ECLI:NL:GHSHE:2024:1409

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
20-001870-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging en vernietiging van vonnis in hoger beroep inzake woningoverval met geweld en wapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 juli 2022. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren voor twee feiten, waaronder een woningoverval waarbij geweld en een wapen betrokken waren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in grote lijnen bevestigd, maar heeft de bewezenverklaring van feit 1 vernietigd, omdat het hof van oordeel is dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat een vuurwapen aan het slachtoffer is getoond. Het hof heeft vastgesteld dat het om een alarmrevolver ging, wat niet onder de definitie van een vuurwapen valt volgens de Wet wapens en munitie. De kwalificatie van feit 2 is gewijzigd naar 'medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie'. De verdachte is opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de betrokkenheid van de verdachte bij de woningoverval, en zijn recidive. De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001870-22
Uitspraak : 23 januari 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 juli 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-227848-21 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het als feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, deze feiten gekwalificeerd als:
- ‘ ‘diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’
(feit 1) en
- ‘ ‘medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III’
(feit 2),
en de verdachte voor die feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en dat het hof, opnieuw rechtdoende, tot een bewezenverklaring zal komen van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis van de rechtbank en met de gronden waarop dit berust en zal dit derhalve bevestigen, behalve voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 1, de kwalificatie van feit 2, en de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Voorts zal het hof de gronden in het vonnis van de rechtbank op de hierna te vermelden wijze verbeteren en – naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep – aanvullen.
De bewezenverklaring
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat, zoals onder feit 1 is tenlastegelegd en door de rechtbank is bewezenverklaard, een ‘
vuurwapen’ aan [slachtoffer] is getoond. Het betreft hier immers een alarmrevolver in de zin van artikel 2, categorie III, sub 4 van de Wet wapens en munitie. Wel acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat aan die [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is getoond, althans voor [slachtoffer] zichtbaar is vastgehouden. Het hof zal het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 derhalve vernietigen en dit feit bewezen verklaren met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Het hof verenigt zich geheel met de bewezenverklaring van de rechtbank ten aanzien van het als feit 2 tenlastegelegde, maar zal het vonnis van de rechtbank op het punt van de kwalificatie van dit feit vernietigen, aangezien het geen vuurwapen van categorie III betreft.
Het hof acht ten aanzien van het als feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
op 23 augustus 2021 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander, een Aware-knop, die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, immers hebben verdachte en/of zijn mededader een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond aan die [slachtoffer] , althans zichtbaar vastgehouden en die [slachtoffer] vastgepakt en naar de grond gewerkt en vervolgens die [slachtoffer] vastgehouden en een knie op haar rug gezet en aan haar getrokken.
Het hof acht ter zake van dat feit niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank op het punt van de strafbaarheid van feit 2 en overweegt als volgt.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verbetering en aanvulling van gronden van de bewezenverklaring
A.
Verbetering van gronden
Gelet op het feit dat het hof voor feit 1 tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank, zal het hof de bewijsvoering van de rechtbank met zijn beslissing in overeenstemming brengen. Het hof zal de termen ‘vuurwapen’ en ‘vuurwapens’ die door de rechtbank in haar bewijsvoering zijn gebruikt vervangen door ‘wapen’ respectievelijk ‘wapens’. Dat brengt met zich dat de woorden ‘vuurwapen’ en ‘vuurwapens’ in de bewijsoverwegingen in het vonnis van de rechtbank worden vervangen op pagina 3 (eerste alinea, eerste zin), op pagina 4 (eerste alinea, eerste zin), op pagina 5 (vierde alinea, tweede zin) en tenslotte op pagina 6 (eerste alinea, eerste zin).
Daarnaast dienen naar het oordeel van het hof zinsneden te worden geschrapt uit de bewijsoverwegingen. Op pagina 4, derde alinea van het vonnis overweegt de rechtbank: ‘dat hij vermomd was’ en dat ‘ [verdachte] [slachtoffer] probeerde te sussen’. Deze zinsneden dienen te worden geschrapt, nu het hof – anders dan de rechtbank - van oordeel is dat op basis van de stukken van het dossier onvoldoende kan worden vastgesteld dat er geen discussie bestaat over deze feiten. Ook de weergave van de verklaring van aangeefster [slachtoffer] op pagina 4, eerste alinea, waarin wordt beschreven dat zij heeft verklaard dat ‘die tweede man [haar] probeerde […] te sussen’, dient te worden geschrapt, nu zij in haar aangifte enkel verklaarde dat deze tweede man zei: ‘sttt. Wat wat’. Naar het oordeel van het hof dient de zinssnede ‘dat [verdachte] [slachtoffer] probeerde te sussen’ (pagina 4, derde alinea) dan ook te worden vervangen door: ‘dat [verdachte] ‘sttt’ tegen [slachtoffer] heeft gezegd’.
In het vonnis wordt op pagina 5 een gesprek weergegeven dat via de open spraakverbinding tussen de Aware-knop en de meldkamer is opgenomen in de auto na de diefstal. De rechtbank geeft in haar vonnis de inhoud van het proces-verbaal weer, dat met betrekking tot deze audio-opname is opgemaakt. In voetnoot 4 verwijst de rechtbank daarbij naar het proces-verbaal van bevindingen van 15 september 2021, op pagina’s 152, 153 en 154. Het hof is van oordeel dat de rechtbank, gelet op de inhoud van het dossier waarnaar wordt verwezen, abusievelijk de term ‘verdachte’ heeft gebezigd daar waar het gaat om medeverdachte [medeverdachte] , en de term ‘medeverdachte’ heeft gebezigd, daar waar het gaat om de verdachte. Het hof zal deze kennelijke misslag herstellen, door deze inhoud als volgt te wijzigen:
‘Tijdensdit gesprek wordt door demedeverdachte tegende verdachtegezegd: “je liep naar voren” gevolgd door “als je de vrouw binnen had gepakt, hadden we een beetje tijd gehad”. Even later verzuchtmedeverdachte: “klote...stom he...had je wat kunnen verdienen”.
Enkele minuten later wordt door demedeverdachte gezegd: “ik heb ze zien drogen”, even later gevolgd door “kut man…ben ik te laat had het gisteren moeten halen...ik wilde het gisteren pakken, maar ik dacht ik ga met de jongens”.
Aanvulling van gronden
I.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging wederom bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde. Daartoe is in de kern aangevoerd dat:
a. de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] onvoldoende betrouwbaar zijn en derhalve onvoldoende bewijswaarde hebben. Deze verklaringen zouden innerlijk tegenstrijdig zijn, onderling van elkaar afwijken en aangeefster [slachtoffer] zou jegens derden anders hebben verklaard.
b. geen sprake was van medeplegen. Niet blijkt dat sprake was van een bijdrage van voldoende gewicht en evenmin is gebleken van een mogelijk motief van de verdachte. De verdachte verscheen pas later in de tuin van aangeefster, toen hij geschreeuw hoorde. De raadsman heeft daarbij benadrukt dat medeverdachte [medeverdachte] blijkens de opgenomen gesprekken ‘in charge’ was.
c. de opgenomen gesprekken via de Aware-knop grotendeels onsamenhangend en onverstaanbaar zijn, dat de potentieel belastende elementen door de medeverdachte worden uitgesproken en dat juist deze uitspraken ook ontlastend kunnen worden uitgelegd. Daarmee zouden die uitspraken de ontkennende verklaring van de verdachte juist bevestigen.
II.
Het hof stelt voorop dat het zich kan verenigen met de bewijsoverwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven op pagina’s 2 tot en met 6 van het vonnis waarvan beroep (onder het kopje ‘Het oordeel van de rechtbank’), met inbegrip van de verwijzingen naar de processen-verbaal in de bijbehorende voetnoten met in achtneming van de daarin door het hof onder ‘
A Verbetering van gronden’aangebrachte verbeteringen. Het hof neemt de bewijsoverwegingen van de rechtbank dan ook over en maakt die tot de zijne.
Het hof overweegt in aanvulling daarop met betrekking tot de verweren zoals weergegeven onder ‘b.’ en ‘c.’ als volgt.

Ad I. b.

Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op basis van de aangifte, de aanvullend afgelegde verklaring van aangeefster en de als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring, gaat het hof er met de rechtbank vanuit dat bij het verlaten van haar woning een tweede man aangeefster [slachtoffer] bij haar middel heeft gepakt en heeft geprobeerd om haar tegen te houden. Zij is daarbij op de grond terechtgekomen en zij heeft gevoeld dat iemand een knie in haar rug zette. Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat de verdachte zich in ieder geval al in de tuin bevond op het moment dat aangeefster [slachtoffer] de woning verliet. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij pas in de tuin zou zijn geklommen toen hij geschreeuw hoorde en dat aangeefster op dat moment in het midden van de tuin op de grond lag, schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde.
Het hof gaat er op basis van de verklaringen van aangeefster vanuit dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] vrijwel tegelijkertijd ter plaatse waren en dat zij gezamenlijk de woningoverval hebben gepleegd die is voorafgegaan van geweld en waarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is getoond aan aangeefster [slachtoffer] . De bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde is naar het oordeel van het hof van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen. Het verweer wordt derhalve verworpen.

Ad I. c.

Met betrekking tot de inhoud van het gesprek dat is opgenomen via de Aware-knop overweegt het hof dat deze juist past bij de kern van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] over een overval, waarbij ook gesproken wordt over het wegwerken van een wapen. Het hof gaat niet mee in de visie van de verdediging dat de zin ‘Als je de vrouw binnen had gepakt hadden we een beetje meer tijd gehad’ die door [medeverdachte] naar de verdachte wordt uitgesproken, ontlastend zou zijn. Deze uiting bevestigt naar het oordeel
van het hof juist de verklaring van aangeefster [slachtoffer] dat zij op enig moment –
niet binnen maar buiten – door de tweede man, verdachte, is vastgepakt.
Hetgeen van de zijde van de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd brengt het hof niet tot een ander oordeel dan de rechtbank. Onder verwijzing naar de bewijsoverwegingen van de rechtbank verwerpt het hof mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Op te leggen straf of maatregel
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest. Met de straf zoals die is opgelegd door de rechtbank kan niet worden volstaan, gelet op de persoon van de verdachte en de ernst van de feiten. De advocaat-generaal heeft daartoe gewezen op de omstandigheden dat – kort gezegd – de woningoverval op slachtoffer [slachtoffer] in vereniging is gepleegd, in het bijzijn van haar jonge kinderen. Bij die overval is naast een wapen ook meer dan licht geweld gebruikt: [slachtoffer] is met een knie in de rug naar de grond gebracht. Het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid ten aanzien van een woningoverval met licht geweld of dreiging met geweld, zoals neergelegd in de LOVS-oriëntatiepunten, is in het nadeel van de verdachte aangescherpt. Er is sprake van een maatschappelijke behoefte om daders van woningovervallen zwaarder te bestraffen. Daarnaast zijn deze oriëntatiepunten geschreven voor first offenders, en niet voor professionals, zoals de verdachte zichzelf noemt. De verdachte heeft relevante recidive op zijn Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat de verdachte vermogensdelicten blijft plegen om zichzelf te verrijken. Bij de bestraffing van de verdachte staat vergelding derhalve voorop.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof de verdachte niet zal veroordelen tot een hogere straf dan die door de rechtbank is opgelegd. Daartoe is – kort gezegd – gewezen op het arrest van dit hof van 15 september 2023 (ECLI:NL:GHSHE:2023:3069) en op het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 3 maart 2021 (ECLI:NL:RBNNE:2021:673). De verdachte heeft zijn gehele straf tot aan de datum van de fictieve voorwaardelijke invrijheidsstelling (22 augustus 2023) reeds uitgezeten. Als het Openbaar Ministerie niet in hoger beroep was gegaan, had de verdediging het appel mogelijk ingetrokken. Daarnaast is de aan de verdachte opgelegde PIJ-maatregel op 8 november 2022 voorwaardelijk beëindigd met een proeftijd van 1 jaar. Het daaraan gekoppelde reclasseringstoezicht verloopt goed.
Oordeel van het hof
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan een woningoverval, waarbij jegens de aldaar aanwezige bewoonster niet alleen geweld is gebruikt, maar ook een wapen is getoond, althans zichtbaar is vastgehouden. Een dergelijke woningoverval is een forse inbreuk op de privacy van aangeefster en haar kinderen en veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid. De woningoverval vond plaats op klaarlichte dag, terwijl het slachtoffer met haar jonge minderjarige kinderen thuis was. Voor het slachtoffer moeten deze gebeurtenissen zeer angstig zijn geweest. Bij haar vlucht door over een schutting met de buren te klimmen moest zij zich tevens om de veiligheid van haar kinderen bekommeren. De verdachte heeft zich van voornoemde angstgevoelens en belangen kennelijk niets aangetrokken. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 november 2023. De verdachte heeft forse recidive op het gebied van gewelddadige vermogensdelicten, waaronder overvallen. Bij arrest van dit hof van 8 juni 2021 is de verdachte laatstelijk onherroepelijk veroordeeld ter zake van – kort gezegd – een winkeloverval, gepleegd in vereniging en met geweld en bedreiging met geweld. De verdachte is toen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. Op het moment dat de woningoverval op [slachtoffer] werd gepleegd, was hij pas vier maanden weer op vrije voeten. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat bij de verdachte blijkens zijn Justitiële Documentatie gewelddadige vermogensdelicten een patroon vormen binnen zijn nog zo jonge leven, waarbij financieel gewin de grootste motivator vormt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof voorts acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtsnoer voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt ter zake van een woningoverval met licht geweld of bedreiging geeft als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. Daarbij worden ten aanzien van de onderhavige bewezenverklaarde woningoverval als strafvermeerderende factoren in aanmerking genomen dat sprake was van kwetsbare slachtoffers, dat het misdrijf in vereniging is gepleegd, dat er een wapen is gebruikt, en dat sprake is van recidive. Al deze factoren leggen bij het oordeel van het hof gewicht in de schaal.
Tenslotte heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de voren omschreven aard en ernst van de feiten – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Evenmin kan worden volstaan met de straf zoals door de rechtbank is opgelegd, omdat daarin de ernst van het feit onvoldoende tot uitdrukking komt.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof het passend en geboden de verdachte te veroordelen tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 jarenmet
aftrekvan de tijd die de verdachte in
voorarrestheeft doorgebracht.
Het hof zal het tegen de verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
- vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1, de kwalificatie van feit 2 en de door de rechtbank opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
- verklaart zoals hiervoor overwogen bewezenverklaard dat de verdachte het tenlastegelegde onder feit 1 heeft begaan;
- kwalificeert het onder feit 2 bewezenverklaarde als hiervoor vermeld;
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
- beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
-
heft ophet tegen de verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
- bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inbegrip van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. A. Muller en mr. N.J.L.M. Tuijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M.F. van de Ven, griffier,
en op 23 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N.J.L.M. Tuijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.