ECLI:NL:GHSHE:2024:1110

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
200.318.545_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van samenwerkingsovereenkomst tussen Ripstaal B.V. en PCK Belgium BVBA zonder schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een samenwerkingsovereenkomst tussen de besloten vennootschap Ripstaal B.V. en de vennootschap PCK Belgium BVBA. De samenwerking, die in 2019 begon, hield in dat Ripstaal als exclusief verkoper van PCK's producten in Europa zou optreden. Echter, in mei 2020 heeft PCK de samenwerking per e-mail stopgezet, wat leidde tot een juridisch geschil. Ripstaal vorderde in eerste aanleg onder andere een verklaring voor recht dat de overeenkomst rechtsgeldig was ontbonden en schadevergoeding voor de geleden schade. De rechtbank Oost-Brabant wees deze vorderingen af, met de overweging dat PCK de overeenkomst rechtsgeldig had opgezegd en dat er geen grond was voor schadevergoeding. In hoger beroep heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de eisen van redelijkheid en billijkheid niet meebrachten dat de opzegging van de overeenkomst gepaard moest gaan met een aanbod tot schadevergoeding. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde Ripstaal in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in samenwerkingsovereenkomsten, vooral met betrekking tot beëindiging en schadevergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.318.545/01
arrest van 2 april 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Ripstaal B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als Ripstaal,
advocaat: mr. H.A.A. Voermans te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar vreemd recht
PCK Belgium BVBA,
gevestigd te [vestigingsplaats] (België),
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als PCK,
advocaten: mrs. L.A. van Driel en C.R.R.M. Niessen te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 24 januari 2023 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen vonnis van 7 september 2022 tussen appellante als eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie en geïntimeerde als gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie.

1.2.3.4.

5. Het verdere verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 april 2023;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De feiten in het hoger beroep

6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de feiten, zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld en die in hoger beroep niet zijn bestreden.
6.1.
Ripstaal houdt zich bezig met fabricage van en handel in bandstaal en andere staalproducten. PCK is leverancier van lijngoten voor buitengebruik. Deze lijngoten worden in opdracht van PCK geproduceerd in China.
6.2.
In 2019 hebben de eigenaren van Ripstaal en PCK, [persoon A] , eigenaar/directeur van Ripstaal (hierna; [persoon A] ) en [persoon B] , eigenaar/directeur van PCK (hierna; [persoon B] ), gesproken over de mogelijkheid om te gaan samenwerken. Begin juli 2019 hebben partijen overeenstemming bereikt over de samenwerking. Overeengekomen werd dat Ripstaal zou optreden als exclusief verkoper van de lijngoten van PCK in Europa, met uitzondering van Griekenland.
6.3.
Partijen hebben geen schriftelijke overeenkomst opgesteld. De afspraken zijn (deels) opgenomen in de e-mailcorrespondentie tussen partijen.
6.4.
Op 9 juli 2019 bevestigt [persoon A] per e-mail aan de adviseur van [persoon B] , dat partijen overeenstemming hebben bereikt over ‘de exclusieve verdeling voor Europa van de pvc goot systemen’. Onderdeel van de samenwerking was dat Ripstaal een korting kreeg van 4% op de producten van PCK.
6.5.
In een e-mail van 27 augustus 2019 van PCK aan Ripstaal staat als de essentie van de samenwerking:
• [persoon B][ [persoon B] , hof]
klanten, behalve Griekenland ,worden overgeheveld naar jullie.
• De investeringskost, wat betreft matrijzen, delen jullie 50/50.
• [persoon B] ontwikkelt verder het Franstalige gebied.
• Elk kwartaal evalueren we de samenwerking om na 1 jaar de volgende stappen te definiëren.
6.6.
Bij e-mail van 21 mei 2020 meldt [persoon B] aan [persoon A] dat hij de samenwerking stopzet.
6.7.
Bij e-mail van 23 november 2020 deelt [persoon B] ‘onder verwijzing naar onze afspraak van 09/07/2019’ aan [persoon A] mee dat de samenwerking met ingang van 1 januari 2021 wordt stopgezet en de exclusiviteit voor Europa wordt teruggenomen door PCK.
6.8.
Bij verzoekschrift d.d. 9 april 2021 verzoekt Ripstaal de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir (derden) beslag ten laste van PCK. Onder randnummer 18 van het verzoekschrift vermeldt Ripstaal dat zij de overeenkomst met PCK buitengerechtelijk ontbindt.
6.9.
Ripstaal heeft conservatoir beslag laten leggen ten laste van PCK onder Excluton B.V., [xxx] Natuursteen B.V. en Zeeland Tuinmaterialen B.V.

7.Het geschil

7.1.
In eerste aanleg vorderde Ripstaal (in conventie) samengevat:
- Primair: een verklaring voor recht dat Ripstaal de overeenkomst tussen partijen rechtsgeldig heeft ontbonden;
- Subsidiair: de ontbinding van de tussen partijen gesloten overeenkomst uit te spreken,
- Primair en subsidiair: voor recht te verklaren dat PCK aansprakelijk is voor de door Ripstaal geleden en nog te lijden schade als gevolg van de wanprestatie van PCK, op te maken bij staat en veroordeling van PCK tot vergoeding van die schade,
- Meer subsidiair: veroordeling van PCK tot betaling van een aan Ripstaal toekomende vergoeding, nader op te maken bij staat,
- een en ander steeds vermeerderd met rente en kosten.
7.2.
In reconventie heeft PCK een vordering ingesteld die zag op de (opheffing van de) door Ripstaal gelegde beslagen.
7.3.
De rechtbank heeft de vorderingen van Ripstaal afgewezen, met als kern van de redenering, zoals opgenomen in rechtsoverweging 4.15 van het bestreden vonnis:

Aangezien PCK de overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd, stond het haar vrij om vanaf 1 januari 2021 de afnemers van Ripstaal rechtstreeks te benaderen voor de verkoop van producten waarvoor Ripstaal op grond van de overeenkomst tussen partijen exclusief distributeur was en om aan Ripstaal geen producten meer te leveren. PCK heeft onweersproken gesteld dat zij daartoe pas ná 1 januari 2021 is overgegaan. Die handelingen van PCK zijn daarom niet als wanprestatie aan te merken. Dit betekent dat Ripstaal geen grond had om tot ontbinding van de overeenkomst over te gaan. De primair gevorderde verklaring voor recht dat Ripstaal de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden en de subsidiair gevorderde ontbinding van de overeenkomst zullen daarom worden afgewezen.
De daarmee samenhangende primair en subsidiair gevorderde verklaring voor recht dat PCK aansprakelijk is voor de door Ripstaal geleden en nog te lijden schade als gevolg van de wanprestatie van PCK en veroordeling tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat, zullen op diezelfde grond worden afgewezen.
Omdat PCK evenmin gehouden is om een vergoeding aan Ripstaal te betalen vanwege de opzegging van de overeenkomst, zal ook de meer subsidiaire vordering tot betaling van een vergoeding aan Ripstaal op te maken bij staat, worden afgewezen.
7.4.
De vorderingen in reconventie van PCK zijn toegewezen.
7.5.
Na wijziging van eis in hoger beroep vordert Ripstaal:
- vernietiging van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeling van PCK tot betaling van:
- € 19.346,00 (de kosten ter zake de inkoop van een - na het beëindigen van de samenwerking - niet verkoopbare voorraad producten PCK, waartegenover Ripstaal de betreffende goederen zal terug leveren aan PCK);
- € 28.548,00 (de investeringen van Ripstaal in de ontwikkeling van de matrijs, waartegenover Ripstaal 50% van de eigendom van die matrijs zal overdragen aan PCK);
- € 5.844,00 (de door Ripstaal betaalde kosten ter zake de handhaving van de Intellectuele eigendomsrechten van PCK);
- € 500,00 aan door Ripstaal gemaakte buitengerechtelijke kosten;
- € 1.477,46 aan door Ripstaal gemaakte beslagkosten;
tezamen groot € 55.751, althans tot betaling van een aan Ripstaal toekomende compensatie ter hoogte van een bedrag dat de rechtbank in goede justitie zal vernemen te behoren;
te vermeerderen met de wettelijke rente en de (na-)kosten.

8.De beoordeling in hoger beroep

Rechtsmacht en toepasselijk recht
8.1.
Omdat PCK in België is gevestigd, heeft deze zaak een internationaal aspect. Het hof moet daarom eerst vaststellen of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het geschil. Tegen de vaststelling dat de samenwerkingsovereenkomst uitgevoerd moest worden in Nederland zijn geen grieven gericht. De Nederlandse rechter is daarom bevoegd om kennis te nemen van het geschil op grond van artikel 7.1.a. van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking).
8.2.
Tegen het oordeel van de rechtbank dat op de rechtsverhouding tussen partijen Nederlands recht van toepassing is, is geen grief gericht, zodat ook het hof daarvan uit zal gaan.
Omvang hoger beroep
8.3.
In hoger beroep vordert Ripstaal veroordeling van PCK tot betaling van € 55.751,00. De grondslag van haar vordering beperkt zij tot haar meer subsidiaire grondslag (Memorie van Grieven, randnummer 52), namelijk dat PCK gehouden was bij de opzegging een schadevergoeding aan te bieden. Tegen het oordeel van de rechtbank dat PCK niet aansprakelijk is uit toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst en niet onrechtmatig heeft gehandeld (r.o. 4.15 van het bestreden vonnis) richt Ripstaal geen grieven. Tegen de toegewezen vordering in reconventie (die zag op de door Ripstaal gelegde beslagen) zijn ook geen grieven gericht. De vordering in reconventie maakt daarom geen deel uit van dit hoger beroep.
De samenwerkingsovereenkomst is opzegbaar
8.4.
De samenwerkingsovereenkomst is een overeenkomst zonder overeengekomen einddatum. Een expliciete regeling over de beëindiging zijn partijen ook niet overeengekomen. Dan geldt, dat een duurovereenkomst opzegbaar is, tenzij partijen zijn overeengekomen dat de duurovereenkomst niet opzegbaar is. Voor de vraag wat partijen overeengekomen zijn, is doorslaggevend wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij de redelijkheid en billijkheid een rol spelen.
8.5.
Ripstaal stelt dat partijen “
naar elkaar de bedoeling[hebben]
uitgesproken om de samenwerking langdurig te maken en in ieder geval lang genoeg om de investeringen terug te verdienen;” een langdurige samenwerking is niet hetzelfde als een niet-opzegbare samenwerking. Ripstaal stelt ook niet dat zij bedoeld heeft om de samenwerking niet opzegbaar te maken en ook niet dat PCK haar verklaring(en) redelijkerwijs zo heeft moeten begrepen. Gecombineerd met de eerdere verklaringen over (ten minste) de mogelijkheid van het beëindigen van de exclusiviteit door PCK, acht het hof dan ook onvoldoende onderbouwd dat partijen zijn overeengekomen dat de samenwerkingsovereenkomst niet opzegbaar zou zijn. De overige omstandigheden waarop Ripstaal zich beroept, zien op de wijze waarop de samenwerking daadwerkelijk is geëindigd, en onderbouwen niet dat partijen – bij het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst, of tijdens de looptijd ervan – zijn overeengekomen dat de samenwerkingsovereenkomst niet opzegbaar zou zijn. Daarbij tekent het hof aan dat Ripstaal haar grieven vooral richt tegen de beslissing van de rechtbank dat voor rechtsgeldige opzegging geen aanbod tot schadevergoeding vereist was (r.o. 4.14). Voor zover Ripstaal grieft tegen het oordeel dat de samenwerkingsovereenkomst opzegbaar was, heeft zij geen belang bij haar grieven, omdat haar vorderingen niet zien op de rechtsgeldigheid van de opzegging, maar op (schade)vergoeding, juist vanwege de opzegging.
8.6.
De opzegging van de samenwerkingsovereenkomst is door partijen niet expliciet contractueel geregeld. Op grond van art. 6:248 lid 1 BW kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Die eisen kunnen voorts in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. Op dat laatste beroept Ripstaal zich.
8.7.
Ripstaal stelt dat zij voor de verkoop van PCK-producten afhankelijk was van PCK en dat zij investeringen heeft gedaan, terwijl zij achtergebleven is met onverkoopbare producten. Het hof is van oordeel dat die omstandigheden samengenomen niet voldoende zijn om te oordelen dat PCK bij het opzeggen van de samenwerkingsovereenkomst gehouden was een schadevergoeding aan te bieden en dat er – voor de concrete bedragen die Ripstaal vordert – ook geen andere grondslag voor een schadevergoeding is. Daarvoor is het volgende redengevend:
Afhankelijkheid
8.8.
Het hof overweegt over de aard van de overeenkomst dat het ging om een distributieovereenkomst: Ripstaal verkocht producten van PCK aan groothandels. Ripstaal was daarbij de exclusieve distributeur in Europa met uitzondering van Griekenland. Ripstaal stelt niets over haar totale omzet en welke producten zij nog meer verkocht: er is daarom geen grond om aan te nemen dat het product van Ripstaal meer was dan een van de producten die zij aan groothandels verkocht. Zo omschreef de bestuurder van Ripstaal het ook ter gelegenheid van de zitting in eerste aanleg. Ripstaal voert aan dat die opmerking uit zijn context is genomen, maar legt niet (voldoende) uit hoe de opmerking van haar bestuurder dan wel begrepen zou moeten worden. Ripstaal was daarom ook – alleen – voor het doorverkopen van producten van PCK afhankelijk van PCK. Ripstaal stelt niet – en dat blijkt ook nergens uit – dat zij voor haar bedrijfsvoering of omzet in relevante mate afhankelijk was van de samenwerking met PCK. De samenwerking is begonnen in 2019 en beëindigd in de brief van 23 november 2020 (tegen 1 januari 2021), dus van een lange en duurzame samenwerking was (nog) geen sprake.
Redenen voor opzegging
8.9.
Een opzegging is een beëindiging van een overeenkomst op neutrale gronden. Voor opzegging is niet vereist dat PCK Ripstaal terecht een verwijt kan maken. In eerste aanleg is geoordeeld dat een zwaarwegende reden voor opzegging niet vereist is (r.o. 4.12) en daartegen is geen grief gericht, zodat dit in dit hoger beroep tussen partijen vaststaat.
8.10.
Ripstaal noemt zelf het inschakelen van de schoonzoon van de directeur van PCK als onderdeel van de samenwerkingsafspraken tussen partijen (dagvaarding, randnummer 7, 5e gedachtestreepje). Ripstaal legt dus zelf de koppeling tussen enerzijds de samenwerkingsovereenkomst tussen Ripstaal en PCK en anderzijds de overeenkomst tussen Ripstaal en de schoonzoon van de directeur van PCK. PCK droeg ook zelf bij aan de kosten van Ripstaal voor genoemde schoonzoon en betaalde daarvoor maandelijks € 1.000,00 aan Ripstaal. Zodoende zijn, volgens Ripstaal, partijen overeengekomen dat de overeenkomst van opdracht tussen Ripstaal en de schoonzoon van de directeur van PCK in ieder geval nauw verbonden werd met de samenwerkingsovereenkomst tussen Ripstaal en PCK. Dat betekent dat door het beëindigen van de opdrachtrelatie met de schoonzoon van de directeur van PCK, Ripstaal zelf een gedeelte van de samenwerkingsovereenkomst beëindigde.
Dus zelfs als juist is, zoals Ripstaal aanvoert, dat de volledige samenwerkingsovereenkomst door PCK is opgezegd, omdat Ripstaal haar overeenkomst met de schoonzoon van de directeur van PCK niet wilde voortzetten, is het hof van oordeel dat het in de gegeven omstandigheden PCK vrijstond om op die grond de samenwerkingsovereenkomst op te zeggen. De argumenten die Ripstaal aanvoert dat PCK over de reden van de opzegging niet duidelijk was of dat de door PCK aangevoerde redenen onjuist zouden zijn, zijn daarom maar in beperkte mate relevant voor de vraag of PCK de opzegging door PCK van de samenwerkingsovereenkomst gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.
Voorraad
8.11.
Ripstaal stelt dat zij voor € 19.346,31 aan producten van PCK op voorraad heeft. Die voorraad zou voor Ripstaal onverkoopbaar zijn, omdat Ripstaal geen vervolgverkopen kan verzorgen of service op de producten kan verlenen. PCK betwist dat hier sprake is van schade. Het hof acht onvoldoende concreet onderbouwd wat, na het einde van de exclusieve samenwerking, voor Ripstaal exact het feitelijke of juridische beletsel is om de zaken die zij op voorraad heeft te kunnen verkopen aan haar afnemers. Evenmin is het hof gebleken dat PCK verplicht zou zijn om die voorraad – tegen betaling – terug te nemen.
Advocaatkosten
8.12.
Ripstaal heeft een advocaat ingeschakeld nadat zij door een concurrent was aangesproken op de (gestelde) schending van de intellectuele eigendomsrechten van die concurrent. Uit de sommatiebrief die door Ripstaal is overgelegd blijkt dat het geschil gedeeltelijk ziet op teksten en afbeeldingen op de website van Ripstaal: dat regardeert PCK niet. Ook stelt de concurrent dat de producten van PCK inbreuk maken op de producten van de concurrent. Die beschuldiging is door de advocaat van Ripstaal succesvol weerlegd. De kosten van de advocaat zijn door Ripstaal gedragen.
8.13.
De enige juridische grondslag die Ripstaal aanvoert voor haar vorderingen zijn de eisen van de redelijkheid en billijkheid bij de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst. Het hof stelt vast dat geen afspraak is gemaakt over het (ver-)delen van deze kosten, althans dat stellen partijen niet. Het hof dient ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen, maar uit de stellingen van Ripstaal volgt niet dat dit deel van de vordering op een (andere) buitencontractuele grondslag toewijsbaar zou zijn. De advocaatkosten die in dat verband door Ripstaal zijn gedragen waren – op dat moment – ook in haar eigen belang als exclusief verkoper van het product van PCK. Ripstaal weerspreekt niet dat zij (per vergissing) teksten en afbeeldingen van de concurrent heeft gebruikt op haar website en het hof is van oordeel dat de advocatenkosten mede daardoor zijn veroorzaakt. Daarom is van verarming van Ripstaal niet zonder meer sprake, zodat de vordering niet op grond van ongerechtvaardigde verrijking van PCK (artikel 6:212 BW) toewijsbaar is en om dezelfde reden kan niet worden gezegd dat er sprake is geweest van zaakwaarneming door Ripstaal ten behoeve van PCK.
Kosten Matrijs
8.14.
PCK erkent dat Ripstaal € 19.522,45 heeft betaald als helft van de kosten van nieuwe matrijzen. Volgens Ripstaal heeft zij ook een bedrag van € 9.025,98 betaald en heeft zij daarom in totaal (afgerond) € 28.548,00 bijgedragen aan de ontwikkeling voor nieuwe matrijzen. Het hof is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat Ripstaal ook het bedrag van € 9.025,98 heeft voldaan. De rechtbank had daarover al geoordeeld dat de vordering op dit punt onvoldoende onderbouwd is, omdat door Ripstaal geen factuur van PCK is overgelegd, maar alleen een emailbericht, waarin dat bedrag staat genoemd. Ook in hoger beroep is geen nadere onderbouwing gegeven. In het bijzonder ontbreekt een bewijs van betaling. Vast staat dat afgesproken is dat Ripstaal de helft van de ontwikkelingskosten zou dragen: dat betekent dat er een contractuele basis is voor de twee betalingen die Ripstaal heeft verricht. Ook deze vordering is daarom niet op een andere grondslag toewijsbaar.
Overige investeringen en kosten
8.15.
Naast de posten waarop Ripstaal (in hoger beroep) haar vordering concreet baseert, stelt zij nog meer te hebben geïnvesteerd in de samenwerking. Die kosten zijn – gedeeltelijk – door PCK betwist.
Betalingen schoonzoon
8.16.
Vast staat dat Ripstaal, volgens eigen zeggen als onderdeel van de samenwerkingsovereenkomst, een overeenkomst heeft gesloten met de schoonzoon van de directeur van PCK. Die schoonzoon factureerde een bedrag van € 5.000,00 per maand aan Ripstaal, waarvan PCK steeds € 1.000,00 per maand aan Ripstaal vergoedde. Dat Ripstaal een bedrag van € 4.000,00 per maand aan de schoonzoon betaald heeft, is niet in geschil.
Marketingkosten
8.17.
Ripstaal stelt dat zij marketing kosten heeft gemaakt, voor het vertalen van een website, het maken van een brochure en een bedrag van € 2.440,00 per maand voor marketing (op de factuur omschreven als: “
Website, Social media, PPC[pay-per-click reclame op het internet, Hof],
Google ads, PR” gefactureerd in de maanden februari tot en met juni 2020. Dat is door PCK niet gemotiveerd betwist.
8.18.
Daarnaast stelt Ripstaal ook dat zij twee medewerkers in dienst heeft genomen, volgens haar uitsluitend voor de verkoop van PCK-lijngoten in Duitsland ( [persoon C] ) en een back-office medewerker voor de Franse markt ( [persoon D] ). Met betrekking tot [persoon D] is geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat niet vaststaat dat die medewerker is aangenomen voor de verkoop van PCK-producten. PCK overlegt een verklaring van [persoon C] (productie 7 bij memorie van antwoord) waarin hij verklaart dat hij niet is aangenomen voor de verkoop van producten van PCK, en dat dit pas later een toegevoegd product werd, maar dat de producten van Ripstaal zelf prioriteit waren. Ripstaal voert aan dat die verklaring is ingegeven door rancune, maar dat is nog steeds geen onderbouwing van de stelling van Ripstaal dat zij [persoon C] heeft aangenomen voor de verkoop van producten van PCK. Omdat Ripstaal deze stelling ook in hoger beroep niet met concrete gegevens heeft onderbouwd, gaat het hof hieraan voorbij. Ook in hoger beroep is niet komen vast te staan dat het salaris en de reiskosten van [persoon C] in verband staan met de samenwerkingsovereenkomst.
Conclusie
8.19.
Partijen zijn op basis van een mondelinge overeenkomst gaan samenwerken, zonder de looptijd of opzegging van de samenwerking expliciet te regelen. Daaruit volgt dat het risico van een opzegging door de wederpartij, in beginsel door Ripstaal is geaccepteerd als ondernemersrisico, waarbij zwaar weegt dat Ripstaal heeft geaccepteerd dat PCK bedong de samenwerking te kunnen evalueren. Ripstaal was maar in zeer beperkte mate afhankelijk van PCK, namelijk alleen voor het kunnen doorverkopen van de producten zelf, die geen groot aandeel uitmaakten van de omzet of de winst van Ripstaal. De samenwerking heeft minder dan twee jaar geduurd. Van de kosten van de twee medewerkers kan niet komen vast te staan dat die verband houden met de samenwerkingsovereenkomst. De kosten van marketing en betalingen aan de schoonzoon van de directeur van PCK zijn kosten die gedurende de hele looptijd van de samenwerking worden gemaakt. Het gaat hier niet om hoge investeringen vooraf die in de looptijd van de samenwerking moeten worden terugverdiend.
8.20.
De marketingkosten en advocaatkosten zijn ook mede ten behoeve van Ripstaal zelf gemaakt, die op dat moment immers de exclusieve verkoper van de producten was. Zelfs als juist is dat PCK wist van die kosten, weegt zwaar dat PCK een zeer beperkte rol heeft gespeeld bij de keuze van Ripstaal om die kosten te maken. Met betrekking tot de matrijzen geldt, volgens Ripstaal zelf, dat zij door haar betalingen ook voor de helft eigenaar is geworden van de nieuwe matrijzen. Ook hier geldt dat de afspraak is dat Ripstaal de helft van de ontwikkelingskosten draagt, zonder dat zij bedongen heeft dat bij een eventueel voortijdig einde van de samenwerking, dit gevolgen zou hebben. Ook hier ziet het hof geen ongelijkheid tussen partijen of ander beletsel om die afspraken te maken. Daarmee is dit onderdeel van de risico’s die Ripstaal is gaan lopen.
8.21.
Gelet op de omstandigheid dat Ripstaal zelf haar opdrachtrelatie met de schoonzoon van de directeur van PCK ziet als onderdeel van de samenwerkingsovereenkomst , verbindt het hof geen consequenties aan het betoog van Ripstaal dat haar geschil met die schoonzoon heeft geleid tot de opzegging door PCK . Of dat de daadwerkelijke reden is geweest voor de opzegging, kan daarom in het midden blijven.
8.22.
Alle omstandigheden afwegend, ziet het hof daarom onvoldoende grond om te oordelen dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een schadevergoeding. Alle vorderingen van Ripstaal die in dit hoger beroep aan de orde zijn stranden daarop.
8.23.
Het hof komt daarbij aan bewijslevering niet toe, omdat partijen geen (voldoende onderbouwde) stellingen innemen die door de wederpartij zijn betwist en als zij zouden worden bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
8.24.
Omdat PCK niet aansprakelijk is en de hoofdvordering wordt afgewezen, heeft Ripstaal ook geen recht op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten of beslagkosten. Ook die vorderingen moeten daarom in hoger beroep worden afgewezen. Dat betekent dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bekrachtigen.
8.25.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Ripstaal in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
8.25.1.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van PCK worden vastgesteld op:
- griffierecht
783,00
- salaris advocaat
4.314,00
(2 punten × appeltarief IV)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals in de beslissing vermeld)
- totaal:
5.275,00
8.26.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.

5.De uitspraak

Het hof:
8.27.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 7 september 2022;
8.28.
veroordeelt Ripstaal in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van PCK vastgesteld op € 5.275,00, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest en, als Ripstaal niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening;
8.29.
verklaart dit arrest met betrekking tot de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E. Loesberg, O.G.H. Milar en J.G.J. Rinkes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 april 2024.
griffier rolraadsheer