ECLI:NL:GHSHE:2024:1452

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
200.333.776_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap en kennis van schulden door erfgenaam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van mevrouw [erflaatster] tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin [verweerster] gemachtigd werd om de nalatenschap beneficiair te aanvaarden. De erven [appellant 1] stellen dat [verweerster] al vóór de zuivere aanvaarding op 21 januari 2022 op de hoogte was van hun aanspraken op de nalatenschap, en dat zij daarom niet recht heeft op beneficiaire aanvaarding. Het hof heeft kennisgenomen van de feiten, waaronder de communicatie tussen de erven en de executeur [betrokkene 1], en de argumenten van beide partijen. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 maart 2024, waarbij de erven [appellant 1] bewijs hebben aangeboden dat [verweerster] eerder op de hoogte was van de aanspraken. Het hof heeft de erven [appellant 1] toegelaten tot bewijslevering en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 25 april 2024
Zaaknummer : 200.333.776/01
Zaaknummer eerste aanleg : 10082214 OV VERZ 22-5510
in de zaak in hoger beroep van:

1.[appellant 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] , Zwitserland,
3.
[appellant 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[appellant 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[appellant 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[appellant 6],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[appellant 7],
wonende te [woonplaats] ,
8.
[appellant 8],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: de erven [appellant 1] ,
gemachtigde: mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] , Italië,
verweerster,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. R.A.J. van Zomer te Oosterhout.
belanghebbenden:
a.
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.G. Hees te ’s-Hertogenbosch,
b.
[executeur], in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van wijlen mevrouw [erflaatster] en opvolger van [betrokkene 1] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 juli 2023, waarbij de kantonrechter [verweerster] machtiging heeft verleend om de nalatenschap van erflaatster [erflaatster] alsnog beneficiair te aanvaarden.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties (nr. 8 t/m 10), ingekomen ter griffie van dit hof op 24 oktober 2023, hebben de erven [appellant 1] het hof verzocht, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 26 juli 2023 te vernietigen en [verweerster] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoeken af te wijzen, zulks met voordeling [verweerster] in de kosten van deze procedure.
2.2.
Bij verweerschrift met twee bijlagen heeft [verweerster] het hof verzocht bij arrest [het hof begrijpt: beschikking], voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de erven [appellant 1] niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep, dan wel deze af te wijzen en de erve [appellant 1] te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder nasalaris.
2.3.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • de aantekeningen van de griffier ter zitting in eerste aanleg gehouden op 7 maart 2023;
  • het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen ter griffie van dit hof op 10 november 2023 en
  • de ter zitting in hoger beroep door mr. De Bakker overgelegde WhatsApp-berichten van 22 en 23 december 2021.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de heer [appellant 1] (hierna: [appellant 1] ), bijgestaan door mr. De Bakker en
  • [verweerster] , bijgestaan door mr. Van Zomer.
[belanghebbende] is niet verschenen. Bij aanvang van de mondelinge behandeling gaven beide verschenen partijen aan dat ze een bericht van de onttrekking van mr. Hees – zijnde de advocaat van mevrouw [belanghebbende] – hebben ontvangen.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a. Op [datum 1] 2021 is in haar laatste woonplaats [plaats]
overleden mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster).
[verweerster] is de dochter en enig erfgenaam van erflaatster. [verweerster] heeft haar moeders nalatenschap op 21 januari 2022 zuiver aanvaard.
In haar testament heeft erflaatster de heer [betrokkene 1] tot executeur benoemd. Hij heeft deze benoeming aanvaard. [verweerster] heeft aan [betrokkene 1] een volmacht gegeven om haar te vertegenwoordigen bij het beheer van en het beschikken over de goederen van de nalatenschap. In de verklaring van erfrecht is de volmacht als volgt omschreven:
“Het kind van de overledene heeft aan de voornoemde executeur, de heer [betrokkene 1] , volmacht gegeven, welke volmacht inhoudt:
de volmachtgever te vertegenwoordigen bij het beheer van de nalatenschap
(erfenis) van de overledene.
Deze volmacht geeft de gevolmachtigde de bevoegdheid om in naam en voor rekening van de ondergetekende alle daden van beheer en beschikking te verrichten in verband met de nalatenschap, te weten:
1.
het beheer als bedoeld in artikel 3:170 Burgerlijk Wetboek, welke
bevoegdheid tot vertegenwoordiging onder meer betreft:
a.
het innen van vorderingen, zoals van levensverzekering of pensioen, die aan de nalatenschap toekomen, alsook voor de ontvangst hiervan kwijting te verlenen;
b.
het opnemen van banktegoeden en het beschikken over rekeningen bij banken;
c.
het openen van (tijdelijke) opslagruimte en kluisloketten;
d.
het doen van de vereiste belastingaangiften en het betalen van de verschuldigde belastingen (waarover die vanwege de Successiewet);
e.
het voldoen van schulden van de nalatenschap, waaronder de uitvaartkosten;
2.
het verkopen en leveren van goederen, waaronder registergoederen en effecten onder de voorwaarden en voor een koopprijs door de gevolmachtigde te bepalen;
3.
het verkopen en leveren van het registergoed, gelegen te (…) [plaats] , (…) onder de voorwaarden en voor een koopprijs door de gevolmachtigde te bepalen;
4.
overgaan tot verdeling van de nalatenschap.
De gevolmachtigde is verder bevoegd om alles te doen wat de gevolmachtigde in verband met een juiste afwikkeling raadzaam acht. De opsomming van deze handelingen heeft niet de strekking een andere handeling, welke dan ook,
waarvoor een volmacht in onderhandse vorm kan worden afgegeven, uit te sluiten.
(…)
Genoemde heer [betrokkene 1] is als executeur en als gevolmachtigde van de erfgenaam, met inachtneming van de hiervoor vermelde volmacht, bevoegd de goederen die behoren tot de nalatenschap te beheren en daarover te beschikken.”
Erflaatster is op huwelijkse voorwaarden gehuwd geweest met de heer [vader]
(hierna: vader [vader] ). Vader [vader] is overleden op [datum 2] 1980. Hij liet zes kinderen uit een eerder huwelijk achter.
Bij testament heeft vader [vader] zijn kinderen tot zijn erfgenamen benoemd. Aan erflaatster heeft hij onder meer een recht van vruchtgebruik ten aanzien diverse roerende zaken, twee appartementsrechten en een onverdeeld aandeel in twee obligatieleningen (‘notes’) gelegateerd. Blijkens een notariële akte van 12 augustus 1981 zijn deze goederen afgegeven aan erflaatster, die de afgifte heeft aanvaard.
Nadat door het overlijden van erflaatster het vruchtgebruik was geëindigd hebben de
erven [appellant 1] afgifte gevorderd van de in vruchtgebruik gegeven goederen. De appartementsrechten zijn door executeur [betrokkene 1] aan hen afgegeven.
Voordat [verweerster] haar moeders nalatenschap op 21 januari 2022 zuiver heeft aanvaard, heeft [appellant 1] bij e-mail van 22 december 2021 met bijlagen, waaronder een brief aan executeur [betrokkene 1] , het volgende aan de executeur [betrokkene 1] geschreven:
“Bijgaand de stukken die we besproken hebben.
Ik zal zelf met [verweerster] contact opnemen of zij dit direct met mij wil regelen of dat zij dit ook via jou wil laten lopen.
(…)”
In de bijgevoegde brief staat, voor zover van belang, het volgende [vet door GHSHE]:
“Hierbij doe ik u tevens het verzoek om z.s.m. de gegevens aan mij te sturen van de huurders en de huurovereenkomsten van de 2 panden die in het vruchtgebruik zaten t.w. [adres 1] en [adres 2] (…) [woonplaats] zodat z.s.m. de opstalverzekering kunnen worden overgenomen c.q. een nieuwe opstalverzekering kan worden afgesloten.
(…)
Graag zou ik indien aanwezig ,ook alle stukken en eventuele correspondentie met betrekking tot de 2 panden van de laatste 5 jaar ontvangen.
De voornoemde appartementen [adres 1] en [adres 2] waarvan Mevr. [erflaatster] het vruchtgebruik over heeft gehad zijn op 10 juli 1981 in de memorie van aangifte voor het recht van successie (totaal 68.500 Gulden t.w. 31.084 Euro ) opgenomen endit bedrag maakt dan ook deel uit van het totale vruchtgebruik van 800.000 Gulden ( 363.024 Euro).
Een aantal familieleden waaronder ikzelf zijn geinteresseerd in een aantal roerende goederen destijds, afkomstig uit ons ouderlijk huis en tevens de lijfgoederen van onze vader welke door Mevr. [erflaatster] in eigendom zijn verkregen na zijn overlijden.
(…)
Ik zal mij in eerste instantie tot de dochter van Mevr. [erflaatster] , Mevr. [verweerster] , hierover wenden.
Indien zij er de voorkeur aan geeft dat via u te laten lopen neem ik hierover weer contact met u op.
Graag wordt ik door u verder geinformeerd over de verdere afhandeling van het vruchtgebruik zodat ik alle overige bloot eigenaren kan informeren.
(…)”
i. Nadat [verweerster] haar moeders nalatenschap op 21 januari 2022 zuiver heeft aanvaard, heeft [appellant 1] in de brief van 20 maart 2022 de executeur [betrokkene 1] het volgende bericht [vet door GHSHE]:
“(…)
Betreffende vruchtgebruik [adres 1] & [adres 2] ;
Graag zou ik van u graag z.s.m. in elk geval een copy van de huurovereenkomst ontvangen van Appartement [adres 1] , (…) en ik wil er namens de eigenaren toch op aandringen dat er snel gezocht wordt naar de huurovereenkomst van [adres 2] .
(…)
U stelt dat het vruchtgebruik wat de panden betreft is afgerond echter dit is pas het geval als de eigenaren ook de beschikking hebben over de huurovereenkomsten wat op dit moment niet het geval is.
Betreft lijst van zaken (kostbaarheden).
Uw conclusie dat Mevr. [erflaatster] eigenaresse was van diverse zaken afkomstig uit het ouderlijk huis van de fam. [appellant 1] is juist.
Derhalve staat dit los van het vruchtgebruik.
Ik heb met [verweerster] overlegt over goederen (kostbaarheden)n.a.v. de lijst in mijn bezit wat indertijd in het bezit is gekomen van Mevr. [erflaatster] .
(…)
Tevens wil ik onder uw aandacht brengen dat de overdracht van de panden slechts een klein gedeelte betreft van de afhandeling van het vruchtgebruik .
Graag zouden wij dan ook een opgave willen over de verrekening van dat
gedeelte van het voormalige vruchtgebruik.”
Bij e-mail van 30 maart 2022 heeft [appellant 1] het volgende aan de executeur [betrokkene 1] geschreven [vet door GHSHE]:
“Ik was in de veronderstelling n.a.v.mijn gesprekken met Mevr. [verweerster] in december 2021dat u de gehele administratie heeft gedaan van mevr. [erflaatster] en dat u derhalve over de volledige financiële administratie beschikte.
Ik heb vanmorgen gesproken met het notariskantoor en zij hadden al een copy van deze akte van afgifte via de centrale registratie.
De akte van afgifte vruchtgebruik is dus al enige tijd in het bezit van de notaris.
Om u enig inzicht te geven hierbij de volgende opgave;
1) Mevr. [erflaatster] heeft de navolgende zaken ontvangen uit de nalatenschap van Dhr. [vader] .
1)een vruchtgebruik van 800.000 Gulden waaronder het vruchtgebruik over 2 panden t.w. [adres 1] en [adres 2] tegen een inbrengprijs van 68.500 Gulden.
(…)
Wat alle aktes betreft, deze zijn dus in het bezit van de notaris en u kunt ( misschien) een betere copy krijgen via hem of voor informatie omtrent de afgifte van het vruchtgebruik bij hem terecht. Dat geldt voor alle aktes trouwens want ze zijn allemaal geregistreerd dus opvraagbaar voor een notaris.
Zoals ik u al eerder meldde kan er pas sprake zijn vererving aan Mevr. [verweerster] c.q. handelingen worden verricht als erfgename nadat het vruchtgebruik is afgehandeld.Het is dus ook van belang van haarzelf dat het vruchtgebruik wordt afgehandeld zodat zij daarna zelf gerechtigd is beslissingen te kunnen nemen en te beschikken over haar erfdeel.
Wat op dit moment dus nog niet het geval is.”
Bij e-mail van 30 maart 2022 heeft de notaris mr. [notaris] het volgende gestuurd aan de executeur [betrokkene 1] [vet door GHSHE]:
“Ik heb de akte doorgenomen.
(…)
Op pag. 5 beginnen de regels waaronder het vruchtgebruik is/werd gevestigd. Daar staat "dat de vruchtgebruiker geen zekerheid behoeft te stellen',dat betekend dat de vruchtgebruiker niet hoeft te garanderen dat het vermogen er nog (geheel) is aan het eind van het vruchtgebruik.
Pagina 6 geeft onder B aan wat onder het vruchtgebruik valt:
zaken die op een lijst (die wij niet hebben?) vermeld zijn;
- de appartementen [adres 1 en 2] ;
- onverdeeld aandeel in de bloot-eigendom van notes (ik denk obligaties?) in ABN;
- notes NMB, deze twee pakketten noten samen waard fl 483.500.
Die notes/obligaties zijn er (natuurlijk) niet meer want de looptijd was tot 1983.
Op pag. 7 wordt vermeld dat alles zoveel mogelijk te gelde werd gemaakt door de executeur testamentair, en dat vervolgens de gelden op een speciale rekening werden gestort, ten name van de Erven, waarbij het vruchtgebruik ten name van [erflaatster] zou komen. Op die rekening zullen beleggingen plaats vinden, lees ik daar.
Vraag is nu wat er met die rekening gebeurd is?”
In de brief van 4 april 2022 van [appellant 1] aan de executeur [betrokkene 1] staat het volgende [vet door GHSHE]:
“Ik heb gisteren contact gehad met notaris [notaris] .
Ik stuur u een copy van mijn antwoord aan hem en van de memorie van successie
m.b.t. die zaken welke Mevrouw [erflaatster] in vruchtgebruik heeft genomen voor een bedrag van 316.550,29 Gulden inclusief de panden aan de [adres 1 en 2] .
Het andere gedeelte staat vermeld in de akte van afgifte en betreft de verkochte zogenaamde mantels.
Zoals u ziet betreft het.. buiten de 2 panden [adres 1 en 2] ..allemaal kontanten die liquide waren of liquide zijn gemaakt door Dhr. [betrokkene 2] omdat dit de wens was van mevr. [erflaatster] .
De suggestie in de akte van afgifte vruchtgebruik dat er een rekening op naam van
de erven [appellant 1] met als vruchtgebruikster Mevr. [erflaatster] zou zijn, is ons volledig onbekend.
Wij als familie zijn nooit gekend in het feit dat een dergelijke bankrekening zou zijn geopend.
Als die rekening er toch zou zijn met ruim 331.940,22,-- Euro moeten daar ongetwijfeld stukken en afschriften van bestaan over de afgelopen 41 jaar.
Zijn die bankafschriften er niet ,dan bestaat die bankrekening niet en/of heeft nooit bestaan.
Mevr. [erflaatster] heeft indertijd gekozen voor dit deel van 316.500,29 Gulden en een aanvulling vanuit de verkochte mantels ( zie akte)
De eigenaren van het vruchtgebruik willen in elk geval nu zo spoedig mogelijk opgave ontvangen omtrent de afhandeling van het uitstaande gedeelte van het vruchtgebruik en in welke vorm en wanneer dit vruchtgebruik aan de eigenaren wordt teruggegeven.
In de bijgevoegde brief van 4 april 2022 van [appellant 1] aan de notaris [notaris] staat het volgende [vet door GHSHE]:
“(…) Ik kom hierbij terug op de akte afgifte vruchtgebruik aan Mevr. [erflaatster] .
Ik heb inmiddels na uitvoerig speurwerk ,het uittreksel uit de successie-aangifte gevonden waarin de 316.500 Gulden, die in de akte staat, is vastgelegd.
Mevr. [erflaatster] heeft het gehele vruchtgebruik buiten de panden in kontanten of kontant gemaakte bestandsdelen, ontvangen.
Dhr. [betrokkene 2] , de executeur en gevolmachtigde van mevr. [erflaatster] destijds heeft in de akte van afgifte opgenomen *dat alle vorderingen door hem op zo,n kort mogelijke termijn liquide zouden warden gemaakt*.
Er is nooit door Mevr. [erflaatster] aangegeven dat ondanks de akte van afgifte er deels niet zou zijn voldaan door de erven.
(…)
Echter het is ook niet van belang of een dergelijke rekening nu wel of niet bestaat of heeft bestaandaar de eigenaren van het vruchtgebruik recht hebben op teruggave van het volledige vruchtgebruik alvorens er sprake kan zijn van enige vererving door Mevr. [verweerster] .
Mevr. [erflaatster] heeft het volledige vruchtgebruik in kontanten ( c.q. contant gemaakte bestandsdelen ) ontvangen exclusief de 68.500 [gulden] van de 2 panden aan de [adres 1 en 2] .
De eigenaren van het voormalige vruchtgebruik willen dan ook graag z.s.m. geinformeerd worden over het gedeelte van het vruchtgebruik dat nog niet aan hun is teruggegeven.
(…)”
Bij brief van 22 april 2022 heeft [appellant 1] de executeur [betrokkene 1] opnieuw verzocht de eigenaren van het vruchtgebruik te informeren.
Bij e-mail van 28 april 2022 heeft de executeur [betrokkene 1] [appellant 1] het volgende bericht [vet door GHSHE]:
“De afhandeling van de [adres 1 en 2] heeft mijn aandacht, evenals het door u gestelde vruchtgebruik op het vermogen.
Omdat het huis van [erflaatster] erg vol zit en op diverse plaatsen administratie en boekhouding is opgeborgen, is het tot op heden niet gelukt om inzicht te krijgen in de onderhavige kwestie.
Bovendien heeft [verweerster] vanuit [plaats] haar bedrijf in Italië te runnen, wat op die afstand ook tijdrovende belemmeringen met zich meebrengt, evenals de zorg voor haar schoonmoeder die kort geleden weduwe is geworden en ook de nodige tijd vergt.
Kort samengevat deel ik u mede, dat de afhandeling van de door u gestelde zaken veel meer tijd zal gaan kostendan voor u kennelijk wenselijk is, maar daar kan ik niets aan veranderen.
Zodra het beeld van het totale vruchtgebruik helder is, zal ik daarover bij terug komen.Omdat ik de kwaliteit van mijn werk wil waarborgen voor mijn cliënt, zal dat de nodige tijd vergen.
(…)”
In april 2022 heeft [appellant 1] gebeld met de executeur [betrokkene 1] om melding te doen van het achterstallig onderhoud.
Bij e-mail van 15 juni 2022 heeft de executeur [betrokkene 1] mevrouw [voormalige gemachtigde] – de voormalige gemachtigde van de erven [appellant 1] – het volgende bericht [vet door GHSHE]:
“Zoals ik in een eerder stadium aan de heer [vader] (jr.) heb kenbaar gemaakt,is er in de administratie van mevrouw [erflaatster] in de afgelopen jaren (decennia) een grote achterstand ontstaan in ordelijk archiveren.
Bovendien zit het huis erg vol en "overal ligt wat", waardoor het verzamelen van alle gegevens die nodig zijn om het juiste antwoord te geven op uw vragen, niet binnen de door u gestelde zeer korte periode kan plaats vinden.
(…)”
In een op l3 juli 2022 uitgebrachte dagvaarding hebben de erven [appellant 1] de executeur [betrokkene 1] , in zijn vermelde hoedanigheid, en [verweerster] in rechte betrokken en afgifte gevorderd van diverse zaken en het onverdeelde aandeel in de twee obligatieleningen, althans afgifte van hetgeen daarvoor in de plaats is getreden, althans betaling van de waarde daarvan, zijnde € 331.486,39. Daarnaast hebben zij schadevergoedingen ten bedrage van € 29.040,00 en € 21.600,00 gevorderd wegens respectievelijk het verzaken, door erflaatster, van het verrichten van onderhoud aan de appartementen en het nalaten om jaarlijks huurverhogingen op te leggen.
Tot zekerheid van betaling hebben de erven [appellant 1] op 27 juni 2022 conservatoir
beslag doen leggen op twee bankrekeningen en op de woning van erflaatster.
Eerste aanleg
3.2.
[verweerster] heeft de kantonrechter verzocht om haar te machtigen de onderhavige nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden op grond van artikel 4:194a BW.
3.2.1.
De kantonrechter heeft dat verzoek toegewezen bij beschikking van 26 juli 2023. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat waar het de in artikel 4:194a lid 1 BW vermelde termijn van drie maanden betreft, [verweerster] haar verzoek tijdig heeft ingediend. De datum waarop [verweerster] namelijk met de beslagen bekend is geworden, is recenter dan 2 juni 2022 en de informatie die de erven [appellant 1] aan de executeur [betrokkene 1] en de betrokken notaris voor 2 juni 2022 hebben verstrekt, kan niet worden geacht ook bij [verweerster] bekend te zijn nu niet is gesteld of gebleken dat zij [verweerster] ervan in kennis hebben gesteld dat de erven [appellant 1] een vordering op de nalatenschap pretenderen.
De kantonrechter heeft daarnaast geconcludeerd dat op het moment dat [verweerster] de
nalatenschap van erflaatster zuiver aanvaardde (21 januari 2022), de (potentiële) vordering van de erven [appellant 1] een schuld was die [verweerster] niet kende en ook niet behoorde te kennen. In de correspondentie – de e-mail van 22 december 2021 – is de executeur [betrokkene 1] weliswaar geattendeerd op het (op dat moment geëindigde) vruchtgebruik maar is geen gewag gemaakt van enige geldvordering. Daarnaast heeft de kantonrechter overwogen dat de enkele bekendheid van [verweerster] met het bestaan van vruchtgebruik op verschillende goederen geen reden is om een extra onderzoekplicht aan te nemen. Naar het oordeel van de kantonrechter mocht [verweerster] , gezien de in de beschikking gegeven omstandigheden, bij haar keuze afgaan op de mededelingen van de notaris, zonder dat zij zelf nog onderzoek had moeten doen.
Hoger beroep
3.3.
De erven [appellant 1] hebben in hun beroepschrift drie grieven aangevoerd.
I. Anders dan de kantonrechter oordeelt, moet worden vastgesteld of [verweerster] niet al vóór 5 juni 2022 bekend was met de aanspraken van de erven [appellant 1] op de nalatenschap, omdat op het verzoekschrift in eerste aanleg een ontvangststempel staat met de vermelding dat het verzoekschrift bij de rechtbank is ingekomen op 5 september 2022.
II. De erven [appellant 1] stellen dat [verweerster] vóór 5 juni 2022 kennis heeft genomen van de vorderingen van de erven [appellant 1] op de nalatenschap van erflaatster.
Uit de e-mails van 22 december 2021 en 30 maart 2022 van [appellant 1] aan de executeur [betrokkene 1] blijkt dat [appellant 1] al in december 2021 [verweerster] telefonisch heeft geïnformeerd over het recht van vruchtgebruik en meegedeeld dat dit recht van vruchtgebruik nog ‘afgewikkeld’ moet worden.
Verder geldt dat [appellant 1] vanaf december 2021 bij herhaling het recht van vruchtgebruik heeft gemeld aan de executeur [betrokkene 1] (‘afwikkelen’). Ook is de omvang van dit vruchtgebruik gemeld (fl. 800.000,-). De betreffende verklaringen van [appellant 1] heeft de executeur [betrokkene 1] als gevolmachtigde van [verweerster] in ontvangst genomen (artikel 3:60 lid 2 BW jo artikel 3:66 lid 1 BW).
De erven [appellant 1] bieden bewijs hiervan aan en meer specifiek van het feit dat [appellant 1] al in december 2021 telefonisch heeft gesproken met [verweerster] en haar alstoen heeft geïnformeerd over het recht van vruchtgebruik, en ook van het feit dat de executeur [betrokkene 1] de correspondentie tussen [appellant 1] aan de executeur [betrokkene 1] vóór 2 juni 2022 heeft doorgestuurd naar [verweerster] , zulks door het doen horen van hemzelf als [verweerster] als [betrokkene 1] als de notaris als getuigen.
III. De erven [appellant 1] stellen dat er geen sprake is van een onverwachte schuld als bedoeld in artikel 4:194a BW en dat [verweerster] de (potentiële) vorderingen van de erven [appellant 1] op het moment dat zij de nalatenschap van erflaatster zuiver aanvaardde kende dan wel behoorde te kennen.
[verweerster] is al in december 2021 op de hoogte gesteld van het recht van vruchtgebruik en dat dit recht nog ‘afgewikkeld’ moet worden. Op [verweerster] rustte dan ook een onderzoeksplicht naar de gevolgen ervan. Aanstonds moet duidelijk zijn geweest voor haar dat mogelijk een gedeelte van de goederen waarop het recht van vruchtgebruik was gevestigd, niet meer aanwezig was. Het niet voldoen aan de onderzoeksplicht komt voor haar eigen rekening en risico. Dat de notaris [verweerster] mogelijk onjuist heeft geïnformeerd en voorgelicht, moet ook voor rekening van [verweerster] te blijven.
De erven [appellant 1] stellen daarnaast dat de aard van de schuld reeds met zich brengt dat geen sprake kan zijn van een onverwachte schuld in de zin van artikel 4:194a BW. Zie rechtbank Gelderland 28 juni 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:3615 over een ouderlijke boedelverdeling en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 15 februari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4517. De wetgever heeft juist de aanspraken van stiefkinderen (de erven [appellant 1] zijn stiefkinderen van erflaatster) niet onder werking van artikel 4:194a BW willen laten vallen (Nota naar aanleiding van het verslag, TK 2015-2016, 34 224, nr. 5, bladzijden 10 en 11). Volgens de erven [appellant 1] is er daarnaast geen reden om onderscheid te maken tussen een vordering uit hoofde van een ouderlijke boedelverdeling of aanspraken als gevolg van een vruchtgebruiktestament.
3.3.1.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 13 maart 2024 hebben de erven [appellant 1] hieraan – kort en zakelijk weergegeven – nog toegevoegd dat [appellant 1] op 22 december 2021 een WhatsApp-bericht naar [verweerster] heeft gestuurd met daarin de volgende inhoud:
“(…) Ik schrijf je even omdat ik [betrokkene 1] heb gesproken vanmorgen. Na het gesprek heb ik hem als woordvoerder van de familie..pfff…een briegmf gestuurd met informatie en met hem overlegd over een lijst van goederen die jouw moeder in haar bezit had uit ons ouderlijk huis. De goederen waren haar bezit dus het is aan jou wat je zelf wilt houden of wat je wilt terug verkopen aan de familie. Op verzoek van [betrokkene 1] stuur ik jou ook de lijst omdat hij het beter vindt dat jij en ik. dat samen onderling regelen. Mocht je dat liever niet willen dan kan het ook via hem. Ik heb hem de lijst ook gestuurd.”
Hieruit blijkt dat [appellant 1] een brief heeft gestuurd aan de executeur [betrokkene 1] en dat [verweerster] werd geïnformeerd over de correspondentie. Er is hierover een duidelijk bewijsaanbod gedaan. [verweerster] heeft op dit WhatsApp-bericht gereageerd dat zij ermee aan de slag gaat en dat zij in januari erop terugkomt. De erven [appellant 1] begrijpen niet dat in januari 2022 de keuze door [verweerster] is gemaakt om de nalatenschap zuiver te aanvaarden. [verweerster] kan namelijk niet ontkennen dat er iets speelde.
De erven [appellant 1] hebben verder aangevoerd dat partiële beneficiaire aanvaarding mogelijk is. Het hof moet per vordering beoordelen of er beneficiair aanvaard kan worden. Het gaat dan om de vordering ten aanzien van het vruchtgebruik dat in december 2021 al onder de aandacht is gebracht en de vordering over de huurkwestie (het achterstallig onderhoud en de lage huur) dat op een later moment onder de aandacht is gebracht.
3.4.
[verweerster] heeft zowel bij verweerschrift als bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep verweer gevoerd tegen de stellingen van de erven [appellant 1] . Kort gezegd komt dit verweer erop neer dat de executeur [betrokkene 1] nimmer de administratie van erflaatster heeft gevoerd, dat hij totaal onbekend was met de administratie van erflaatster en dat hij in de boekhouding van erflaatster niets aantrof dat wees op een vermogen in vruchtgebruik behoudens de twee appartementen. Erflaatster heeft veel administratie bewaard, maar niet alles. Erflaatster was bovendien heel duidelijk geweest over haar nalatenschap, namelijk dat er een vruchtgebruik was betreffende twee appartementen in [woonplaats] en dat er voor de rest geen bijzonderheden waren. Toen [appellant 1] per e-mail van 22 december 2021 contact zocht, was het slechts één week later na het overlijden van erflaatster en was nog niemand bezig met de administratie. [verweerster] hield zich op dat moment bezig met rouwverwerking en de begrafenis. Op het WhatsApp-bericht van [appellant 1] van 22 december 2021 heeft [verweerster] ook als volgt gereageerd:
“Sorry voor m’n late reactie maar heb even quality time met m’n dochter genomen. Ik heb haar net naar het vliegtuig gebracht en ze is net veilig geland. Ik zal na nieuwjaar alles hier een beetje (lekker rustig) gaan uitzoeken, ok?”.
Dat betekent dat alles bij de executeur [betrokkene 1] kwam.
Vervolgens is er gecorrespondeerd in maart 2022 en heeft de executeur [betrokkene 1] gevraagd om meer tijd voor het verzamelen, ordenen en onderzoeken van de administratie die in dozen door het huis verspreid lagen. Er was volgens [verweerster] een diepgaand archiefonderzoek nodig om documenten boven water te krijgen over het vruchtgebruik van veertig jaar geleden. Pas eerst toen de conservatoire beslagen gelegd werden en de vorderingen concreet werden gemaakt in de dagvaarding, realiseerde men zich dat er mogelijk een substantiële vordering kon zijn. Wanneer [verweerster] wel bekend zou zijn geweest met de aanspraken van de erven van [appellant 1] , zou [verweerster] nimmer zuiver hebben aanvaard en zou de notaris dit ook nooit hebben geadviseerd. De akte van vruchtgebruik was volgens [verweerster] op het moment van zuiver aanvaarding niet bekend. Tot slot heeft [verweerster] aangegeven dat partiële beneficiaire aanvaarding niet mogelijk is. Voor zover thans relevant zal het hof bij de beoordeling nader ingaan op het verweer van [verweerster] .
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Artikel 4:194a BW luidt voor zover thans van belang als volgt:
“1. Een erfgenaam die na zuivere aanvaarding bekend wordt met een schuld van de nalatenschap, die hij niet kende en ook niet behoorde te kennen, wordt, indien hij binnen drie maanden na die ontdekking het verzoek daartoe doet, door de kantonrechter gemachtigd om alsnog beneficiair te aanvaarden.”
3.5.2.
Van belang is dus op welk moment [verweerster] de vermeende schuld/aanspraken van de erven [appellant 1] van/op de nalatenschap kende dan wel behoorde te kennen voor de volgende twee vragen:
Heeft [verweerster] binnen drie maanden na de ontdekking van de schuld(en) van de nalatenschap het verzoek om alsnog beneficiair te aanvaarden gedaan? Zo nee, dan heeft [verweerster] het verzoek niet tijdig ingediend en leidt dit tot niet-ontvankelijkheid.
Zo ja, kende of behoorde [verweerster] als erfgenaam de schuld(en) van de nalatenschap ten tijde van de zuivere aanvaarding op 21 januari 2022 te kennen?
3.5.3.
Voor de beantwoording van de eerste vraag is van belang op welk moment het verzoekschrift bij de kantonrechter is ingediend. Volgens de erven [appellant 1] is dat op 5 september 2022 gedaan. Daar gaat het hof niet in mee en grief I slaagt dus niet. Uit productie 9 bij het verweerschrift in hoger beroep – als onweersproken – blijkt namelijk dat het verzoekschrift op 2 september 2022 is ingekomen bij de Centrale Balie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Gelet op de in artikel 4:194a lid 1 BW vermelde termijn van drie maanden moet daarom voor de ontvankelijkheid van [verweerster] worden vastgesteld of zij niet al vóór 2 juni 2022 bekend was of behoorde te zijn met de aanspraken van de erven [appellant 1] op de nalatenschap.
3.5.4.
Volgens de erven [appellant 1] was [verweerster] al vóór 2 juni 2022 op de hoogte van hun aanspraken. Volgens de erven [appellant 1] was [verweerster] zelfs al in december 2021, en dus voordat zij de nalatenschap zuiver aanvaardde, bekend met de aanspraken van de erven [appellant 1] , althans moest [verweerster] daarmee bekend zijn geweest. De erven [appellant 1] stellen dat de executeur [betrokkene 1] niet alleen als executeur optrad maar ook als gevolmachtigde van [verweerster] en dat de aan de executeur [betrokkene 1] gedane verklaringen moeten worden toegerekend aan [verweerster] gezien artikel 3:60 lid 2 BW jo artikel 3:66 lid 1 BW. Volgens de erven [appellant 1] heeft de executeur [betrokkene 1] de betreffende verklaringen in de e-mails van 22 december 2021 en 30 maart 2022 van [appellant 1] als gevolmachtigde van [verweerster] in ontvangst genomen.
3.5.5.
Het hof volgt de erven [appellant 1] daarin niet. [verweerster] heeft [betrokkene 1] als executeur gemachtigd op grond van artikel 4:145 BW, zoals in het verweerschrift in hoger beroep ook aangevoerd. Uit de verklaring van erfrecht blijkt dat [verweerster] de executeur [betrokkene 1] heeft aangewezen/gemachtigd om bepaalde zaken te regelen rondom de nalatenschap van haar moeder. De machtiging is een standaardtekst en de inhoud van deze machtiging om als executeur op te treden leidt er niet toe dat de kennis van de executeur [betrokkene 1] ook de kennis van [verweerster] is (zie ook de Parlementaire Geschiedenis behorend bij artikel 4:194a BW). Het hof rekent de kennis van [betrokkene 1]
als executeurniet toe aan [verweerster] . Het gaat om (het moment van) de kennis bij [verweerster] zelf als hieronder nader te duiden.
3.5.6.
Het gaat in deze zaak derhalve om de vraag op welk moment [verweerster] zelf de vermeende aanspraken van de erven [appellant 1] op de nalatenschap kende dan wel behoorde te kennen. De erven [appellant 1] hebben daartoe in hoger beroep een concreet bewijsaanbod gedaan. Het hof zal in het kader van de waarheidsvinding de erven [appellant 1] toelaten tot het leveren van bewijs. De erven [appellant 1] mogen middels getuigenverhoren bewijzen dat de executeur [betrokkene 1] de correspondentie tussen hem en [appellant 1] vóór 2 juni 2022 heeft doorgestuurd naar [verweerster] dan wel dat de executeur [betrokkene 1] of anderen [verweerster] over de inhoud ervan heeft/hebben geïnformeerd, als hierna te formuleren.
3.6.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
laat de erven [appellant 1] toe tot bewijs van hun stelling dat [verweerster] de aanspraken van de erven [appellant 1] op de nalatenschap kende dan wel behoorde te kennen vóór 2 juni 2022;
4.2.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden ten overstaan van de bij dezen benoemde raadsheer-commissaris mr. R.R.M. de Moor, die, nadat de erven [appellant 1] uiterlijk 8 mei 2024 de verhinderdata van beide partijen en die van de te horen getuigen voor de maanden juni tot en met oktober 2024 hebben opgegeven (in het bijzonder op donderdagen), daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te ’s-Hertogenbosch op een door deze raadsheer-commissaris te bepalen datum of data en
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, J.W. van Rijkom en T. van der Valk en is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024.