Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- [appellant] en
- [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep van een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De appellant, vertegenwoordigd door mr. N.P.C.C. Langenberg, was eerder door de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2024 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, met een looptijd van 18 maanden. De appellant verzocht het hof om de ingangsdatum van de regeling te vervroegen naar 29 augustus 2024, maar het hof oordeelde dat de appellant niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep omdat hij de beroepstermijn had overschreden. De termijn voor het indienen van het beroepschrift was acht dagen na de uitspraak van de rechtbank, en het hof ontving het beroepschrift op 7 februari 2024, één dag te laat. Het hof concludeerde dat er geen verschoonbare omstandigheden waren die de termijnoverschrijding rechtvaardigden, aangezien de appellant de beschikking van de rechtbank op 1 februari 2024 had ontvangen en er voldoende tijd was om het beroepschrift tijdig in te dienen.
Daarnaast merkte het hof op dat, zelfs als de appellant ontvankelijk was geweest, zijn verzoek om de looptijd van de schuldsaneringsregeling eerder te laten ingaan niet zou zijn toegewezen. Het hof stelde vast dat de appellant niet had aangetoond dat hij tijdens de buitengerechtelijke schuldregeling aan zijn verplichtingen had voldaan, aangezien hij niet 36 uur per week had gewerkt en geen medische onderbouwing had overgelegd die zijn arbeidsongeschiktheid tijdens die periode bevestigde. Het hof benadrukte het belang van het naleven van de beroepstermijnen en de verplichtingen van de schuldenaar in het kader van de schuldsaneringsregeling. Uiteindelijk verklaarde het hof de appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.