ECLI:NL:GHSHE:2024:1446

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
200.333.075_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en omgangsregeling van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 juli 2023 aangevochten, waarin de moeder het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] heeft. De vader verzocht om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling waarbij hij [minderjarige] om de veertien dagen een weekend en op woensdagmiddag zou zien. De moeder heeft geen verweerschrift ingediend en de Raad voor de Kinderbescherming heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 april 2024 is de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde gesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat de bestreden beschikking enkel een voorlopige omgangsregeling bevatte en de beslissingen over gezag en opvoedingstaken waren aangehouden. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet heeft gegriefd tegen de voorlopige omgangsregeling en dat er geen geschil meer was over deze regeling, die door beide partijen werd uitgevoerd. De vader is veroordeeld in de proceskosten van de moeder, vastgesteld op € 1.214,-.

De uitspraak benadrukt het belang van ontvankelijkheid in hoger beroep en de voorwaarden waaronder hoger beroep kan worden ingesteld tegen tussenbeschikkingen. Het hof heeft de vader niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 april 2024
Zaaknummer: 200.333.075/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/389895 FA RK 21-4420
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.F.M. Gulickx,
tegen
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. R.V. Paniagua.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 oktober 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
- de vader samen met de moeder het gezag over [minderjarige] zal uitoefenen, alsmede
- [minderjarige] één weekend in de twee weken vanaf vrijdagavond na het sporten (kickboksen – dan wel indien er geen sportavond is, dan vanaf 19.00 uur) tot zondagavond 20.00 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader de dochter van partijen op zondagavond bij de moeder terug zal brengen, alsmede dat de vader iedere woensdagmiddag uit school (dan wel 12.30 uur indien er geen school is) omgang met [minderjarige] heeft, waarbij de vader [minderjarige] om 17.00 uur naar de moeder terug zal brengen, alsmede dat de vakanties en feestdagen bij helfte tussen partijen worden verdeeld, dan wel een omgangsregeling vast te stellen zoals het hof juist acht, alsmede
- de moeder de vader minstens éénmaal per maand schriftelijk dan wel telefonisch moet informeren over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de opvoeding, de persoon en het vermogen van [minderjarige] ,
een en ander kosten rechtens.
2.2.
Binnen de daarvoor gestelde termijn is door de moeder geen verweerschrift ingediend.
2.3.
Het hof heeft partijen bij brief van 8 april 2024 medegedeeld dat tijdens de mondelinge behandeling als eerste punt de ontvankelijkheid van het door de vader ingestelde hoger beroep aan de orde zal zijn.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 april 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Gulickx en F. El Handouni als tolk (tolknummer 40423);
-de moeder, bijgestaan door mr. Paniagua;
-[vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en zijn de ouders van [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] woont bij de moeder en de moeder heeft het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
Bij beschikking van 10 januari 2022 zijn partijen verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio [regio] voor (jeugd)hulpverlening en is de raad verzocht om, als het hulpverleningstraject niet geslaagd is, de rechtbank te adviseren over de in die beschikking onder rov. 4.11 geformuleerde vragen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de door partijen overeengekomen voorlopige omgangsregeling in de beschikking opgenomen:
- dat de vader en [minderjarige] recht hebben op omgang met elkaar:
  • vanaf vrijdag 30 juni 2023, waarbij de vader aansluit bij de afspraak van [minderjarige] bij de gedragstherapeut, waarna hij [minderjarige] meeneemt - bij de overnachting zijn zijn partner en haar kind aanwezig - en hij [minderjarige] op zaterdag 1 juli 2023 om 19.00 uur bij de moeder terugbrengt;
  • van vrijdag 14 juli 2023, waarbij de vader aansluit bij de afspraak van [minderjarige] bij de gedragstherapeut, waarna hij [minderjarige] meeneemt - bij de overnachting zijn zijn partner en haar kind aanwezig - en hij [minderjarige] op zaterdag 15 juli 2023 om 19.00 uur bij de moeder terugbrengt;
  • van vrijdag 28 juli 2023, waarbij de vader aansluit bij de afspraak van [minderjarige] bij de gedragstherapeut, waarna hij [minderjarige] meeneemt - bij de overnachting zijn zijn partner en haar kind aanwezig - en hij [minderjarige] op zaterdag 29 juli 2023 om 19.00 uur bij de moeder terugbrengt;
  • van vrijdag 4 augustus 2023, waarbij de vader aansluit bij de afspraak van [minderjarige] bij de gedragstherapeut, waarna hij [minderjarige] meeneemt - bij de overnachting zijn zijn partner en haar kind aanwezig - en hij [minderjarige] op zaterdag 5 augustus 2023 om 19.00 uur bij de moeder terugbrengt;
  • van vrijdag 18 augustus 2023, waarbij de vader aansluit bij de afspraak van [minderjarige] bij de gedragstherapeut, waarna hij [minderjarige] meeneemt - bij de overnachting zijn zijn partner en haar kind aanwezig - en hij [minderjarige] op zaterdag 19 augustus 2023 om 19.00 uur bij de moeder terugbrengt;
  • van vrijdag 25 augustus 2023, waarbij de vader aansluit bij de afspraak van [minderjarige] bij de gedragstherapeut, waarna hij [minderjarige] meeneemt - bij de overnachting zijn zijn partner en haar kind aanwezig - en hij [minderjarige] op zaterdag 26 augustus 2023 om 19.00 uur bij de moeder terugbrengt;
  • vanaf vrijdag 8 september 2023 zal de regeling elke veertien dagen worden herhaald, waarbij de vader de minderjarige bij de moeder om 17.00 uur ophaalt - tenzij [minderjarige] een afspraak heeft bij de gedragstherapeut - en hij [minderjarige] telkens op zondag om 19.00 uur bij de moeder terugbrengt;
waarbij partijen afspreken dat de moeder zorgt voor een overnachtingstas die met [minderjarige] mee gaat, dat als [minderjarige] geen therapie heeft, de vader haar om 17.00 uur ophaalt bij de moeder en partijen bij de overdracht niet met elkaar in discussie gaan;
Voorts heeft de rechtbank partijen verwezen naar het Uniform Hulpaanbod van de samenwerkende gemeenten in de regio [regio] en de beslissing op de verzoeken met betrekking tot het gezag, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken / omgangsregeling en de informatieregeling aangehouden.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
Het is onbegrijpelijk en onterecht dat de rechtbank, ondanks het advies van de raad, zijn verzoek tot medegezag over [minderjarige] niet heeft toegewezen. Er zijn geen contra-indicaties gebleken waarom de vader niet het gezag zou kunnen krijgen. Dit geldt ook voor de afwijzing van de door de vader verzochte zorg-/omgangsregeling en informatieverplichting. Ook hiervoor zijn geen contra-indicaties uit de rapportage van de raad gebleken. In plaats van een gewone omgangsregeling heeft de rechtbank een opbouwregeling met bepaalde voorwaarden vastgesteld.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij uit noodzaak hoger beroep heeft moeten instellen omdat er niet meer kon worden voldaan aan de voorwaarde die partijen aan de voorlopige omgangsregeling hadden verbonden, te weten de aanwezigheid van de partner van de vader bij de omgang. De vader heeft er belang bij dat dit wordt vastgelegd in een beschikking.
3.6.
De moeder voert ter mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. Kort na de mondelinge behandeling in eerste aanleg is de partner van de vader ernstig ziek geworden. Om die reden kon zij de omgangsmomenten met de vader en [minderjarige] niet meer begeleiden, terwijl partijen dat wel als voorwaarde hadden gesteld. De vader en de moeder hebben echter reeds op 12 juli 2023 een vervangende afspraak gemaakt over de omgangsregeling, waarbij zij niet langer zijn uitgegaan van de aanwezigheid van de partner van de man. Deze vervangende regeling staat op papier. De gewijzigde voorlopige omgangsregeling is sedertdien ook gewoon uitgevoerd.
Tegen een tussenbeslissing staat geen hoger beroep open. De conclusie moet zijn dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat hij wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.7.
De raad heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot de ontvankelijkheid.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
3.8.
Op grond van artikel 358 eerste lid Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat tegen eindbeschikkingen in zaken als bedoeld in artikel 261 Rv, behoudens berusting, hoger beroep open. Ingevolge het vierde lid van artikel 358 Rv kan van een tussenbeschikking hoger beroep slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Voor het onderscheid tussen een (al dan niet gedeeltelijke) eindbeschikking en een tussenbeschikking is volgens vaste rechtspraak doorslaggevend of door middel van een beslissing in het dictum van de beschikking een eind is gemaakt omtrent enig deel van het verzochte.
3.9.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank in het dictum enkel de door partijen overeengekomen voorlopige omgangsregeling vastgesteld en de beslissingen met betrekking tot het gezag, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken/omgangsregeling en de informatieregeling aangehouden.
Naar het oordeel van het hof dient de bestreden beschikking op deze aangehouden punten te worden aangemerkt als een zuivere tussenbeschikking. Op grond van artikel 358 lid 1 Rv is hiertegen geen hoger beroep mogelijk (HR 10 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0309). Ten aanzien van de vastgestelde voorlopige omgangsregeling staat in beginsel wel hoger beroep open (HR 12 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD7077). De vader heeft echter niet tegen de voorlopige omgangsregeling gegriefd. Uit het beroepschrift blijkt dat de vader grieft tegen alle aangehouden beslissingen. Uit grief 2 blijkt voorts dat de vader verzoekt om vaststelling van een definitieve omgangsregeling zoals door hem verzocht in eerste aanleg en niet om wijziging van de eerder overeengekomen voorlopige omgangsregeling. Bovendien is ter mondelinge behandeling gebleken dat de vader en de moeder geen geschil hebben over de overeengekomen en later in onderling overleg iets aangepaste voorlopige omgangsregeling en deze ook zonder problemen reeds maandenlang uitvoeren.
Nu de vader niet grieft tegen de voorlopige omgangsregeling en de rechtbank de definitieve zorg- / omgangsregeling heeft aangehouden, staat daartegen op grond van artikel 358 lid 1 en lid 4 Rv geen hoger beroep open.
Dit alles maakt dat het hof de vader niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep. Dit brengt met zich dat het hof niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Proceskosten
3.10.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verzocht de vader te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep.
Het hof ziet in de wijze waarop de vader heeft geprocedeerd aanleiding om hem, ondanks de familierechtelijke aard van de procedure, te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. De moeder is namelijk onnodig in rechte betrokken omdat de (raadsman van de) vader had moeten weten dat hij niet in beroep kan komen tegen een aangehouden beslissing. Ook heeft het hof ter mondelinge behandeling de vader nog verzocht of hij het hoger beroep wil intrekken. Het hof zal voor de hoogte van de proceskosten aansluiten bij het liquidatietarief voor civiele zaken (1 februari 2024) en gaat uit van tarief II van € 1.214,- per punt. Nu de moeder geen griffierecht heeft betaald is het griffierecht nihil. Het hof stelt de kosten in hoger beroep vast op (1 punt x tarief II is) € 1.214,- totaal.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
veroordeelt de vader in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de moeder vastgesteld op € 1.214,- aan salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, G.M. Goes en K.A. Boshouwers en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.G.A. Janssen als griffier op 9 april 2024. Deze beschikking is op schrift gesteld op 25 april 2024.