ECLI:NL:GHSHE:2024:1550

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
200.337.459_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens overschrijding appeltermijn en geen verschoonbare omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep van een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De appellant, vertegenwoordigd door mr. N.P.C.C. Langenberg, was eerder door de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2024 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, met een looptijd van 18 maanden. De appellant verzocht het hof om de ingangsdatum van de regeling te vervroegen naar 29 augustus 2024, maar het hof oordeelde dat de appellant niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep omdat hij de beroepstermijn had overschreden. De termijn voor het indienen van het beroepschrift was acht dagen na de uitspraak van de rechtbank, en het hof ontving het beroepschrift op 7 februari 2024, één dag te laat. Het hof concludeerde dat er geen verschoonbare omstandigheden waren die de termijnoverschrijding rechtvaardigden, aangezien de appellant de beschikking van de rechtbank op 1 februari 2024 had ontvangen en er voldoende tijd was om het beroepschrift tijdig in te dienen.

Daarnaast merkte het hof op dat, zelfs als de appellant ontvankelijk was geweest, zijn verzoek om de looptijd van de schuldsaneringsregeling eerder te laten ingaan niet zou zijn toegewezen. Het hof stelde vast dat de appellant niet had aangetoond dat hij tijdens de buitengerechtelijke schuldregeling aan zijn verplichtingen had voldaan, aangezien hij niet 36 uur per week had gewerkt en geen medische onderbouwing had overgelegd die zijn arbeidsongeschiktheid tijdens die periode bevestigde. Het hof benadrukte het belang van het naleven van de beroepstermijnen en de verplichtingen van de schuldenaar in het kader van de schuldsaneringsregeling. Uiteindelijk verklaarde het hof de appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 2 mei 2024
Zaaknummer : 200.337.459/01
Zaaknummer eerste aanleg : [insolventienummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. N.P.C.C. Langenberg te Breda.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 januari 2024, waarbij de rechtbank het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de schuldsanering, heeft toegewezen. De rechtbank heeft daarbij de termijn bepaald op 18 maanden te rekenen vanaf 29 januari 2024.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie (het vonnis waarvan beroep), ingekomen ter griffie op 7 februari 2024, heeft [appellant] het hof verzocht het vonnis waarvan beroep te vernietigen voor wat betreft de ingangsdatum en te bepalen dat als ingangsdatum geldt 29 augustus 2024, althans een nader door het hof te bepalen datum.
2.2.
Per brief van 20 februari 2024 heeft het hof het volgende naar mr. Langenberg gestuurd:
“Bij beroepschrift van 7 februari 2024 komt u namens [appellant] in beroep van het vonnis van 29 januari 2024 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de rechtbank het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de schuldsanering, heeft toegewezen met ingang van 29 januari 2024.
Van het vonnis kan gedurende acht dagen, na de dag der uitspraak, in hoger beroep worden komen. Het beroepschrift is ter griffie van dit hof op 7 februari 2024 ontvangen. Naar het voorlopig oordeel van het hof leidt het ingestelde hoger beroep om die reden mogelijk tot niet-ontvankelijkheid.
U krijgt gedurende 8 dagen, dus tot en met 28 februari 2024 de gelegenheid om hierop schriftelijk (nader) te reageren en het hof te informeren of u prijsstelt op een mondelinge behandeling waar primair de ontvankelijkheid zal worden besproken.
(…)”
2.3.
Bij V8-formulier, ingekomen ter griffie van dit hof op 23 februari 2024, heeft mr. Langenberg bericht dat [appellant] hem heeft medegedeeld dat hij de beschikking van de rechtbank eerst op donderdag 1 februari 2024 heeft ontvangen, derhalve pas drie dagen na
de datum van de beschikking. Van de beroepstermijn blijft dan volgens mr. Langenberg niet veel meer over, temeer daar in die termijn ook een weekend valt. Het is vanwege het voorgaande dat [appellant] verzoekt het verzoek alsnog in behandeling te nemen. [appellant] wil volstaan met deze schriftelijke toelichting, waardoor een mondelinge behandeling achterwege kan blijven.
2.4.
Het hof heeft alsnog een mondelinge behandeling bepaald. Die mondelinge behandeling heeft -na eerdere aanhouding- plaatsgevonden op 24 april 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant] en
  • [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.5.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, gehouden op 15 januari 2024;
- de op 25 maart 2024 door mr. Langenberg ingediende aanvullende stukken, waaronder loonstroken;
- de e-mail van mr. Langenberg van 29 maart 2024 waarin hij het hof bericht dat hij niet beschikt over het procesdossier in eerste aanleg en dat [appellant] geen bijstand wenst tijdens de behandeling op 3 april 2024 en dat mr. Langenberg derhalve niet alsdan aanwezig zal zijn;
- het bericht van mr. Langenberg van 2 april 2024 waarin hij het hof bericht dat [appellant] ziek is en niet in staat is de zitting op 3 april 2024 bij te wonen en
- de aanvullende stukken – producties nr. 1 t/m 3, waaronder het verzoekschrift eerste aanleg – ingediend namens [appellant] , ingekomen ter griffie van dit hof op 9 april 2024.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. [appellant] heeft in aanvulling op zijn WSNP-verzoekschrift ter zitting de rechtbank verzocht om te bepalen dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling eerder start. Uit het e-mailbericht van de Kredietbank Nederland (hierna: Kredietbank) van 23 januari 2024, waarin de Kredietbank zich op verzoek van de rechtbank heeft uitgelaten over de vraag of er redenen zijn om de looptijd van de regeling eerder te laten ingaan, heeft de Kredietbank aangevoerd dat verzoeker 32 uur per week werkt en dat er de laatste vijf maanden ten opzichte van het vrij te laten bedrag (VTLB) voldoende is gereserveerd. De Kredietbank heeft echter geen medische onderbouwing van verzoeker ontvangen en daarnaast heeft verzoeker niet aanvullend gesolliciteerd, aldus de Kredietbank.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] toegewezen en de termijn bepaald op 18 maanden te rekenen vanaf 29 januari 2024 (de datum van het vonnis). De rechtbank heeft geoordeeld dat thans niet kan worden vastgesteld dat [appellant] de laatste vijf maanden aan alle verplichtingen heeft voldaan.
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet geheel verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen voor zover het de ingangsdatum betreft. [appellant] heeft in het beroepschrift aangevoerd dat hij de laatste maanden namelijk wel degelijk aan zijn verplichtingen heeft voldaan. De rechter heeft dat niet (voldoende) kunnen vaststellen en daarom zijn verzoek afgewezen. [appellant] wil in hoger beroep van de gelegenheid gebruik maken om (alsnog) aan te tonen dat er redenen zijn de looptijd eerder te laten in gaan.
3.3.1.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – het volgende toegevoegd. [appellant] heeft het onderhavige verzoek gedaan, omdat hij al tien tot elf maanden ‘in de schuldsanering zat’ bij de Kredietbank voor aanvang van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Daarom wil hij graag dat de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt verkort [het hof begrijpt: eerder aanvangt] met vijf maanden. Volgens [appellant] lukt het hem niet om 36 uur per week te werken. Hij heeft daarvoor verwezen naar een doktersverklaring van februari 2024 die zijn advocaat naar de rechtbank zou hebben gestuurd. [appellant] heeft aangegeven dat hij ten tijde van de periode bij de Kredietbank ook niet meer dan 32 uur per week kon werken, maar dat hij geen doktersverklaring heeft die ziet op die betreffende periode en waaruit blijkt dat hij niet meer kon werken.
3.4.
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep – kort weergegeven – aangegeven dat [appellant] het onderhavig verzoek heeft gedaan en dat hij dit ook aan [appellant] overlaat.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Geen verschoonbare termijnoverschrijding: [appellant] is niet-ontvankelijk
3.5.1.
In het belang van een goede rechtspleging dient, juist ook in zaken waarin een korte termijn geldt, duidelijkheid te bestaan over aanvang en einde van de beroepstermijn en dient aan de beroepstermijn strikt de hand te worden gehouden. Weliswaar kan onder omstandigheden sprake zijn van verschoonbare termijnoverschrijding die er toe leidt dat appellant alsnog in zijn hoger beroep ontvankelijk wordt verklaard, maar daarvan is naar het oordeel van het hof, zoals uit het hiernavolgende zal blijken, geen sprake.
3.5.2.
Bij beroepschrift van 7 februari 2024 is [appellant] in beroep gekomen van het vonnis van 29 januari 2024 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Van dit vonnis kon [appellant] gedurende acht dagen, na de dag der uitspraak, in hoger beroep komen. Het beroepschrift is ter griffie van dit hof op woensdag 7 februari 2024 ontvangen. Dat is één dag buiten de beroepstermijn. Naar het oordeel van het hof leidt het ingestelde hoger beroep om die reden tot niet-ontvankelijkheid, omdat aan het hof geen omstandigheden zijn gebleken die maken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. [appellant] heeft namelijk de beschikking van de rechtbank op donderdag 1 februari 2024 ontvangen en dus binnen de beroepstermijn. Weliswaar is dit drie dagen na de datum van het vonnis, maar bij ontvangst op 1 februari 2024 resteerden er minstens nog drie werkdagen voor de indiening van een –eventueel pro forma – beroepschrift en dat is niet gebeurd. De beroepstermijn wordt niet automatisch verlengd met het aantal dagen dat de uitspraak nog niet door (de advocaat van) appellant is ontvangen.
3.5.3.
Het hof zal [appellant] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep tegen het bestreden vonnis.
Geen eerdere aanvang van de looptijd van de schuldsaneringsregeling
3.6.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat voor zover [appellant] wel tijdig in hoger beroep was gekomen en wel ontvankelijk was geweest, zijn hoger beroep ook niet geslaagd zou zijn.
3.6.1.
[appellant] is op 29 januari 2024 toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Van een toewijzing van het verzoek tot toelating is in beginsel geen hoger beroep mogelijk. Het gelijktijdige verzoek – ter zitting in eerste aanleg gedaan – om de regeling eerder te laten aanvangen, is door de rechtbank afgewezen. Tegen deze beslissing heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Het hof is van oordeel dat hoger beroep tegen de afwijzende beslissing op het verzoek tot termijnverkorting mogelijk is (zie ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 augustus 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:7171 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 15 februari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2024:454). Dat betekent dat [appellant] , voor zover hij tijdig in hoger beroep was gekomen, ontvangen had kunnen worden in zijn hoger beroep.
3.6.2.
Op 1 juli 2023 is de Wet tot wijziging van de Faillissementswet (Fw) ter verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Wsnp) in werking getreden (Staatsblad 2023, 87 en 175). Met de inwerkingtreding van deze wet is, onder andere, artikel 349a lid 1 Fw gewijzigd. Deze wijziging houdt in dat de termijn van de schuldsaneringsregeling anderhalf jaar bedraagt (was: drie jaar) te rekenen (a) vanaf de dag van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, of (b) – en dat is nieuw – vanaf de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling, zoals bedoeld in artikel 285 lid 1 onder f Fw.
3.6.3.
Het doel van de schuldsaneringsregeling is door de wetswijziging van 1 juli 2023 niet veranderd. Dat doel was en is het bewerkstelligen dat de schuldenaar zich ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers maximaal inspant om, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval maar met als uitgangspunt de verplichtingen die de wet op de schuldenaar legt, een zo hoog mogelijke uitkering aan de gezamenlijke schuldeisers te realiseren. Als dat is gebeurd krijgt de schuldenaar de zogenaamde ‘schone lei’.
3.6.4.
Tegen deze achtergrond bezien is het slechts redelijk om tot een eerdere aanvangsdatum over te gaan indien de schuldenaar zich, in de fase voorafgaand aan de uitspraak waarbij de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers eveneens maximaal heeft ingespannen om, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, een zo hoog mogelijke aflossing aan de gezamenlijke schuldeisers te realiseren.
Bij de beoordeling of een schuldenaar aan deze inspanningsverplichting heeft voldaan, zal moeten worden onderzocht of de schuldenaar in de periode voorafgaand aan de toelating heeft geleefd conform de verplichtingen zoals die ook tijdens de schuldsaneringsregeling op de schuldenaar van toepassing zijn. Dat betekent onder meer dat de schuldenaar ten minste 36 uur per week betaalde arbeid zal moeten hebben verricht, of indien hij niet fulltime heeft gewerkt, (aanvullend) heeft gesolliciteerd. Indien (fulltime) werken niet mogelijk was, zal de schuldenaar moeten onderbouwen waarom niet.
3.6.5.
Het hof is van oordeel dat in dit geval niet is komen vast te staan en evenmin voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellant] tijdens de buitengerechtelijke schuldregeling de verplichtingen van de wettelijke schuldsaneringsregeling correct heeft nageleefd. [appellant] heeft namelijk niet 36 uur per week gewerkt en/of gesolliciteerd tijdens het minnelijk traject. Hij heeft namelijk 32 uur gewerkt. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg blijkt dat hij niet meer dan 32 uur per week wilde werken vanwege een aantal hem betreffende klachten. [appellant] heeft echter geen keuringsrapport overgelegd waaruit blijkt dat hij ten tijde van de periode bij de Kredietbank niet in staat was om 36 uur per week te werken en/of te solliciteren. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat hij geen doktersverklaring heeft die ziet op de betreffende periode bij de Kredietbank. Hierbij acht het hof van belang dat als [appellant] onder vergelijkbare omstandigheden in de WSNP om een vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsplicht had gevraagd, de rechter-commissaris deze vrijstelling zonder keuringsrapport naar alle waarschijnlijkheid niet had toegekend (artikel 3.5 sub g van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen [1] (versie 1 juli 2023)). Het hof acht verder van belang dat [appellant] met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 288, derde lid, FW tot de schuldsanering door de rechtbank is toegelaten. Dat betekent dat de rechtbank, ondanks dat een deel van de schuldenlast bestaat uit schulden welke naar hun aard niet als te goeder trouw kunnen worden aangemerkt, al rekening heeft gehouden met het verbeterde gedrag van [appellant] in de periode (kort) voor de toelatingszitting.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] niet-ontvankelijk is in het hoger beroep en voor zover hij dat wel was geweest dat het hof geen aanleiding ziet om de aanvangsdatum van de schuldsaneringsregeling alsnog vijf maanden eerder (zoals verzocht) of op enige andere datum te bepalen. Het hof zal [appellant] niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2024.

Voetnoten

1.