waartoe de opdrachtnemer bij de uitvoering van zijn opdracht op grond van de professionele maatman-maatstaf concreet zal zijn gehouden, hangt af van de omstandigheden van het geval. Factoren die daarbij onder meer van belang kunnen zijn, zijn de eventueel op het onderwerp van de opdracht toepasselijke wettelijke regelgeving, de aard, het doel en de omvang van de opdracht, de aard en ernst van de kenbare met de opdracht gemoeide belangen, en de mate waarin de opdrachtnemer bij het uitvoeren van de opdracht voldoende informatie heeft vergaard en voldoende informatie heeft verstrekt.
52.17.
De bodemrapportage en het aanvullende onderzoek (en daarmee ook het saneringsplan als zijnde de schriftelijke vastlegging ervan) dienen blijkens het geregelde in artikel 6.1 in combinatie met artikel 6.3 aanhef en onder (iii) een bepaald contractueel doel. De bodemrapportage dient ter vaststelling of op het bedrijfsterrein van EJH BV verontreinigingen aanwezig zijn. Niet in geschil is dat het door IDDS in 2008 verrichte onderzoek tot die vaststelling heeft geleid. Het contractueel overeengekomen aanvullende onderzoek dient vervolgens om de hoogte van de saneringskosten te bepalen. Uit wat partijen in dit geding over en weer hebben aangevoerd en aan stukken hebben overgelegd als ook uit het deskundigenbericht leidt het hof af dat voor het bepalen van de hoogte van de saneringskosten in essentie nodig is dat duidelijkheid wordt verkregen over: de aard, ernst en omvang van de verontreiniging, de noodzaak van saneren, de wijze van saneren en de saneringsduur. In dat verband is mede van belang dat duidelijkheid wordt verkregen over de aard en omvang van eventuele nalevering uit de bron en het risico van verdere verspreiding van de verontreiniging. Het aan IDDS opgedragen onderzoek, zoals verricht tot 3 april 2009 en vastgelegd in de bodemrapportage en het saneringsplan van 3 april 2009, diende dus redelijkerwijs over die aspecten duidelijkheid te brengen. In zoverre dient het onderzoek van IDDS en de vastlegging ervan in de bodemrapportage en het saneringsplan van 3 april 2009 te voldoen aan de hiervoor bedoelde professionele maatman-maatstaf, maar niet verder dan dat. In dit verband herhaalt het hof (zie hiervoor rechtsoverweging 52.10 onder verwijzing naar rechtsoverweging 17.7 van het tussenarrest van 22 maart 2016) dat partijen niet zijn overeengekomen dat omtrent de hoogte van de saneringskosten onder alle omstandigheden en te allen tijde absolute zekerheid zou bestaan. Daarbij herhaalt het hof verder dat - zoals hiervoor eveneens al aangehaald (wederom rechtsoverweging 52.10, onder verwijzing naar rechtsoverweging 17.7 van het tussenarrest van 22 maart 2016) - partijen niet zijn overeengekomen dat gemeentelijke goedkeuring een voorwaarde was. Ook die omstandigheid duidt er naar het oordeel van het hof op dat partijen met betrekking tot de saneringskosten niet hebben beoogd dat daarover onder alle omstandigheden en te allen tijde absolute zekerheid zou bestaan.
52.18.
Het hof merkt nog op dat ter beoordeling voorligt of met de
maatregelendie zijn genoemd in de bodemrapportage en het saneringsplan van IDDS van 3 april 2009 wordt voldaan aan de eisen die de Wbb en overige regelgeving stelt aan de sanering (rechtsoverweging 52.5). Het hof constateert dat, achteraf bezien, met de door het hof gestelde vragen en enkele overwegingen in de tussenarresten de suggestie kan zijn gewekt dat de bodemrapportage en het saneringsplan van IDDS van 3 april 2009 op zich in alle opzichten moeten voldoen aan de eisen van de Wbb en overige regelgeving. Dit is echter niet de toets die het hof moet aanleggen in het kader van het geschil tussen deze partijen.
52.19.
Tegen deze achtergrond zal het hof nu beoordelen of de bodemrapportage en het saneringsplan van 3 april 2009 het resultaat zijn van onderzoek dat, en oordeelsvorming die, voldoet aan de professionele maatman-maatstaf, zoals hiervoor uiteengezet en geconcretiseerd.
Voldoet de bodemrapportage van 3 april 2009?
52.20.
Uit de beantwoording door de deskundigen van de vragen 1 en 4 blijkt dat naar hun oordeel het door IDDS verrichte onderzoek afwijkt van diverse eisen die volgen uit (op de Wbb gebaseerde) protocollen en richtlijnen. Daarom voldoet het onderzoek volgens de deskundigen niet aan de professionele standaard, en kan het niet als basis dienen voor de bodemrapportage en het daarop gebaseerde saneringsplan (deskundigenbericht, par. 3.1).
52.21.
Met betrekking tot het zogenoemde
verkennendeonderzoek (onderzoeksfase 1) schrijven de deskundigen dat het afwijkt van de NEN 5740, omdat IDDS bij dat onderzoek een eigen strategie heeft toegepast maar dat niet heeft gemotiveerd. De deskundigen hebben echter niet toegelicht of en in hoeverre de NEN 5740 dwingend voorschrijft dat daarvan alleen gemotiveerd mag worden afgeweken, en of en in hoeverre een ongemotiveerde afwijking van de NEN 5740 het verrichte verkennende onderzoek inhoudelijk invalideert. Alleen al daarom passeert het hof dit kritiekpunt van de deskundigen. Daar komt bij dat de bodemrapportage in hoofdstuk 3, onder verwijzing naar diverse bijlagen met onder andere analyseresultaten, op voldoende duidelijke en navolgbare wijze uiteenzet wat in de verkennende fase aan onderzoek is verricht, en tot welke resultaten en conclusies dat heeft geleid, waaronder de initiële conclusie dat het grondwater sterk is verontreinigd met nikkel (par. 3.3, slot). Daarbij wordt tevens aangehaald dat naar aanleiding van de resultaten van het verkennende onderzoek vervolgens het nader onderzoek is verricht, ter bepaling van de omvang van de verontreiniging met nikkel in het grondwater.
52.22.
Het door IDDS verrichte zogenoemde
naderonderzoek (fase 2 en 3) dient volgens de deskundigen blijkens hun antwoord op vraag 1 te worden getoetst aan de doelstellingen in de Richtlijn nader onderzoek deel 1 (1995): (1) het bepalen van het verontreinigd bodemvolume boven de interventiewaarde; (2) het bepalen van de omvang van het geval van bodemverontreiniging (in het algemeen met afbakening tot aan de streefwaarde); (3) het verzamelen van andere gegevens noodzakelijk voor het opstellen van het saneringsplan; en (4) het vaststellen van de ernst en spoed van de verontreiniging.
52.23.
De bodemrapportage van 3 april 2009 voldoet naar het oordeel van het hof onmiskenbaar aan het door de deskundigen als vierde genoemde doel: het vaststellen van de ernst en spoed van de verontreiniging. Dat is ook het doel waarvoor partijen het opmaken ervan in artikel 6.1 in combinatie met artikel 6.3 aanhef en onder (iii) van de overeenkomst in eerste instantie zijn overeengekomen. Het hof wijst daartoe op de conclusies in de samenvatting van de bodemrapportage (pagina’s 2/3). Eén van de conclusies is dat ter plaatse van de galvano-afdeling, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige verontreiniging met nikkel in grond en grondwater, en dat op grond van de Wbb een saneringsnoodzaak van toepassing is. Ook wordt daar geconcludeerd dat, omdat een verspreidingsrisico niet kan worden uitgesloten, de locatie is ingedeeld als spoedeisend, maar dat de uiteindelijke beoordeling daarvan aan het bevoegd gezag (gemeente Venlo) is.
52.24.
Met betrekking tot de doelstellingen (1) tot en met (3) geven de deskundigen in hun antwoord op vraag 1 concluderend de volgende redenen waarom de bodemrapportage in hun visie niet voldoet (pag. 9 van het deskundigenbericht, onder het kopje ‘Overall conclusie over nader onderzoek’, waarbij het gaat om de Richtlijn nader onderzoek deel 1 uit 1995):
“Het nader onderzoek voldoet niet aan de eisen die eraan gesteld worden vanuit de richtlijn:
- De verontreiniging is in een (groot) aantal boringen verticaal niet afgeperkt. Het bodemvolume boven de interventiewaarde kan niet worden vastgesteld.
- De omvang van het geval van bodemverontreiniging afgebakend tot aan de streefwaarde is niet uitgevoerd.
- De rapportage doet geen uitspraken over enkele zaken die voor het saneringsonderzoek/saneringsplan van belang zijn, onder andere:
o Is er sprake van nalevering uit de bron?
o De mogelijke fluctuatie van de grondwaterspiegel als gevolg van seizoensinvloeden en fluctuaties in het peil van de Maas. Hierdoor is het niet duidelijk:
■ welk deel van de bron in contact kan komen met de grondwaterspiegel;
■ wat de stromingsrichting van het grondwater is en daarmee van de grondwaterverontreiniging.
o Inzicht in de stroomsnelheid van het grondwater en de verspreiding van de grondwaterverontreiniging.”
52.25.
Deze vermelde tekortkomingen van de bodemrapportage komen in de kern ook terug in het antwoord van de deskundigen op vraag 4. Het hof volgt de deskundigen niet in hun conclusie. Daartoe acht het hof het volgende van belang.
52.26.
Uit de gehele inhoud van de bodemrapportage volgt dat IDDS haar hiervoor genoemde conclusies over de geconstateerde verontreiniging baseert op de resultaten van het in de onderzoeksfases 2 en 3 verrichte nader onderzoek. Daartoe zijn met betrekking tot onderzoeksfase 2 in hoofdstuk 4 de onderzoeksopzet en de veldwerkzaamheden uiteengezet (par. 4.1 en 4.2), waarna de bereikte analyseresultaten worden besproken (par. 4.3), onder verwijzing naar de bijlagen 4, 5.2a en 5.2b. Daarbij wordt aangegeven dat de resultaten van de chemische analyses zijn vergeleken met de streef- en interventiewaarden uit de toetsingstabel van de Wbb. De conclusie naar aanleiding van het fase 2-onderzoek luidt (par. 4.4):
“In het grondwater is een sterke verontreiniging met nikkel aangetroffen. De grondwaterverontreiniging is zowel in verticale als horizontale zin nog niet afgeperkt. In de grond buiten de galvano-afdeling wordt geen verontreiniging met nikkel en minerale olie aangetroffen. Gezien sprake is van een relatief grote pluim met grondwater verontreiniging is zeer waarschijnlijk nog een bron aanwezig welke nalevert aan het grondwater. Deze verontreiniging bevindt zich vermoedelijk in de grond ter plaatse van de galvano-afdeling.
Naar aanleiding van deze resultaten is alsnog besloten om ter plaatse van de galvano-afdeling, ondanks de aanwezigheid van de vloeistofdichte vloer, toch onderzoek uit te voeren naar de chemische kwaliteit van de grond en het grondwater. Het onderzoek is met name gericht op de parameter nikkel en verificatie van een eventuele bron welke aan het grondwater nalever[t, correctie hof]
.”
52.27.
Hoofdstuk 5 gaat vervolgens in op het fase 3-onderzoek, aangeduid als “afperkend bodemonderzoek”. Daarover staat vermeld dat het is gericht op: het lokaliseren van de bron van de grondwaterverontreiniging, het bepalen van de omvang van de bron, het afperken van de grondwaterpluim in verticale en horizontale richting en het beoordelen van de mate van de eventuele nalevering vanuit de bron richting het grondwater. Verder zijn het onderzoeksvoorstel en de veldwerkzaamheden in die onderzoeksfase beschreven, met een uiteenzetting van wat is onderzocht en hoe dat is gedaan (par. 5.1 en 5.2). Daarna zijn de bereikte analyseresultaten besproken, onder verwijzing naar de bijlagen 3.3a en 3.3b en bijlage 4. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de galvano-afdeling inderdaad een sterke verontreiniging aanwezig is in de grond en het grondwater, waarbij de verontreiniging in het grondwater zich in noord-noordwestelijke richting heeft verspreid.
52.28.
Daarna is in hoofdstuk 6 de interpretatie van de verontreinigingssituatie uiteengezet. Daarbij is nader ingegaan op de ernst van de nikkelverontreiniging in de grond. Er is geconcludeerd dat het totaal volume sterk verontreinigde grond (>I, in alle bodemlagen) geschat wordt op ongeveer 2.500 m³ (par. 6.1). Ook is ingegaan op de ernst van de nikkelverontreiniging van het grondwater (par. 6.2). Verwezen wordt naar bijlage 1.7 waarin de contour van de verontreiniging is weergegeven. Geconcludeerd is dat, uitgaande van een sterk verontreinigde grondwaterlaag van gemiddeld 2,0 m dikte, het volume sterk verontreinigd grondwater ongeveer 52.000 m³ bedraagt. Verder is, onder verwijzing naar onder meer de isohypsenkaart in bijlage 8, vastgesteld dat de grondwaterstroming noordelijk is gericht. Ook zijn nog overige gegevens vermeld over de doorlatendheid en de adsorptie en uitspoeling van nikkel volgens de zogenoemde CEC-test (par. 6.3). Vervolgens is geconcludeerd dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, omdat meer dan 25 m³ (circa 2.500 m³) grond en meer dan 100 m³ (circa 52.000 m³) grondwater verontreinigd is met een gehalte groter dan de interventiewaarde. Daarna is een risicobeoordeling opgenomen (hoofdstuk 7), uitmondend in de volgende conclusies en aanbevelingen:
“Algemene kwaliteit grond en grondwater
  • In de bovengrond worden diverse bijmengingen met bodemvreemd materiaal aangetroffen;
  • de grond is licht[verontreinigd, correctie hof]
    met kobalt, minerale olie en PCB’s;
  • in het grondwater worden diverse licht verhoogde gehalten verontreiniging aangetroffen (…);
  • behoudens de galvano-afdeling is de bodem ter plaatse van de aandachtspunten niet dan wel licht verontreinigd;
  • de aangetroffen verontreiniging[in, correctie hof]
    gehalten zijn dermate laag dat deze verwaarloosbaar zijn;
Nikkel verontreiniging
  • in de bodem ter plaatse van de galvano-afdeling wordt een sterke verontreiniging met nikkel aangetroffen (brongebied);
  • de verontreiniging met nikkel is zowel horizontaal als vertikaal gekarteerd, in totaal is circa 2.500 m³ grond sterk verontreinigd (> interventiewaarde);
  • de totale hoeveelheid (bodemvolume) sterk verontreinigd grondwater bedraagt circa 52.000 m³;
  • conform de Wet bodembescherming is sprake van een geval van ernstige verontreiniging met nikkel in grond en grondwater, derhalve is er een wettelijke saneringsnoodzaak;
  • de aangetoonde verontreiniging is vóór 1987 ontstaan en is derhalve een historisch geval;
  • op basis van verspreidingsrisico’s is de verontreiniging spoedeisend.”
(…).
Aanbevolen wordt, de onderzoeksresultaten voor te leggen aan het bevoegd gezag (gemeente Venlo) teneinde een officiële uitspraak (beschikking) te verkrijgen omtrent de ernst van de bodemverontreiniging en spoedeisendheid van de saneringsoperatie.
Op basis van de risicobeoordeling dienen maatregelen genomen te worden om verdere ongewenste verspreiding van de verontreiniging tegen te gaan. Om dit te bewerkstelligen zal een saneringsonderzoek (stap 1) en een saneringsplan (stap 2), (…), opgesteld worden. In het saneringsplan zal de technische uitwerking van de geselecteerde beheers- dan wel saneringsoplossing beschreven worden.”
52.29.
Tegen de achtergrond van wat hiervoor in de rechtsoverwegingen 52.26 tot en met 52.28 is overwogen, beoordeelt het hof de door de deskundigen genoemde tekortkomingen als volgt.
52.30.
Voor wat betreft de genoemde tekortkoming dat de verontreiniging in een (groot) aantal boringen verticaal niet is afgeperkt, constateert het hof dat blijkens het overzicht van veldwerkzaamheden in tabel 5 (pag. 17 van de bodemrapportage) in het kader van het zogenoemde ‘afperkend bodemonderzoek’ in ieder geval een substantieel aantal boringen is verricht. Daarbij stelt het hof tevens vast dat blijkens de e-mail van IDDS aan [persoon A] van 23 oktober 2008 (productie 15 van Travers Mosa) en de e-mail van [persoon A] aan IDDS van 28 oktober 2008 (productie 16 van Travers Mosa) over het aantal en soort boringen in het kader van het bodemonderzoek tussen [persoon A] (namens Travers Mosa) overeenstemming is bereikt. Uit productie 16 blijkt dat [persoon A] met de door IDDS in haar e-mail voorgestelde boringen buiten akkoord is gegaan: “programma buiten (peilbuizen ter afperking horizontaal en vertikaal) = akkoord”. [geïntimeerde] heeft gesteld (memorie na deskundigenbericht 6.1.88), en Travers Mosa heeft dit niet of niet voldoende betwist, dat IDDS de suggestie van [persoon A] om inpandig meer boringen te doen heeft gevolgd. Het voorgaande betekent dat er van uit mag worden gegaan dat Travers Mosa (via haar deskundige [persoon A] ) akkoord is gegaan met het door IDDS voorgestelde boorplan. Daarbij betrekt het hof ook wat [geïntimeerde] heeft uiteengezet over: de ten behoeve van het bodemonderzoek verrichte boringen, het aantal daarvan dat afgeperkt was, de interpretatie door IDDS van de gegevens die uit de voor 3 april 2009 verrichte boringen zijn verkregen, de omstandigheid dat na 3 april 2009 slechts vier aanvullende boringen zijn verricht die niet tot nieuwe inzichten hebben geleid en de verspreiding van het grondwater aan de hand van een isohypsenpatroon (memorie na deskundigenbericht, randnummers 6.1.39 – 6.1.93). Dit alles is door Travers Mosa niet, althans niet voldoende concreet, weersproken.
52.31.
Verder neemt het hof nog twee memo’s van de hand van [persoon B] (hierna: [persoon B] ) van Tauw B.V. in aanmerking die [geïntimeerde] heeft overgelegd (productie 89 en productie 97). Deze memo’s (van de kant van [geïntimeerde] aangeduid als “memo” respectievelijk “second opinion”, hierna door het hof aangeduid als “memo 1” respectievelijk “memo 2”) kunnen worden beschouwd als een deskundige zienswijze van de zijde van [geïntimeerde] . Als niet, althans niet voldoende, concreet betwist moet worden aangenomen dat [persoon B] deskundig is op het gebied van bodemonderzoek en bodemsanering.
52.32.
In memo 2 merkt [persoon B] op dat de deskundigen met hun nadruk op tekortkomingen in de afperking van de grondverontreiniging een verkeerd accent leggen. Hij schrijft (pag. 2):
“Op zich is het correct dat de grondverontreiniging niet volledig is afgeperkt, al is er, zeker gezien de gradiënten in de wel verticaal afgeperkte diepe boringen (veelal sterke afnames naar de diepte) in combinatie met de uitkartering van de grondwaterverontreinigingen, die wel als voldoende worden beschouwd, wel een zeer duidelijk beeld. Daarnaast is de cruciale vraag bij een verontreiniging met metalen niet de omvang, maar de mobiliteit.”
52.33.
Gelet op het bovenstaande acht het hof het deskundigenbericht niet overtuigend waar het gaat om de gestelde tekortkoming betreffende het aantal verticaal afgeperkte boringen en het niet kunnen vaststellen van het bodemvolume boven de interventiewaarde. Daarbij wijst het hof ook op wat IDDS over de nikkelverontreiniging uiteen heeft gezet onder 6.1 en 6.2 van de bodemrapportage van 3 april 2009. Daaruit leidt het hof af dat het geconstateerde bodemvolume boven de interventiewaarde ongeveer 2.500 m³ bedraagt, en het volume sterk verontreinigd grondwater ongeveer 52.000 m³. Het deskundigenbericht maakt onvoldoende duidelijk dat en waarom dit onjuiste of onvolledige constateringen zouden zijn.
52.34.
Het hof acht het deskundigenbericht ook niet overtuigend waar het betreft de gestelde tekortkoming dat de omvang van het geval van bodemverontreiniging niet is bepaald, met afbakening tot aan de streefwaarde. De deskundigen maken de relevantie van dit kritiekpunt niet, althans onvoldoende, duidelijk in relatie tot het algehele onderzoek en de daarin getrokken conclusies, die naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk zijn gelet op het contractuele doel waartoe zij dienen.
52.35.
Ook met betrekking tot de door de deskundigen gesignaleerde tekortkoming dat de bodemrapportage geen uitspraken doet over enkele zaken die voor het saneringsonderzoek en het saneringsplan van belang zijn, acht het hof het deskundigenbericht niet overtuigend. Het eerste punt – of nalevering plaatsvindt – is blijkens de in de bodemrapportage van 3 april 2009 weergegeven onderzoeksopzet voor het fase 2-onderzoek (par. 4.1) daarvan uitdrukkelijk onderdeel geweest. Over dat punt vermeldt de bodemrapportage als conclusie:
“Gezien sprake is van een relatief grote pluim met grondwater verontreiniging is zeer waarschijnlijk nog een bron aanwezig welke nalevert aan het grondwater.”
52.36.
Verder blijkt uit de conclusies naar aanleiding van het fase 2-onderzoek dat het fase 3-onderzoek mede is verricht ter verificatie of er een eventuele bron is die nalevert (par. 4.4 en de inleiding van hoofdstuk 5). Anders dan de deskundigen stellen, doet de bodemrapportage van 3 april 2009 dus wel een uitspraak over de mogelijkheid van nalevering uit de bron.
52.37.
De deskundigen noemen als tekortkomingen verder dat IDDS in de bodemrapportage weliswaar benoemt dat de grondwaterspiegel kan fluctueren, maar niet bespreekt hoe groot die fluctuaties kunnen zijn. De deskundigen schatten in dat die fluctuaties groot kunnen zijn, gelet op de nabijheid van de Maas, de goed doorlatende bodem en de variërende waterstanden in de Maas.
52.38.
In zijn hiervoor al genoemde memo 2 schrijft [persoon B] daarover (pag. 2/3):
“Op pagina 8 (en figuur 2 van pagina 6) geeft de deskundige een kwalitatieve beschrijving van processen die tot nalevering van metalen kunnen leiden. Hierbij wordt geen rekening gehouden met locatie-specifieke omstandigheden. De verdeling van metalen over de vaste fase van de bodem en het grondwater via een proces van adsorptie (binding aan bodemdeeltjes) en desorptie (weer loslaten) van nikkel is alleen relevant als de pH hoger is dan circa 4. Het gelekte nikkelhoudende water is zeer zuur (lage pH), met andere woorden,in de bron kan nooit adsorptie optreden en later dus ook geen desorptie. De bron zal relatief snel schoon spoelen (van de mobiele fractie), juist geholpen door de regelmatige fluctuaties in de grondwaterstand als gevolg van fluctuaties in de stand van de Maas. (…).
Het hof leidt uit deze passage af dat [persoon B] inschat dat de fluctuerende waterstanden in de Maas een gunstig, want schoonspoelend effect hebben op de verontreiniging. Het hof constateert dat redelijk handelende en redelijk bekwame deskundigen op dit punt kennelijk in redelijkheid van zienswijze kunnen verschillen. Dat maakt niet dat dan één van die zienswijzen, in dit geval die van IDDS, moet worden gezien als niet in overeenstemming met wat dienaangaande op grond van de professionele maatman-maatstaf mag worden verwacht.
52.39.
De deskundigen noemen als tekortkoming ook nog dat in de bodemrapportage informatie over de doorlatendheid, de stromingsrichting en de stromingssnelheid van het grondwater ontbreekt. Volgens de deskundigen is informatie daarover van belang voor het vaststellen van het verspreidingsrisico en het afwegen van de saneringsvarianten. Het hof stelt vast dat IDDS blijkens de bodemrapportage (par. 6.3) de doorlatendheid en de mate van adsorptie en uitspoeling van de nikkeldeeltjes van de bodem heeft onderzocht. Vervolgens heeft zij geconcludeerd dat sprake is van een goed doorlatende zandgrond, wat volgens IDDS wordt bevestigd door het verontreinigingsbeeld (sterke verontreiniging die is uitgespoeld naar het grondwater). Ook heeft IDDS geconcludeerd, onder verwijzing naar bijlage 7.1, dat als gevolg van de gevonden relatief hoge CEC-waarde (meer adsorptie) de nikkelconcentratie in de grond ter plaatse van de galvano-afdeling hoog is, waarbij geldt dat hoe hoger het CEC-gehalte hoe meer nikkel zal adsorberen en hoe hoger de concentratie nikkel in de grond. In memo 2 vermeldt [persoon B] daarover (pag. 3) dat waarschijnlijk is dat de nikkelverontreiniging grotendeels immobiel is, en zich dus niet snel verspreidt, zo leidt het hof daaruit af. Volgens [persoon B] is niet correct dat inzicht over de verspreidingssnelheid ontbreekt. Het hof constateert dat ook dit een punt betreft waarover redelijk handelende en redelijk bekwame deskundigen kennelijk in redelijkheid van zienswijze kunnen verschillen. Dan kan niet gezegd worden dat de zienswijze van IDDS niet beantwoordt aan de professionele maatman-maatstaf.
52.40.
Het voorgaande voert het hof tot het oordeel dat de bodemrapportage van 3 april 2009 voldoet aan de professionele maatman-maatstaf, mede gelet op het contractuele doel waarvoor het opmaken ervan tussen partijen is overeengekomen. De bodemrapportage maakt op een logisch samenhangende en voldoende navolgbare wijze, op basis van toereikende informatie, duidelijk dat op het bedrijfsterrein van EJH BV sprake is van (ernstige) verontreiniging die op grond van de Wbb sanering nodig maakt. Dat de bodemrapportage van IDDS van 3 april 2009 voldoet aan de professionele maatman-maatstaf valt ook af te leiden uit de rapportage van Geofoxx van 16 september 2022 (productie 95 van [geïntimeerde] ). Daarin wordt over de latere bodemrapportage van 2 september 2009 – die ook naar zeggen van Travers Mosa (memorie van grieven, randnummer 74) nagenoeg hetzelfde luidt als die van 3 april 2009 – gesteld dat daarmee gedetailleerd in beeld is gebracht van welke aard en omvang er nikkelverontreiniging in de bodem aanwezig is bij de galvano-afdeling (rapport-Geofoxx, pag. 15). Bij dit alles komt verder dat aan de bodemrapportage van 3 april 2009 de rapportages van IDDS van 1 september 2008, 16 oktober 2008 en 2 december 2008 voorafgingen. De bodemrapportage van 3 april 2009 bouwt voort op die eerdere bodemrapportages. Dat blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam uit de hiervoor al besproken samenvatting op pagina 2 van de bodemrapportage van 3 april 2009. Daarin wordt teruggegrepen op de eerder uitgevoerde onderzoeken (de aldaar genoemde onderzoeksfases 1, 2 en 3). Zoals hiervoor in rechtsoverweging 52.11 al is aangehaald, heeft het hof over die voorafgaande bodemrapportages eerder geoordeeld, dat deze kennelijk in zoverre naar genoegen van Travers Mosa waren, dat daaruit in voldoende mate bleek van verontreiniging om over te gaan tot het laten verrichten van aanvullend onderzoek en het doen opstellen van een saneringsplan (rechtsoverweging 4.11.5 van het tussenarrest van 17 december 2013).
Voldoet het saneringsplan van 3 april 2009?
52.41.
[geïntimeerde] stelt dat de deskundigen het wettelijk kader geldend voor het opstellen van saneringsplannen hebben miskend. Voor zover al kritiek kan worden geleverd op de inhoud van het saneringsplan van 3 april 2009, heeft dit volgens hem geen relevante impact op het feit dat sanering mogelijk is en dat de kosten onder de drempelwaarde blijven. Travers Mosa betoogt, onder verwijzing naar de bevindingen over het saneringsplan in het deskundigenbericht, dat ook het saneringsplan van 3 april 2009 niet voldoet en dat het daarom niet kan dienen ter bepaling van de met de sanering verband houdende kosten. Toetsend aan de professionele maatman-maatstaf overweegt het hof over het saneringsplan als volgt.
52.42.
Voor zover in het deskundigenbericht tekortkomingen in het saneringsplan worden gesignaleerd omdat deze voortvloeien uit de bodemrapportage merkt het hof allereerst op dat hiervoor al is geoordeeld dat de bodemrapportage van 3 april 2009 voldoet aan de professionele maatman-maatstaf, mede gelet op het contractuele doel waarvoor het opmaken ervan tussen partijen is overeengekomen (rechtsoverweging 52.40) In hun antwoorden op de vragen 2 en 4 gaan de deskundigen in op het wettelijk kader voor het saneringsplan. In dat verband zetten de deskundigen in hun antwoord op vraag 2 uiteen dat volgens hen het saneringsplan van 3 april 2009 niet voldoet aan de eisen die volgen uit de Wbb en de Circulaire bodemsanering van 2006 en verdere daarop gebaseerde regelgeving (pag. 10 van het deskundigenbericht). In dat verband noemen zij als eerste de definitie in hoofdstuk I van de Wbb van ‘saneringsonderzoek’. Het hof constateert dat die wettelijke definitie het begrip ‘saneringsonderzoek’ ruim omschrijft. Bij lezing van het saneringsplan springt naar het oordeel van het hof niet onmiddellijk in het oog dat en in welke opzichten het saneringsplan van 3 april 2009 niet voldoet aan die wettelijke definitie. Ook het deskundigenbericht is daarover niet concreet. Het hof gaat er daarom aan voorbij. Ook voor de andere door de deskundigen genoemde regelingen geldt dat zij weliswaar betogen dat deze op het saneringsplan van toepassing zijn (Doorstart A5 en ROSA 2004), maar niet concretiseren welke specifieke bepalingen of vereisten van die regelgeving geschonden zijn door de door hen met betrekking tot het saneringsplan genoemde kritiekpunten, en waarom dat zo is. [geïntimeerde] heeft bovendien naar voren gebracht dat deze regelingen hulpmiddelen zijn, maar niet (dwingend) voorgeschreven. Daarop is door de deskundigen onvoldoende concreet ingegaan. Het hof passeert daarom deze meer algemene uiteenzetting van de deskundigen over het voor het saneringsplan geldende wettelijk kader.
52.43.
In hun antwoord op vraag 4 toetsen de deskundigen het saneringsplan aan de eisen die artikel 39 lid 1 Wbb en de Verordening bodemsanering gemeente Venlo daaraan stellen. Het hof verwijst hier naar wat zij in rechtsoverweging 52.17 heeft overwogen over het contractuele doel van het saneringsplan en de betekenis daarvan voor de beoordeling van het saneringsplan. Die betekenis is dat aan dat plan, en daarmee aan het daaraan ten grondslag liggende onderzoek en de daarin neergelegde oordeelsvorming, in beginsel in het kader van deze procedure geen verdergaande eisen mogen worden gesteld dan nodig voor het contractueel daarmee beoogde doel. De consequentie daarvan is dat niet alle vereisten die de Wbb stelt relevant zijn voor de beoordeling. Ook betekent die omstandigheid dat eisen uit plaatselijke verordeningen, zoals in dit geval die uit de Verordening bodemsanering gemeente Venlo waaraan de deskundigen toetsen (par. 3.4.2 van het deskundigenbericht met tabel 2), toepassing missen. Met inachtneming daarvan leidt dat naar het oordeel van het hof tot het volgende.
52.44.
Uit de in het antwoord op vraag 4 opgenomen tabel 1 (pag. 16) blijkt dat, getoetst aan artikel 39 lid 1 Wbb, volgens de deskundigen het saneringsplan voldoet aan het vereiste van een nadere beschrijving van de wijze waarop de sanering zal worden uitgevoerd. Dit is een vereiste dat van belang is voor het contractuele doel dat partijen ermee hebben beoogd. Ook constateren de deskundigen dat het saneringsplan voldoet aan het vereiste dat een beschrijving moet worden gegeven van de effecten die met de treffen saneringsmaatregelen worden beoogd, waaronder mede begrepen een nadere beschrijving van de kwaliteit van de bodem die met de sanering zal worden bereikt. Ook dit vereiste is relevant voor het contractuele doel ervan. Verder signaleren de deskundigen dat het saneringsplan ook voldoet aan enkele vereisten die naar het oordeel van het hof niet relevant zijn voor het ermee beoogde contractuele doel (het tijdstip waarop de sanering naar verwachting zal zijn uitgevoerd en een beschrijving van een alternatieve methode voor het geval de initiële methode niet het gewenste resultaat heeft). Daarnaast signaleren de deskundigen dat het saneringsplan niet voldoet aan enkele vereisten van artikel 39 lid 1 Wbb: een beschrijving van beperkingen in het gebruik van de bodem of maatregelen die naar verwachting nodig zijn in het belang van bescherming van de bodem, en de eis als bedoeld onder 1.h.1 in tabel 1. Naar het oordeel van het hof zijn dat echter vereisten die niet relevant zijn voor het met het saneringsplan beoogde contractuele doel.
52.45.
Het voorgaande betekent naar het oordeel van het hof dat, mede gelet op het contractuele doel waartoe het saneringsplan dient, de eisen van artikel 39 lid 1 Wbb waaraan het saneringsplan volgens de deskundigen niet voldoen, niet ertoe leiden dat het saneringsplan is aan te merken als zijnde niet conform de professionele maatman-maatstaf.
52.46.
In hun antwoord op vraag 2 noemen de deskundigen nog een reeks andere punten waarop het saneringsplan volgens hen tekortschiet (pag. 11 en verder van het deskundigenbericht). Daarbij onderscheiden zij tussen tekortkomingen van het saneringsonderzoek en tekortkomingen van het saneringsplan. Het hof overweegt daarover als volgt.
52.47.
Een eerste kritiekpunt van de deskundigen betreffende het saneringsonderzoek is wat zij omschrijven als het door IDDS gehanteerde uitgangspunt ten aanzien van nalevering vanuit de grondverontreiniging. De deskundigen omschrijven dat uitgangspunt als cruciaal vanwege zijn impact op de saneringsduur. Zij schrijven verder (pag. 11):
“Het uitgangspunt bij elk van de drie varianten[voor de sanering die IDDS bespreekt en afweegt in haar saneringsplan, toevoeging hof]
is dat er nauwelijks nalevering is vanuit de grondverontreiniging. Zie bijvoorbeeld pagina 12 (1e alinea): ‘er van uitgaande dat mogelijk slechts sprake is van een beperkte nalevering van de grondverontreiniging aan het grondwater, zal uiteindelijk een[stabiele, correctie hof]
eindsituatie ontstaan na saneren van het grondwater.”
Vervolgens schrijven de deskundigen (pag. 12):
“De varianten voor het grondwater gaan uit van een niet onderbouwd uitgangspunt (beperkte nalevering).
52.48.
Het naleveringaspect bespreken de deskundigen ook in hun antwoord op vraag 8. Zij zetten daar uiteen dat in hun visie er rekening mee moet worden gehouden dat nalevering uit de bodem zal plaatsvinden. Dat baseren zij op de in 2008/2009 geconstateerde grondwaterverontreiniging direct achter en naast de galvano-afdeling, dus 18 jaar na de eerdere sanering in 1990. De kritiek van de deskundigen met betrekking tot het naleveringaspect is dat IDDS haar aanname dat nalevering vanuit de grondverontreiniging beperkt is, niet heeft onderbouwd.
52.49.
Het hof volgt de deskundigen niet in hun kritiek op het saneringsplan ten aanzien van het naleveringaspect. Daartoe wijst het hof ten eerste op wat IDDS erover schrijft in het saneringsplan (par. 5.3):
“In principe dient een geohydrologische beheersing in werking te zijn totdat de verontreiniging in
de bron gesaneerd is. In onderhavig geval wordt, gezien de huidige concentraties in het
grondwater, aangenomen dat de verontreiniging in de grond niet tot nauwelijks nalevert aan het
grondwater. Door de instroom van verontreiniging in het grondwater te monitoren kan
vastgesteld worden of dit inderdaad het geval is.”
Hieruit volgt dat IDDS haar aanname dat nalevering niet of nauwelijks plaatsvindt baseert op de door haar tijdens haar onderzoek geconstateerde huidige concentraties nikkel in het grondwater. Aldus heeft IDDS haar aanname dat nalevering niet of nauwelijks zal plaatsvinden wel onderbouwd. Daarbij acht het hof ook van belang wat IDDS over de geconstateerde concentraties nikkel opmerkt onder 6.1 van haar bodemrapportage van 3 april 2009, waarmee het saneringsplan samenhangt. Onder verwijzing naar de bijlagen 1.5a tot en met 1.5e gaat IDDS aldaar in op de zogenoemde verontreinigingscontouren van nikkel in de grond per diepte.
52.50.
Ook [persoon B] gaat in memo 2 in op de waarschijnlijkheid van nalevering. Hij onderschrijft de inschatting van IDDS dat naar verwachting geen of beperkte nalevering plaatsvindt, omdat in zijn visie de gegevens die IDDS heeft verzameld in het kader van haar onderzoek, sterke aanwijzingen opleveren dat van nalevering geen of maar beperkt sprake is (pag. 3). [persoon B] schrijft:
“Op pagina 21/22[van het deskundigenbericht, toevoeging hof]
wordt ingegaan op de vraag of nalevering optreedt. Dat dit in enige mate optreedt, is niet nieuw, ook IDDS gaat daar vanuit. De omvang of impact van de nalevering wordt echter door de deskundige niet onderbouwd. De aanname dat er uit (niet afgeperkte) verontreinigde bodemlagen per definitie nalevering optreedt is onjuist. Het is, zoals eerder gezegd, waarschijnlijk dat deze verontreiniging grotendeels immobiel is. De stelling op pagina 41 dat, vanwege onvoldoende verticale afperking, de omvang van de verontreiniging mogelijk “vele malen groter” is dan blijkt uit het nader onderzoek en dat dit gevolgen heeft voor de nalevering, is volledig speculatief. Nogmaals, het verontreinigingsbeeld geeft krachtige aanwijzingen voor het tegenovergestelde. (…).”
Voorts verwijst het hof hier naar wat [persoon B] in memo 1 schrijft over
“het beeld van een ‘loslatende pluim’”(productie 89 van [geïntimeerde] , pag. 2, onderste helft).
52.51.
Ook andere deskundigen schatten in dat nalevering niet of nauwelijks zal plaatsvinden. Het hof wijst op de brief van [persoon C] (hierna: [persoon C] ), verbonden aan Bodem-ID, van 4 januari 2011 (productie 23 van [geïntimeerde] ). Dat [persoon C] deze brief schreef naar aanleiding van de latere bodemrapportage van september 2009 en het latere saneringsplan van januari 2010 kan niet afdoen aan de waarde van zijn observaties voor het saneringsplan van 3 april 2009 over de door IDDS ingeschatte waarschijnlijkheid van geen of beperkte nalevering. Als niet, dan wel onvoldoende, gemotiveerd betwist staat immers vast dat dit latere saneringsplan nagenoeg volledig steunt op de onderzoeksresultaten tot aan april 2009, uitgezonderd een viertal nadien nog uitgevoerde boringen (memorie van grieven, randnummers 74 en volgende). In het kader van zijn inschatting dat aannemelijk is dat de voorgenomen sanering leidt tot een stabiele eindsituatie van de verontreiniging noemt [persoon C] als één van de redenen de immobiliteit van de verontreiniging, en dat daarom geen nalevering is te verwachten.
52.52.
Bij het voorgaande komt dat ook uit bodemonderzoeken die zijn gedaan na 2008/2009 blijkt dat sedertdien inderdaad niet of maar beperkte nalevering heeft plaatsgevonden. Het hof wijst daarvoor op het in rechtsoverweging 52.40 al genoemde ‘Eindrapport bodemonderzoek’ van Geofoxx van 16 september 2022 dat betrekking heeft op [adres 1] en [adres 2] te [vestigingsplaats] en daarmee op de bedrijfslocatie van EJH BV . In de inleiding vermeldt het rapport dat het bodemonderzoek dat eraan ten grondslag ligt. onder meer tot doel had de milieu-hygiënische bodemkwaliteit terrein-dekkend in beeld te brengen met het oog op de later in 2022 te verkrijgen omgevingsvergunning. Voorts had het rapport tot doel conform de Wbb de eindsituatie vast te leggen van 50 jaar geschiedenis van EJH BV en de aan haar verbonden fabrieken. In haar rapport concludeert Geofoxx (pag. 94-96):
“Aan de hand van 19 nieuwe peilbuizen is de nikkelpluim in 2022 afdoende geactualiseerd. Er is, net als in 2009 en 2015, nog steeds sprake van een geval van ernstige nikkelverontreiniging in het grondwater. De omvang van de nikkelpluim is in 13 jaar tijd niet toegenomen. De I-contour lijkt eerder smaller te zijn, maar vertoont bovenal geen verdere verspreiding in het front van de pluim. De I-contour is aan alle zijden goed afgeperkt.
(…).
Op basis van de actualisatieronde van 2022 is dus aantoonbaar gemaakt dat de nikkelverontreiniging in het grondwater met minder dan 1.000 m3 per jaar toeneemt. Er is tussen 2009 en 2022 geen verdere verspreiding van nikkel opgetreden. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat een stabiele eindsituatie is gerealiseerd, (…). Er is nog wel steeds sprake van een grote restverontreiniging met nikkel in het grondwater.
Er is weliswaar geen actieve bodemsanering uitgevoerd (geen onttrekkingsfilters geplaatst en in werking gesteld), zoals in het saneringsplan was beoogd te gaan doen. In plaats daarvan is echter aan de hand van de tot dusver uitgevoerde grondwatermonitoringen in 2009, 2015 én die in 2022 in een tijdreeks de ontwikkeling van de nikkelpluim in het grondwater gevolgd. De meest actuele ronde is daarbij het meest maatgevend. Aanvullende grondwatermonitoring is ons inziens niet noodzakelijk.”
Het bevoegd gezag van de gemeente Venlo heeft op 7 april 2023 een omgevingsrapportage gepubliceerd (productie 101 van [geïntimeerde] ) waarin zij op pagina 9 de conclusie van Geofoxx heeft overgenomen. Naar het oordeel van het hof ondersteunt het rapport van Geofoxx dat de inschatting van IDDS in april 2009 dat nalevering niet of maar beperkt zou plaatsvinden, een reële was en daarmee voldeed aan een inschatting die verwacht mocht worden van een redelijk handelend en redelijk deskundig bodem- en milieudeskundige. De daaruit blijkende huidige werkelijkheid betreffende de nikkelverontreiniging en het uitgebleven zijn van nalevering ondergraaft de kritiek van de deskundigen op de inschatting van IDDS temeer.
52.53.
De andere tekortkomingen die de deskundigen signaleren hebben betrekking op aspecten als de snelheid van de grondwaterstroming en de verspreiding van de verontreiniging, de onderbouwing van de stabiele eindsituatie als saneringsresultaat bij de beoordeelde varianten, en de wijze waarop de saneringsvarianten zijn afgewogen. Daarnaast benoemen de deskundigen tekortkomingen ten aanzien van de duidelijkheid waarmee het saneringsresultaat is omschreven, de onderbouwing van de aanbevolen saneringsmaatregel (beheersing met inzet van een geohydrologisch scherm), de geopperde saneringsduur van 10 jaar, het monitoringsplan en de in het saneringsplan opgenomen ijkmomenten en actiewaarden. Het hof acht ook deze kritiek van de deskundigen niet overtuigend. Het wijst daartoe op het volgende.
52.54.
Het saneringsplan bespreekt op een voldoende duidelijke, logische en navolgbare wijze aspecten als het verspreidingsrisico, de afweging van de diverse saneringsvarianten, het hoe en waarom van de aanbevolen saneringsvariant en de geopperde saneringsduur. Het noemt als aanbevolen saneringswijze ‘beheersing’ (pag. 2). Vervolgens zet het uiteen wat de ‘beheersing’-variant inhoudt (par. 5.3), en bespreekt daarbij het verspreidingsrisico en hoe dat bij die variant kan worden tegengegaan, te weten door plaatsing van een geohydrologisch scherm. Ook wordt ingegaan op het te bereiken saneringsdoel (par. 6.1), waarbij wordt ingegaan op de mogelijkheid van nalevering; aan dat laatste doet, gelet op wat hiervoor in de rechtsoverwegingen 52.49 tot en met 52.52 over het risico op nalevering is overwogen (onder meer op basis van memo 2 van [persoon B] ), niet af dat dit gebeurt vanuit de inschatting dat niet of nauwelijks nalevering zal plaatsvinden.
52.55.
Het saneringsplan vervolgt met een afweging tussen drie mogelijke saneringsvarianten aan de hand van de voor- en nadelen van iedere saneringsvariant, met een tabel waarin de saneringsvarianten tegen elkaar worden afgezet (par. 5.5). Die afweging resulteert in de gemotiveerde conclusie dat ‘beheersing’ de aan te bevelen saneringsvariant is. Vervolgens bespreekt het saneringsplan dat en waarom de sanering op basis van de ‘beheersing’-variant naar verwachting 10 jaar zal duren. In het licht van de inschatting dat geen tot nauwelijks nalevering plaatsvindt, die hiervoor als in overeenstemming met de professionele maatman-maatstaf is geoordeeld, moet het ervoor worden gehouden dat ook dit een inschatting is die de toetsing aan die maatstaf kan doorstaan.
52.56.
Tot slot bespreekt het saneringsplan zogenoemde ijkmomenten en actiewaarden. Daarover schrijven de deskundigen dat zij niet zijn onderbouwd, de actiewaarden die zijn vermeld bij de drie ijkmomenten onlogisch zijn, en dat daaruit onvoldoende blijkt van gerichtheid op het behalen van een stabiele eindsituatie. Daarbij schrijven de deskundigen ook dat zij de actiewaarden onverklaarbaar vinden met de aanname van IDDS dat nauwelijks sprake is van nalevering, omdat bij die aanname de concentraties zowel voor als achter het scherm meetbaar moeten dalen. Het hof acht deze zienswijze van de deskundigen niet goed te volgen en niet overtuigend. Het hof leidt uit de paragraaf over de ijkmomenten en actiewaarden met tabel af, mede gelet op de uitleg die IDDS geeft over wat onder ‘ijkmomenten’ en ‘actiewaarden’ moet worden verstaan, dat daarmee juist is beoogd uiteen te zetten hoe wordt gemonitord of sprake is van nalevering en wat zal worden gedaan als blijkt dat wel nalevering plaatsvindt. Het hof wijst als voorbeeld op ijkmoment 2. Het hof begrijpt wat daarachter staat - bezien in de verdere context - zo, dat na twee jaar toepassing van de ‘beheersing’-variant de verwachting is dat zal blijken dat geen nalevering plaatsvindt, maar dat als dan sprake is van 30% toename van de nikkel-concentratie ten opzichte van de nulstelling in de peilbuizen voor het scherm, aangenomen moet worden dat toch nalevering plaatsvindt, en dat het geohydrologisch scherm in stand moet worden gehouden.
52.57.
Naar het oordeel van het hof volgt de zojuist weergegeven benadering aan de hand van de gestelde ijkmomenten en actiewaarden op een voldoende logische en navolgbare wijze uit wat is uiteengezet in de eraan voorafgaande hoofdstukken van het saneringsplan. Het hof beschouwt dat ook als een toereikende en voldoende logische onderbouwing voor de gestelde ijkmomenten en actiewaarden. Tegen diezelfde achtergrond ziet het hof niet dat uit die ijkmomenten en actiewaarden blijkt van onvoldoende gerichtheid op een stabiele eindsituatie. Het hof begrijpt juist dat ermee is beoogd te toetsen of nog nalevering van verontreiniging uit de bron plaatsvindt, omdat als dat het geval is, dit ertoe moet leiden dat langer gesaneerd wordt, maar dat alles dan wel in het licht van de te verifiëren verwachting van IDDS dat nalevering niet of nauwelijks zal plaatsvinden. Bij dit alles betrekt het hof ook de hiervoor in rechtsoverweging 52.52 al besproken bevindingen van Geofoxx. Daaruit volgt immers dat inmiddels, 13 jaar na het door IDDS verrichte bodemonderzoek en zelfs zonder toepassing van een saneringswijze, een stabiele eindsituatie is bereikt. Dat zou dan ook het geval zijn geweest als de door IDDS aanbevolen saneringswijze – beheersing door grondwateronttrekking met inzet van een geohydrologisch scherm – zou zijn doorgevoerd. Zoals hiervoor ook in rechtsoverweging 52.52 is overwogen, ondersteunt dit dat de verwachting van IDDS dat geen nalevering plaats zal vinden, een reële is en voldoet aan de professionele maatman-maatstaf.
52.58.
Het voorgaande voert tot de conclusie dat het saneringsplan, bezien in samenhang met de bodemrapportage en hetgeen uit beide documenten blijkt over de onderzoeken en de oordeelsvorming van IDDS, voldoet aan de professionele maatman-maatstaf, bezien vanuit het contractuele doel waarvoor het saneringsplan is opgemaakt. Daarmee wordt naar het oordeel van het hof voldoende duidelijkheid verkregen over de aard, ernst en omvang van de verontreiniging op het bedrijfsterrein van EJH BV , de noodzaak tot saneren, de aangewezen wijze van saneren en de saneringsduur. Daarmee kon het saneringsplan in april 2009 contractueel als basis dienen voor het bepalen van de met de sanering gemoeide kosten. Uit al het bovenstaande volgt ook dat de antwoorden van de deskundigen op de vragen 3, 5, 6, 7 en 8 niet aan de aan het begin van de huidige rechtsoverweging vermelde conclusie kunnen afdoen.
De saneringskosten
52.59.
Nu hiervoor is geconcludeerd dat de bodemrapportage en het saneringsplan voldoen aan de professionele maatman-maatstaf zijn de daarin door IDDS aanbevolen saneringswijze en de daarin ingeschatte saneringsduur van 10 jaar uitgangspunt bij het bepalen van de met de sanering gemoeide kosten. In hun antwoord op vraag 9 hebben de deskundigen te kennen gegeven dat in hun visie tot die kosten behoren alle kosten die voortvloeien uit de maatregelen die staan beschreven in het saneringsplan. Concreet schrijven de deskundigen dat tot die kosten behoren de leges, de kosten voor elektriciteit en de kosten voor extra filters. In hun antwoord op vraag 11 geven de deskundigen een schatting van de totale saneringskosten, met inbegrip van de kosten voor leges en lozingen als ook elektriciteit, genoemd in hun antwoord op vraag 10. Met betrekking tot de leges heeft Travers Mosa nog betoogd dat deze door de deskundigen in hun berekening van de saneringskosten niet juist zijn begroot omdat geen rekening is gehouden met de gemeentelijke en provinciale legeskosten. Volgens Travers Mosa bedragen deze legeskosten in totaal € 232.370,08, die moeten worden toegevoegd aan de saneringskosten. Het hof volgt Travers Mosa hierin niet en verwijst daarvoor naar wat de deskundigen daarover schrijven op de pagina’s 44 (onderaan) en 45 van het deskundigenbericht, waarmee het hof zich verenigt.
52.60.
De deskundigen ramen de totale saneringskosten zoals bedoeld in de vorige rechtsoverweging op een bedrag van € 241.000,- (het antwoord op vraag 11). Dit betekent dat de kosten die samenhangen met de door IDDS conform de professionele maatman-maatstaf aanbevolen saneringsvariant minder bedragen dan € 300.000,-. Dat de deskundigen in hun antwoord op vraag 12 vermelden dat het waarschijnlijk is dat de kosten voor de sanering de € 300.000,- overschrijden omdat volgens hen moet worden uitgegaan van wat zij aanduiden als ‘eeuwigdurend saneren’, brengt hierin in het licht van al het bovenstaande geen verandering. Deze inschatting van de deskundigen is blijkens de toelichting op het antwoord gebaseerd op hun verwachting dat vanwege de volgens hen waarschijnlijke nalevering, langer saneren dan de door IDDS genoemde 10 jaar reëel is. In de rechtsoverwegingen 52.55 tot en met 52.57 is al geoordeeld dat het hof het deskundigenrapport op dit punt niet volgt. In zijn memorie na deskundigenbericht betoogt [geïntimeerde] nog dat het door de deskundigen bij vraag 11 geraamde bedrag van € 241.000,- gekapitaliseerd moet worden naar het prijspeil van 2009, en dat dit leidt tot een lager bedrag aan saneringskosten van € 200.100,-. [geïntimeerde] heeft dit echter onvoldoende toegelicht. Het hof volgt [geïntimeerde] daarom op dit punt niet.
52.61.
De uitkomst van kwestie (a) is zodoende dat de opschortende voorwaarde van artikel 6.1 in combinatie met artikel 6.3 aanhef en onder (iii) is vervuld, en Travers Mosa de overeenkomst in beginsel dient na te komen. Daarbij geldt dat de koopprijs verminderd dient te worden met de helft van de saneringskosten die gemoeid zijn met de door IDDS aanbevolen saneringswijze. Travers Mosa is in hoger beroep opgekomen tegen de beslissing van de rechtbank dat het bij die kosten ging om een bedrag van € 130.000,-. Ter toelichting betoogt zij onder meer dat een cijfermatige onderbouwing voor dat bedrag ontbreekt. Het hof stelt vast dat met betrekking tot de sanering op de door IDDS aanbevolen wijze door diverse partijen verschillende offertes zijn afgegeven, met wisselende bedragen. Zo is er een offerte van [X milieutechniek BV] (hierna: [X milieutechniek BV] ) voor een bedrag van € 104.300,- exclusief btw (productie 17 [geïntimeerde] ). Er is echter ook een offerte van [X milieutechniek BV] voor een bedrag van € 170.193,- exclusief btw (productie 18 van [geïntimeerde] ). Verder is er de offerte van Vlasman voor een bedrag van € 290.000,- exclusief btw. De deskundigen begroten de saneringskosten op € 241.000,- (het antwoord op vraag 11). Nu het bij alle genoemde bedragen gaat om ramingen is het hof, in het licht van het voorgaande, van oordeel dat de saneringskosten naar redelijkheid dienen te worden gesteld op het door de deskundigen begrote bedrag van € 241.000,-. De helft van dat bedrag, dus € 120.500,-, dient op de koopprijs in mindering te worden gebracht. Deze uitkomst betekent ook dat het hof nu toekomt aan de beoordeling van de voorwaardelijk door Travers Mosa opgeworpen kwestie (b).
Kwestie (b): staat de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid eraan in de weg dat Travers Mosa aan de overeenkomst wordt gehouden?
52.62.
Bij toepassing van de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:2 lid 2 BW en artikel 6:248 lid 2 BW dient de rechter terughoudend te zijn. Dat volgt uit de in die wettelijke bepalingen gebruikte bewoordingen ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar’. Verder dient een beroep op de beperkende werking van redelijkheid voldoende concreet en kenbaar te worden gedaan. De stelplicht en eventuele bewijslast ten aanzien van het beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid rust op Travers Mosa.
52.63.
Travers Mosa heeft voor haar beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid onder meer gewezen (voetnoot 239 in de memorie van grieven) op de feiten en omstandigheden zoals opgesomd in randnummer 107 van haar memorie van grieven. Daarnaast heeft Travers Mosa daarvoor nadien, ter nadere onderbouwing, gewezen op de omstandigheden dat [geïntimeerde] de fabriek, productielocatie en omliggende terreinen op 26 oktober 2021 heeft verkocht aan derden, dat de fabriek inmiddels is gesloopt en dat er nog slechts ‘lege’ aandelen zijn. Naar het oordeel van het hof is het beroep van Travers Mosa op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid voldoende concreet en kenbaar toegelicht; in zoverre zal het hierna worden beoordeeld. Voor zover Travers Mosa heeft bedoeld daaraan ook andere feiten en omstandigheden ten grondslag te leggen, acht het hof dit onvoldoende concreet en kenbaar gebeurd, en gaat het daaraan voorbij. Verder overweegt het hof als volgt.
52.64.
De eerste zes door Travers Mosa in randnummer 107 van haar memorie van grieven gestelde feiten en omstandigheden hebben, naar de kern genomen, alle betrekking op de aard, ernst en omvang van de verontreiniging. Travers Mosa stelt dat daarover bij haar bij het aangaan van de overeenkomst onvoldoende duidelijkheid bestond. Naar het oordeel van het hof moet het er echter voor worden gehouden dat de hier bedoelde feiten en omstandigheden, wat er zij van de juistheid daarvan, door partijen in de onderhandelingen over de overeenkomst uiteindelijk zijn geadresseerd en verdisconteerd door middel van de opschortende voorwaarde van artikel 6 van de overeenkomst. Dit blijkt uit de diverse stukken die tijdens die onderhandelingen tussen partijen zijn gewisseld, waaronder het informatiememorandum EJH BV van oktober 2007 (productie 3 van Travers Mosa) en de diverse tussen partijen gewisselde concepten van de overeenkomst en de daarop betrekking hebbende correspondentie tussen de advocaten van partijen (onder meer producties 4, 5 en 6 van Travers Mosa). De bedoelde zes punten kunnen daarom niet leiden tot een geslaagd beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid.
52.65.
De elf volgende feiten en omstandigheden in randnummer 107 zien alle op het door IDDS in 2008 en 2009 verrichte onderzoek naar de bodemverontreiniging en de naar aanleiding daarvan door IDDS getrokken conclusies en gedane aanbevelingen zoals neergelegd in diverse bodemrapportages en saneringsplannen. Het eerste feit van die elf feiten betreft de door Travers Mosa gestelde uitlating van IDDS tijdens de bespreking op 4 december 2008 dat de saneringskosten meer dan € 300.000,- zouden bedragen op grond waarvan volgens Travers Mosa vaststaat dat de opschortende voorwaarde van artikel 6.1 in combinatie met artikel 6.3 aanhef en onder (iii) niet is vervuld. Die stelling van Travers Mosa heeft het hof echter eerder al beoordeeld en verworpen (rechtsoverweging 4.13 van het tussenarrest van 17 december 2013). Niet valt in te zien dat deze stelling wel een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid kan dragen. De verdere feiten betreffen de gestelde kritiek daarop van derden en de discussie over de kosten die gemoeid zouden zijn met de sanering van de geconstateerde bodemverontreiniging, mede gelet op (gestelde) ramingen van die kosten namens [geïntimeerde] en door derden. Deze gestelde feiten en omstandigheden kunnen evenmin leiden tot een geslaagd beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid. De onderzoeken door IDDS en de schriftelijke vastlegging van haar bevindingen in de diverse bodemrapportages en saneringsplannen dienden immers ter uitvoering van de door partijen overeengekomen regeling in artikel 6 van de overeenkomst. Zoals al overwogen, diende die regeling ter adressering van de tijdens de onderhandelingen daarover gerezen bodemverontreinigingskwestie. Wat zich in dat verband heeft voorgedaan en hoe dat dient te worden beoordeeld, is behandeld in het kader van kwestie (a). Die behandeling voerde tot de uiteindelijke conclusie dat de opschortende voorwaarde van artikel 6.1 in combinatie met artikel 6.3 aanhef en onder (iii) is vervuld. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan niet in te zien dat aan die uitkomst vervolgens afbreuk kan worden gedaan met een beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid aan de hand van de hier bedoelde elf gestelde feiten en omstandigheden. Dit geldt te meer gelet op de terughoudendheid waarmee de toepassing ervan door de rechter dient te geschieden.
52.66.
Ook de laatste vier door Travers Mosa in randnummer 107 van haar memorie van grieven genoemde feiten en omstandigheden kunnen haar niet baten. Dat Travers Mosa de grond en het bedrijfspand nergens anders voor kan aanwenden dan voor voortzetting van het huidige gebruik stuit af op de omstandigheid dat dergelijk ander gebruik in de overeenkomst ook niet is voorzien en dat daarom contractueel moet worden uitgegaan van voortzetting van het gebruik als bedrijfsterrein, zoals eerder al is overwogen. Dat [geïntimeerde] zou hebben toegezegd “het rapport” – waarbij het hof aanneemt dat bedoeld is: de bodemrapportage en het saneringsplan van 3 april 2009 – te laten toetsen door een derde is door Travers Mosa onvoldoende geconcretiseerd. De duur van het bestuursrechtelijke traject met betrekking tot de beoogde sanering van de bodemsanering vormt naar het oordeel van het hof niet een omstandigheid die toereikend is voor een geslaagd beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid, gelet op de terughoudendheid waarmee zij moet worden toegepast en de omstandigheid dat bestuursrechtelijke toetsing of goedkeuring geen voorwaarde is onder de overeenkomst. Verder heeft Travers Mosa nog aangevoerd dat [geïntimeerde] (opzettelijk) de garantietermijn heeft laten verstrijken zodat [geïntimeerde] niet langer schadeplichtig is als hij verzuimt inbreuken op die garanties te melden onder artikel 6.4 en daarover te overleggen. De feiten en omstandigheden die Travers Mosa daartoe in haar memorie van grieven aandraagt (het hof begrijpt: in de randnummers 103/104) kunnen een beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid echter niet dragen. Daarbij betrekt het hof ook dat door Travers Mosa niet is geconcretiseerd waaruit blijkt dat [geïntimeerde] in verband met die gestelde feiten en omstandigheden opzettelijk heeft gehandeld. Ook de omstandigheden die Travers Mosa stelt achter het laatste liggende streepje in randnummer 107 leveren geen toereikende gronden op voor de met terughoudendheid toe te passen beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Ten aanzien van de verwijzing naar de economische neergang verwijst het hof naar de laatste drie volzinnen van rechtsoverweging 4.20 van het tussenarrest van 17 december 2013. Gelet op hetgeen daar is overwogen over de afwijzing van het beroep op onvoorziene omstandigheden, valt niet in te zien waarom de economische neergang in het voorliggende geval wel een beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid rechtvaardigt. Het hof gaat er daarom aan voorbij. Ook de milieucalamiteit van 20 februari 2009 rechtvaardigt niet een beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid. Hiertoe wijst het hof ook op wat het daarover eerder overwoog in rechtsoverweging 4.17 van het tussenarrest van 17 december 2013. Daarnaast heeft Travers Mosa onvoldoende concreet toegelicht waarom de gestelde onjuistheden in de afgegeven winstprognose (randnummer 105 van de memorie van grieven) een beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid rechtvaardigt.
52.67.
Zoals Travers Mosa zelf onderkent, introduceert zij met haar beroep op de recente verkoop door [geïntimeerde] van de fabriek en de productielocatie aan derden en de gevolgen daarvan, een nieuw feit in dit hoger beroep. Met Travers Mosa is het hof van oordeel dat de introductie ervan in dit stadium van het hoger beroep niet in strijd is met de tweeconclusieregel, en ook overigens geen schending meebrengt van de goede procesorde. Het betreft een recente ontwikkeling die rechtstreeks betrekking heeft op het voorwerp van de transactie tussen partijen in juli 2008, te weten de aandelen in EJH BV . Het debat tussen partijen op dit punt is, mede gelet op de mondelinge behandeling van 30 oktober 2023, in volle omvang gevoerd. Het beginsel van hoor en wederhoor is niet in het gedrang gekomen.
52.68.
Het hof volgt Travers Mosa niet in haar betoog. [geïntimeerde] heeft uiteengezet dat hij noodgedwongen, vanwege grote druk van de hypotheekhouder Rabobank, tot verkoop van de fabriek, productielocatie en omliggende terreinen is overgegaan. Uit een e-mail van zijn voormalige raadsman aan de raadsman van Travers Mosa van 3 februari 2021 blijkt dat Travers Mosa daarover is geïnformeerd (productie 105 bij memorie na deskundigenbericht). Het bericht, dat dateert van ruim voor de daadwerkelijke verkoop, houdt onder meer het volgende in:
“Op aandringen van hypotheekhouder Rabobank (onder dreiging met executie van het hypotheekrecht), heeft [EJ Vastgoed BV] inmiddels een koop- en verkoopovereenkomst gesloten, waarbij deze onroerende zaak wordt verkocht aan een derde. Cliënt heeft ten behoeve van [EJ Vastgoed BV] bedongen dat deze overeenkomst tot 15 februari a.s. kan worden ontbonden indien uw cliënte verklaart de Overname-overeenkomst alsnog vrijwillig na te komen.”
Dat sprake is geweest van een gedwongen verkoop is door Travers Mosa niet voldoende onderbouwd betwist. Onder de omstandigheden die zich in deze zaak hebben voorgedaan rond de transactie tussen partijen van 25 juli 2008, komt deze omstandigheid naar het oordeel van het hof voor rekening en risico van Travers Mosa.
52.69.
Travers Mosa heeft in dit verband nog aangevoerd dat zij na het bericht van 3 februari 2021 heeft aangeboden om de fabriek en de productielocatie te kopen voor zelfs een hogere prijs dan was geboden door derden. [geïntimeerde] zou dat hebben geweigerd, aldus Travers Mosa. [geïntimeerde] heeft bestreden dat Travers Mosa een concreet bod heeft gedaan.
Travers Mosa heeft haar stelling dat zij een hoger bod heeft gedaan dan het bod van derden, onvoldoende onderbouwd. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep op 30 oktober 2023 heeft Travers Mosa bij monde van haar raadsman nog wel bewijs aangeboden, maar dat heeft zij slechts in algemene termen gedaan. Het bewijsaanbod bevat geen specificering van: het moment waarop het hogere bod is gedaan, door wie het is gedaan, de omstandigheden waaronder het is gedaan, en hoe zij bewijs wenst te leveren. Haar bewijsaanbod is daarmee onvoldoende concreet in het licht van de eisen die daaraan in hoger beroep worden gesteld.
52.70.
Het voorgaande betekent dat het beroep van Travers Mosa op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid niet slaagt. Daarmee is kwestie (b) besproken.
Overige te behandelen kwesties, waaronder de eerder zo aangeduide kwesties (c) en (d)
Onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW?
52.71.
Het hiervoor in het kader van kwestie (b) besproken nieuwe feit dat [geïntimeerde] inmiddels de fabriek met productielocatie heeft verkocht en overgedragen aan een derde legt Travers Mosa nu ook ten grondslag aan haar beroep op onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW (memorie na deskundigenbericht, randnummer 81). Het beroep op onvoorziene omstandigheden is in het tussenarrest van 17 december 2013 al beoordeeld en verworpen waar het gaat om de tot dan door Travers Mosa daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden (rechtsoverweging 4.20). Het hof begrijpt dat Travers Mosa nu verzoekt dat het hof op die eerdere beslissing terugkomt in het licht van het hiervoor bedoelde nieuwe feit (memorie na deskundigenbericht, randnummer 86). Het hof overweegt daarover het volgende.
52.72.
Met zijn hiervoor bedoelde beslissing in het tussenarrest van 17 december 2013 heeft het hof een geschilpunt tussen partijen uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist. In beginsel is het hof hieraan in het verdere verloop van het geding gebonden. Deze gebondenheid geldt echter niet onverkort. De eisen van de goede procesorde brengen immers tevens mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Daarnaast geldt dat, zoals hiervoor al is overwogen bij de behandeling van kwestie (b), de introductie in dit stadium van het hoger beroep van het zojuist genoemde nieuwe feit niet in strijd is met de tweeconclusieregel, en ook overigens niet met de eisen van de goede procesorde. Dat nieuwe feit dient dus bij de verdere beoordeling van het hoger beroep te worden betrokken, ook waar het gaat om het beroep van Travers Mosa op het leerstuk van de onvoorziene omstandigheden.
52.73.
De eerder in het tussenarrest van 17 december 2013 gegeven beslissing op het beroep van Travers Mosa op onvoorziene omstandigheden berust niet op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Voor zover Travers Mosa anders bedoelt te betogen, faalt dat betoog. Daarbij betrekt het hof dat Travers Mosa niet, althans onvoldoende concreet, heeft aangevoerd in welk opzicht sprake is van een beslissing die steunt op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Ook het aangevoerde nieuwe feit kan Travers Mosa hier niet baten. Dat nieuwe feit is naar het oordeel van het hof niet een onvoorziene omstandigheid die van zodanige aard is dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Ook hier geldt dat, gelet op de bewoordingen van artikel 6:258 BW, de rechter terughoudend moet zijn met het aanvaarden van een beroep op onvoorziene omstandigheden. Naar het oordeel van het hof wordt, om dezelfde redenen als hiervoor zijn besproken in het kader van het beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid, met het door Travers Mosa aangevoerde nieuwe feit de drempel voor een geslaagd beroep op onvoorziene omstandigheden niet gehaald. Zodoende faalt het beroep op artikel 6:258 BW.
52.74.
Het voorgaande wordt niet anders door wat Travers Mosa in dit verband verder nog betoogt over het gestelde besluit van [geïntimeerde] om te wachten tot de looptijd van de overnamegaranties was verstreken en hij een bedrijf over kon doen aan Travers Mosa dat niet meer beantwoordt aan de overeenkomst. Daartoe acht het hof ten eerste van belang dat Travers Mosa geen, althans geen toereikende, feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat van het door Travers Mosa gestelde besluit van [geïntimeerde] sprake is. Dat de overdracht van het bedrijf van [geïntimeerde] op grond van de in de overeenkomst voorziene aandelentransactie pas nu zijn voltooiing krijgt, komt doordat ook pas nu – in het onderhavige geding – is vastgesteld dat de tussen partijen overeengekomen voorwaarde is vervuld. Zoals volgt uit wat hiervoor in rechtsoverweging 52.68 al is overwogen, dienen de verdere gevolgen daarvan voor rekening en risico van Travers Mosa te komen, waaronder dat [geïntimeerde] de fabriek en productielocatie inmiddels noodgedwongen aan een derde heeft verkocht. Voor een aanpassing van de looptijd van de garanties bestaat op basis van wat Travers Mosa daartoe in dit geding heeft aangevoerd, geen grond.
Het beroep van Travers Mosa op artikel 6:80 sub a en sub b BW
52.75.
Op het voorgaande stuit ook het beroep van Travers Mosa op het bepaalde in artikel 6:80 sub a en sub b BW af. Een beroep daarop veronderstelt in dit geval immers een tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van de overeenkomst, in de zin van het bepaalde in artikel 6:74 BW. Van een toerekenbare tekortkoming als daarin bedoeld, is onder de omstandigheden die zich in verband met de vervulling van de opschortende voorwaarde in de overeenkomst hebben voorgedaan geen sprake. Het hof acht in dat verband verder van belang dat Travers Mosa, onbetwist, bij brief van 17 april 2009 expliciet heeft laten weten geen uitvoering meer te zullen geven aan de overeenkomst (inleidende dagvaarding, randnummer 26).
Het beroep van Travers Mosa op artikel 6:265 BW
52.76.
Ook het beroep van Travers Mosa op artikel 6:265 BW slaagt niet. Voor ontbinding op grond van dat artikel is immers pas plaats als sprake is van een tekortkoming van [geïntimeerde] in de zin van het bepaalde in artikel 6:74 BW. Hiervoor is al overwogen dat dit niet het geval is. De door Travers Mosa ingeroepen zorg van een goed huisvader die [geïntimeerde] haars inziens moet betrachten bestaat weliswaar in algemene zin, maar gaat naar het oordeel van het hof onder de omstandigheden die zich in deze zaak hebben voorgedaan niet zo ver, dat hem in dat kader en op die grond de overdracht van de fabriek en productielocatie aan een derde kan worden tegengeworpen. Het hof verwijst naar wat zij over en in verband met die verkoop heeft overwogen bij de behandeling van kwestie (b). Ook wat Travers Mosa in verband hiermee nader naar voren brengt over het bepaalde in artikel 6.4 en 6.5 van de overeenkomst (memorie na deskundigenbericht, randnummer 90) maakt dat niet anders.
Het beroep van Travers Mosa op artikel 6:59 BW en artikel 6:60 BW
52.77.
Travers Mosa beroept zich ook nog op het bepaalde in de artikelen 6:59 BW en 6:60 BW. Het hof begrijpt dat beroep zo, dat ook dat steunt op het hiervoor besproken nieuwe feit (memorie na deskundigenbericht, randnummers 92 en 93). Een geslaagd beroep van Travers Mosa in deze zaak op het bepaalde in de artikelen 6:59 BW en 6:60 BW veronderstelt echter evenzeer een tekortkoming van [geïntimeerde] onder de overeenkomst, en voorts dat [geïntimeerde] in verzuim is. Daarvan is in verband met het gestelde nieuwe feit echter geen sprake, zoals hiervoor al is overwogen. Voor zover Travers Mosa ook heeft bedoeld andere feiten en omstandigheden aan haar beroep op artikel 6:59 BW en artikel 6:60 BW ten grondslag te leggen, is dat naar het oordeel van het hof onvoldoende concreet en onvoldoende kenbaar gebeurd. Het hof gaat er daarom aan voorbij, en daarmee ook aan de vraag of dit beroep bij wege van nadere (voorwaardelijke) incidentele vordering moet worden gedaan (memorie na deskundigenbericht van Travers Mosa, randnummer 94).
Aanpassing van de overeenkomst?
52.78.
In de procedure bij de rechtbank heeft Travers Mosa als onderdeel van haar eis in voorwaardelijke reconventie aanpassing van de overeenkomst en de bijbehorende garanties gevorderd (conclusie van antwoord, tevens houdende (deels voorwaardelijke) eis in reconventie, petitum in voorwaardelijke reconventie). In haar conclusie van dupliek heeft Travers Mosa een vordering sub d ingevoegd aan haar vordering onder (iv), aldus leidend tot sub a tot en met i. Die vordering is door de rechtbank afgewezen. Met het oordeel in hoger beroep dat de opschortende voorwaarde van artikel 6.1 in combinatie met artikel 6.3 aanhef en onder (iii) is vervuld en Travers Mosa de aandelen in EJH BV dient af te nemen, ligt deze vordering in hoger beroep opnieuw voor, gelet op onderdeel 3.b van het petitum van Travers Mosa in haar memorie van grieven.
52.79.
Travers Mosa legt aan de door haar gevorderde aanpassing van de overeenkomst, waaronder garanties, ten grondslag (conclusie van antwoord, tevens houdende (deels voorwaardelijke) eis in reconventie, randnummers 11 - 27), zakelijk samengevat, dat het [geïntimeerde] is geweest die het ontstaan van duidelijkheid over het al dan niet vervuld zijn van de opschortende voorwaarde heeft vertraagd door diens eigen keuzes en acties, niet Travers Mosa. Als gevolg van het verstrijken van de tijd zijn vrijwel alle garanties uitgewerkt, waarbij komt dat artikel 7:17 BW is uitgesloten. [geïntimeerde] kan de aandelen in EJH BV leveren met alle eventuele inbreuken en gebreken, en heeft geen belang meer bij uitvoering van artikel 6.4 van de overeenkomst en geen reden om nog te ‘disclosen’. Gelet hierop is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de overeenkomst onverkort in stand wordt gelaten, aldus nog steeds Travers Mosa. Daarbij somt zij de specifieke punten ten aanzien waarvan zij aanpassing nodig vindt op (conclusie van antwoord, tevens houdende (deels voorwaardelijke) eis in reconventie, randnummer 15), en licht deze vervolgens nader toe. Zoals hiervoor al overwogen, vult Travers Mosa die punten in haar conclusie van dupliek aan met een nader punt d.
52.80.
Het hof begrijpt het betoog van Travers Mosa zo, dat zij haar (voorwaardelijke) vordering tot aanpassing van de overeenkomst plaatst in de sleutel van de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid. Hiervoor is daarover al overwogen dat de rechter bij de toepassing daarvan terughoudend moet zijn. Dit betekent dat de rechter niet lichtvaardig tot aanpassing van de overeenkomst over dient te gaan, net als bij de toepassing van artikel 6:258 BW over onvoorziene omstandigheden.
52.81.
Naar het oordeel van het hof leggen de door Travers Mosa aangevoerde stellingen, gelet op de hier toepasselijke toets van terughoudendheid, onvoldoende gewicht in de schaal. Daarbij acht het hof ten eerste van belang dat, anders dan Travers Mosa betoogt, niet gezegd kan worden dat het aan de keuzes en acties van [geïntimeerde] is te wijten dat het lang heeft geduurd alvorens duidelijkheid is verkregen over het al dan niet vervuld zijn van de opschortende voorwaarde. Dat de eerste drie rapportages van IDDS van respectievelijk september, oktober en december 2008 zijn ingetrokken om reden dat deze ondeugdelijk waren, staat niet vast. Uit de weergave in de brief van de raadsman van Travers Mosa van 24 december 2008 (productie 41 Travers Mosa) van de op 4 december 2008 tussen partijen gemaakte afspraken volgt veeleer dat die intrekking als reden had dat [geïntimeerde] die rapportages wilde bundelen om een en ander als één geheel aan het bevoegd gezag te kunnen presenteren, en dus niet omdat het om ondeugdelijke rapportages zou gaan. Zoals hiervoor al is overwogen (rechtsoverweging 52.40), verwijst de daarop volgende bodemrapportage met bijbehorend saneringsplan van 3 april 2009 ook uitdrukkelijk naar de eerdere rapportages en bouwt het op die eerdere rapportages voort. Met betrekking tot de door Travers Mosa in dit kader ook aangehaalde offerte van Vlasman acht het hof van belang dat het door Vlasman geoffreerde bedrag in de lijn ligt van door diverse anderen geoffreerde c.q. genoemde bedragen voor de door IDDS aanbevolen saneringsvariant, waaronder het door de deskundigen genoemde bedrag van € 241.000,-. Tot slot acht het hof van belang dat Travers Mosa niet, althans niet voldoende, concretiseert waarop zij grondt dat [geïntimeerde] gehouden zou zijn de rapporten van IDDS en de bezwaren van [persoon A] door een gespecialiseerd bedrijf te laten controleren. De overeenkomst voorziet er niet in, en ook overigens is niet gebleken dat [geïntimeerde] zich heeft gecommitteerd aan zo’n controle. Al het voorgaande brengt mee dat, anders dan Travers Mosa in reconventie heeft bepleit (conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie onder ‘in reconventie, randnummer 15), het niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de overeenkomst in stand blijft voor wat betreft de garantietermijn, de beperking van aansprakelijkheid, de eerder doorgehaalde milieuvrijwaring en milieugarantie, de managementovereenkomst, de koopprijs en de gevorderde aanpassing van artikel 9.2 van de overeenkomst (eiswijziging in de conclusie van dupliek, tevens houdende conclusie van repliek in reconventie).
52.82.
Daarbij komt voor wat betreft de gevorderde onderdelen g. tot en met i. nog het volgende.
Op zichzelf is nog steeds denkbaar dat de onder (iv) sub g bedoelde management- en adviesovereenkomst met [X Advies BV] wordt gesloten. Daarover zullen de daarbij betrokken partijen in redelijkheid in overleg dienen te treden. Onderdeel daarvan zal kunnen zijn de vraag of en in hoeverre [X Advies BV] realiter nog invulling en uitvoering zal kunnen en willen geven aan haar contractuele verplichtingen onder die te sluiten overeenkomst.
Een aanpassing van de koopprijs zoals door Travers Mosa gevorderd onder (iv) sub h wijst het hof af. Voor aanpassing van artikel 3.1 van de overeenkomst ziet het hof geen plaats. De door Travers Mosa daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden - zoals uiteengezet in het deel van de conclusie van antwoord dat is aangeduid met III over de voorwaardelijke reconventionele vorderingen, onder randnummer 26 – zien op het gestelde lange tijdsverloop tussen de totstandkoming van de overeenkomst en het moment van vervulling van de opschortende voorwaarde. Deze dient naar het oordeel van het hof echter voor rekening en risico van Travers Mosa te blijven.
Ook de in samenhang met het voorgaande onder (iv) sub i gevorderde aanpassing van de overeenkomst komt dan naar het oordeel van het hof niet voor toewijzing in aanmerking.
52.83.
Het voorgaande voert tot de conclusie dat geen, althans onvoldoende, grond bestaat voor de door Travers Mosa gevorderde aanpassing van de overeenkomst.
Overige geschilpunten
52.84.
Partijen twisten over de rente die Travers Mosa verschuldigd is over het door haar aan [geïntimeerde] te betalen bedrag bij vervulling van de opschortende voorwaarde in de overeenkomst. Travers Mosa stelt in verband daarmee de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum aan de orde, te weten 17 april 2009 (memorie van grieven, randnummers 235 en volgende; memorie na deskundigenbericht, randnummers 95 tot en met 97). Het hof volgt Travers Mosa niet in haar bezwaren tegen die ingangsdatum van de te vergoeden rente. Het hof wijst daartoe op de brief van 8 april 2009 van [geïntimeerde] (productie 2 bij inleidende dagvaarding). Bij deze brief heeft [geïntimeerde] het rapport van IDDS van 3 april 2009 gevoegd alsmede een offerte waarin de kosten van sanering op een bedrag van € 290.000,- worden becijferd. [geïntimeerde] deelt mede dat de opschortende voorwaarde is vervuld en verzoekt Travers Mosa binnen acht dagen te laten weten voor welke leveringsdatum zij opteert (doch uiterlijk 21 april 2009). Voorts wijst het hof op de hiervoor al genoemde brief van de raadsman van Travers Mosa aan [geïntimeerde] van 17 april 2009. Zoals ook in het bestreden vonnis is vermeld onder de feiten (rechtsoverweging 2.7.), en in grief 1 in combinatie met memorie van grieven nummers 59 tot en met 61 onvoldoende is betwist door Travers Mosa, gaf Travers Mosa in die brief aan [geïntimeerde] te kennen dat zij de overeenkomst niet meer zou nakomen. (Het hof leest de datum 17 april 2012 in de memorie van grieven als een verschrijving.) Deze mededeling van Travers Mosa bracht haar in verzuim op grond van artikel 6:83 sub c BW. Daaraan kan, gelet op de verbintenisrechtelijke gevolgen van een op grond van artikel 6:83 sub c BW geldend verzuim van Travers Mosa, niet afdoen wat Travers Mosa betoogt over de opeisbaarheid van de vordering in verband met de opleveringsdatum zoals gedefinieerd in bijlage 1 bij de overeenkomst.
Voor zover [geïntimeerde] in dit verband aanspraak heeft gemaakt op wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW volgt het hof [geïntimeerde] daarin niet. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 7 maart 2012 de wettelijke rente toegewezen. Dat is niet de wettelijke handelsrente, zoals [geïntimeerde] kennelijk meent (memorie van antwoord, randnummer 282). Daartegen is door [geïntimeerde] in zijn incidenteel hoger beroep geen, althans geen als zodanig kenbare, grief gericht. De door Travers Mosa te vergoeden rente betreft dus de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW.
52.85.
Met betrekking tot de twist tussen partijen over de termijn waarbinnen Travers Mosa haar verplichtingen onder de overeenkomst moet nakomen, overweegt het hof als volgt. Travers Mosa komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat zij binnen een termijn van 8 dagen na betekening van het vonnis dient na te komen, in combinatie met de dwangsom (memorie van grieven, randnummer 247 tot en met 250). Dat bezwaar treft in zoverre doel dat het hof de termijn zal stellen op 14 dagen na betekening van het onderhavige arrest. Het hof ziet geen grond voor een langere termijn. Travers Mosa heeft er bij het ontstaan van het geschil dat de inzet vormt van dit geding rekening mee kunnen en moeten houden dat de beslechting van het geschil erop zou uitkomen dat zij haar verplichtingen onder de overeenkomst zou moeten nakomen, waaronder die tot betaling van de op grond daarvan aan [geïntimeerde] verschuldigde bedragen. In het nu definitief worden van die verplichtingen kan dan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, op zichzelf geen grond zijn gelegen voor een langere termijn dan 14 dagen na betekening van dit arrest. Daarbij neemt het hof nog in aanmerking dat deze termijn ook aansluit bij het aantal dagen dat tussen partijen is overeengekomen op grond van de definitie van leveringsdatum in bijlage 1 bij de overeenkomst.
52.86.
In dit verband wijst [geïntimeerde] er naar het oordeel van het hof terecht ook op dat partijen geen financieringsvoorbehoud zijn overeengekomen. Daarop stuit naar het oordeel van het hof af het betoog van Travers Mosa dat zij behoorlijk in de gelegenheid moet worden gesteld om alsnog af te nemen. Het is aan Travers Mosa om tijdig financiering aan te trekken opdat zij tijdig zal kunnen voldoen aan haar verplichtingen onder de overeenkomst nu deze door de vervulling van de opschortende voorwaarde definitief verbindend is. Voor opschorting door Travers Mosa van haar contractuele verplichtingen bestaat evenmin grond. Ook bestaat in dit kader geen grond voor een veroordeling van [geïntimeerde] tot het verstrekken aan Travers Mosa van gegevens. Voor zover Travers Mosa bedoelt daarmee een beroep te doen op artikel 843a Rv wordt dit beroep verworpen, omdat het niet voldoet aan de eisen die dat artikel eraan stelt. Travers Mosa is daarbij niet voldoende ingegaan op die eisen, met een toelichting waarom op die grond tot toewijzing van de gevorderde aanlevering door [geïntimeerde] van gegevens moet worden gekomen. Zo specificeert Travers Mosa onvoldoende welke gegevens zij nodig heeft.
52.87.
Ten aanzien van de wijze waarop Travers Mosa de koopsom dient te betalen, overweegt het hof als volgt. [geïntimeerde] concludeert in de memorie van antwoord tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, zo nodig onder aanvulling of verbetering van gronden. In het vonnis (dictum onder 5.1.) is toegewezen betaling van de koopprijs van
€ 1.800.000,-, “alles conform het betalingsschema zoals beschreven in artikel 3 van de overeenkomst” en betaling van het tweede bedrag van € 1.800.000,-, “alles conform het betalingsschema zoals beschreven in artikel 4 van de overeenkomst”. Deze toewijzing was overeenkomstig het petitum in de inleidende dagvaarding. Bij de uitleg van een petitum moet niet slechts acht worden geslagen op de bewoordingen daarvan, maar komt ook betekenis toe aan de inhoud van hetgeen aan de eis ten grondslag is gelegd, de wijze waarop de wederpartij de eis heeft opgevat en redelijkerwijs heeft moeten opvatten, en het overige partijdebat (HR 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:22). De regeling in de artikelen 3.2 en 3.3 over de betaalmomenten voor de diverse te verrichten koopprijsbetalingen is inmiddels achterhaald als gevolg van tijdsverloop sinds de totstandkoming van de overeenkomst. Ook de verwijzing in artikel 4.2 naar artikel 3.2 kan op dit punt tot onduidelijkheden leiden. Het hof zal gelet op het bovenstaande het petitum van [geïntimeerde] in hoger beroep in combinatie met het petitum in de inleidende dagvaarding zo uitleggen, dat bedoeld is (en ook redelijkerwijs door Travers Mosa begrepen is) dat een daadwerkelijk uitvoerbaar betalingsschema wordt gevorderd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat dit strookt met de uitleg van de overeenkomst. Partijen hebben in de overeenkomst ook rekening gehouden met situaties waarbij een bepaling niet afdwingbaar is. Het hof verwijst daartoe naar artikel 18.5 van de overeenkomst. Daarin is onder andere bepaald dat als een bepaling in de overeenkomst niet afdwingbaar blijkt te zijn, de overige bepalingen zullen worden uitgelegd alsof een dergelijke niet afdwingbare bepaling niet zou zijn opgenomen. Ook is daarin bepaald dat de niet afdwingbare bepaling zal worden geacht te zijn vervangen door een bepaling die de bedoeling van partijen met de bepaling zo dicht mogelijk benadert. Aldus brengt naar het oordeel van het hof een redelijke uitleg van de artikelen 3.2, 3.3 en 4.2 in combinatie met het bepaalde in artikel 18.5 van de overeenkomst mee dat zij worden vervangen. Het hof zal de diverse betaaldata stellen op (telkens) 14 dagen na betekening van dit arrest. Het hof zal ook bepalen dat de wettelijke rente over de betalingen verschuldigd zal zijn vanaf 17 april 2009, zijnde de datum waarop Travers Mosa in verzuim is geraakt, met uitzondering van het volgende. Op grond van de hiervoor bedoelde redelijke uitleg zal de wettelijke rente over het op grond van artikel 3.3 onder b bedoelde oorspronkelijk één jaar later verschuldigde bedrag verschuldigd zijn vanaf 17 april 2010.
52.88.
Verder ziet het hof geen aanleiding om de hoogte van de dwangsom te verlagen, zoals Travers Mosa bepleit. Dat pleidooi ontbeert enige verdere toelichting. Het bezwaar van Travers Mosa tegen de hoogte van de dwangsom zoals door de rechtbank bepaald, is daarmee onvoldoende concreet in het licht van de eisen die daaraan in hoger beroep worden gesteld. Het dictum onder 5.2 van het bestreden vonnis betreft de veroordeling met betrekking tot de door [geïntimeerde] gevorderde dwangsom en verwijst naar de veroordeling in het dictum onder 5.1. Gelet op de vernietiging daarvan zal het hof hierna in het dictum een nieuwe dwangsomveroordeling opnemen.
52.89.
Met betrekking tot de beslagen geldt onbetwist dat deze inmiddels zijn opgeheven. Dit geschilpunt tussen partijen behoeft verder geen bespreking meer. Voor een veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van alle schade die Travers Mosa en derden lijden als gevolg van de gelegde beslagen ziet het hof geen aanleiding, nu de gelegde beslagen niet onrechtmatig zijn te achten.
52.90.
Voor vergoeding door [geïntimeerde] aan Travers Mosa van de door [persoon A] aan Travers Mosa gefactureerde bedragen is, gelet op de uitkomst van dit hoger beroep, geen plaats.
Uitvoerbaar bij voorraad?
52.91.
[geïntimeerde] heeft erop gewezen dat de rechtbank het bestreden vonnis niet uitvoerbaar heeft verklaard, ondanks dat hij dit wel had gevorderd. Hij vordert nu dat het hof zijn arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaart. Travers Mosa komt daartegen gemotiveerd op. Gelet op het verweer van Travers Mosa, dienen de belangen van partijen met betrekking tot de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring te worden afgewogen, in het licht van de omstandigheden van het geval. Verder geldt dat degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt, wordt vermoed het vereiste belang bij de uitvoer bij voorraadverklaring te hebben. Ook geldt dat mogelijk ingrijpende gevolgen van de executie op zichzelf niet in de weg staan aan de uitvoerbaar bij voorraadverklaring, maar slechts meegewogen moeten worden.
52.92.
Het hof is van oordeel dat een afweging van de wederzijdse belangen ertoe leidt dat de door [geïntimeerde] gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring moet worden toegewezen. De uitkomst van dit hoger beroep is dat de opschortende voorwaarde van artikel 6.1 in combinatie met artikel 6.3 aanhef en onder (iii) is vervuld. Het gevolg daarvan is dat de overeenkomst onvoorwaardelijk tot stand komt, zij het met een gewijzigde koopprijs omdat daarop de helft van de saneringskosten, zoals begroot door de deskundigen, in mindering moet worden gebracht. [geïntimeerde] heeft tegenover Travers Mosa aanspraak op die koopprijs, en verkrijgt dus een veroordeling tot betaling van een geldsom, waarbij [geïntimeerde] wordt vermoed het vereiste belang bij de uitvoerbaar bij voorraadverklaring te hebben. Travers Mosa concretiseert niet, althans onvoldoende, dat zich een restitutierisico voordoet. Mede als gevolg van de lange duur van de gerechtelijke procedure wacht [geïntimeerde] inmiddels al vele jaren op uitvoering van de overeenkomst, waarbij het hof ook betrekt dat [geïntimeerde] op vergevorderde leeftijd is. Daartegen afgewogen, legt wat Travers Mosa aanvoert als verweer onvoldoende gewicht in de schaal. Dat de met de overeenkomst voorziene overdracht van de aandelen potentieel tot grote gevolgen leidt, is in het algemeen en in grote mate inherent aan het type transactie (een aandelenovername) die partijen met de overeenkomst zijn aangegaan. Travers Mosa laat echter na specifieke gevolgen aan te wijzen die in deze zaak concreet zouden moeten meebrengen dat de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring achterwege blijft, en waarom dat zo moet zijn. Ook voor wat betreft de vragen die met de uitkomst van dit geding voor Travers Mosa zouden kunnen rijzen, qua aansprakelijkheid of anderszins, maakt zij niet concreet welke vragen dat dan zouden kunnen zijn en waarom ze ertoe zouden moeten leiden dat de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring achterwege blijft.
52.93.
Nu het hof de beslissing uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren, heeft [geïntimeerde] geen belang meer bij afzonderlijke bespreking van zijn incidentele grief. In zoverre is dus ook kwestie (d) behandeld.
Tot slot
52.94.
Zoals uit het bovenstaande en de eerdere arresten van het hof blijkt, is de slotsom dat de grieven in het principaal hoger beroep voor het grootste deel falen. Bij de bespreking van de grief in incidenteel hoger beroep bestaat geen belang meer. Kwestie (c) is afdoende besproken. Uit al het bovenstaande vloeit voort dat de overige stellingen en verweren van partijen geen afzonderlijke bespreking meer behoeven. Gelet op al het bovenstaande, wordt aan (verdere) bewijslevering niet toegekomen. Het hof zal het vonnis – mede ten behoeve van de duidelijkheid – deels vernietigen en voor het overige bekrachtigen.
Proceskosten en de kosten van de deskundigen
52.95.
Het hof zal Travers Mosa als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Voor de verzoekschriftprocedure kent het hof drie punten toe (1 punt verweerschrift, 1 punt mondelinge behandeling, 2 x ½ punt bijwonen enquête wederpartij). De getuigentaxen bedroegen € 420,-. Ten aanzien van de proceskosten (zowel in de hoofdzaak als in de opgeworpen incidenten) in het principaal hoger beroep komt het hof tot een totaal van 22 ½ punten. Daarbij is door het hof telkens 1 punt in aanmerking genomen ter zake van de memories en conclusies, een half punt ter zake van de (antwoord)aktes en twee punten ter zake van de uitgebreide (pleidooi/comparitie)zittingen.
Vanwege de beperkte inhoud van het incidenteel hoger beroep ziet het hof aanleiding om de proceskosten daarvan op nihil te begroten. Verder acht het hof voor de vaststelling van de proceskosten van belang dat door Travers Mosa in dit geding aan de orde is gesteld dat [persoon D] , die als werknemer van IDDS betrokkenheid heeft gehad bij de totstandkoming van onder andere de bodemrapportage en het saneringsplan van 3 april 2009, in maart 2016 is overgestapt naar de organisatie waaraan ook Burger, de eerste door het hof benoemde deskundige, verbonden was. Het hof heeft mede vanwege de overstap van [persoon D] naar de organisatie waaraan ook Burger verbonden was, geoordeeld dat in dit geding verder geen gebruik meer kon worden gemaakt van de tot dan al door Burger opgestelde deskundigenberichten omdat daarmee sprake was van schijn van belangenverstrengeling van Burger. Het hof ziet in de gang van zaken op dit punt aanleiding om de kosten in verband met dit deskundigenbericht na maart 2016 aldus te matigen dat aan [geïntimeerde] 4 punten minder worden toegekend.
52.96.
De door de deskundige Burger uitgebrachte deskundigenberichten hebben niet bijgedragen aan de uiteindelijke beslissing van het hof. Het hof ziet aanleiding om de kosten voor die deskundigenberichten, die voor de helft door partijen zijn gedragen, tussen partijen te compenseren. De kosten voor het laatste deskundigenbericht (van ir. G.H.M.J. van der Sterren en dr. ir. P.A. Alphenaar) zullen voor rekening van Travers Mosa komen, nu zij als de in het ongelijk gestelde partij in dit hoger beroep geldt. Nu de helft al door Travers Mosa is voldaan, resteert een bedrag van € 8.739,23 aan kosten voor het deskundigenbericht.
52.97.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen vastgesteld worden op:
  • Griffierechten € 1.513,-
  • Salaris advocaat € 115.014,50 (18 ½ punten x tarief VIII à
  • Nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals in de beslissing vermeld)
  • Getuigentaxen € 420,-
  • Kosten deskundigenbericht
Totaal € 125.864,70

53.De beslissing

op het principaal en incidenteel hoger beroep:
Het hof:
53.1
vernietigt het vonnis van 7 maart 2012, gewezen tussen partijen door de rechtbank Limburg, locatie Roermond in de zaak met zaaknummer 103039/HA ZA 10-621, maar uitsluitend ten aanzien van hetgeen de rechtbank heeft geoordeeld in conventie in rechtsoverweging 5.1. en 5.2,
en opnieuw rechtdoende,
veroordeelt Travers Mosa om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest onvoorwaardelijk mee te werken aan nakoming van de koopovereenkomst van 25 juli 2008 en al die (leverings-)handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn om tot uitvoering van de overeenkomst te komen, meer in het bijzonder door:
  • betaling aan [geïntimeerde] van de koopprijs van € 1.800.000,- waarop in mindering kan strekken de helft van de saneringskosten zijnde € 120.500,-, zodat de koopprijs in totaal bedraagt € 1.679.500,-,te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.079.500,- en een bedrag van € 200.000,- met ingang van 17 april 2009 en de wettelijke rente over een bedrag van € 400.000,- met ingang van 17 april 2010;
  • betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 1.800.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 17 april 2009;
53.2.
veroordeelt Travers Mosa om aan [geïntimeerde] een dwangsom te betalen van € 10.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 53.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, voor zover die hoofdveroordeling niet ziet op de betaling van geldsommen, tot een maximum van € 1.000.000,- is bereikt;
53.3.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank (in conventie en reconventie) voor het overige;
53.4.
veroordeelt Travers Mosa in de kosten van het hoger beroep, aan de kant van [geïntimeerde] vastgesteld op € 125.864,70 te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest en, als Travers Mosa niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 92,- en de kosten van betekening;
53.5.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
53.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Arnoldus-Smit, E.H. Schulten en B.E.L.J.C. Verbunt en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 mei 2024.
griffier rolraadsheer