Parketnummer : 20-001300-20
Uitspraak : 28 maart 2024
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 29 juni 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-997825-13 tegen:
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats en datum] ,
wonende te [woonplaats] .
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld ter zake van:
- feit 1: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
- feit 2: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
- feit 3: medeplegen van witwassen,
tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Daarnaast heeft de rechtbank beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
De rechtbank heeft -gelet op de bewijsoverwegingen- de verdachte vrijgesproken van het onder feit 2 deelonderdeel: de inkomensverklaring DOC-104.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot partiële vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in diens hoger beroep, voor zover dat tegen de beschermde (partiële) vrijspraak onder feit 2 is gericht.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat het hof zal bewezen verklaren hetgeen onder feiten 1 primair, en 2 is tenlastegelegd en aan de verdachte zal opleggen een werkstraf voor de duur van 240 uren, als ook een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 1 jaar. De advocaat-generaal heeft vrijspraak bepleit voor hetgeen aan de verdachte onder feit 3 ten laste is gelegd.
Namens verdachte is integrale vrijspraak bepleit, alsmede een strafmaatverweer gevoerd en verweer gevoerd tegen de oplegging van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Overneming gronden, al dan niet aangevuld
Hoewel het hof het beroepen vonnis in zijn geheel vernietigt, kan het hof zich grotendeels vinden in de daaraan door de rechtbank ten grondslag gelegde gronden. Voor zover het hof zich in die gronden kan vinden, heeft het hof die hierna overgenomen. Waar nodig heeft het hof die gronden aangevuld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- tenlastegelegd dat:
1. primair
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2009 tot en met 1 juli 2010 te Berlicum en/of Eindhoven en/of Veldhoven en/of Nistelrode en/of Veghel en/of Den Bosch, in elk geval in Nederland, en/of te Altea, in elk geval in Spanje, meermalen althans eenmaal, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk een of meer geldbedragen, in elk geval enig groot geldbedrag, dat geheel of ten dele toebehoorde(n) aan
[benadeelde partij 1] (AG-021) op of omstreeks 11 juni 2009 en/of
[benadeelde partij 2] (AG-006) op of omstreeks 26 juni 2009 en/of
[benadeelde partij 3] (AG-015) op of omstreeks 30 juni 2009 en/of
[benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] (AG-014) op of omstreeks 17 juli 2009 en/of
[benadeelde partij 6] (AG-020) op of omstreeks 24 september 2009 en/of
[benadeelde partij 7] (AG-007) op of omstreeks 2 december 2009 en/of
[benadeelde partij 8] en/of [benadeelde partij 9] (AG-009) op of omstreeks 5 maart 2010 en/of
[benadeelde partij 10] en/of [benadeelde partij 11] (GIO) op of omstreeks 12 april 2010 en/of [benadeelde partij 12] (AG-004) op of omstreeks 24 juni 2010;
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader( s), welk geldbedrag verdachte en/of haar mededader(s) uit hoofde van haar, verdachtes, persoonlijke dienstbetrekking als (alleen/zelfstandig bevoegd) directeur bij/van [betrokken bedrijf 1] en/of uit naam van [betrokken bedrijf 2] en/of van een beroep van/als financieel adviseur en/of tegen geldelijke vergoeding
in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
immers heeft verdachte de aan haar ter beschikking gestelde geldbedragen aangewend voor een ander doel dan waarvoor verdachte deze geldbedragen onder zich heeft gekregen, te weten om te beleggen in en/of aan te kopen Amerikaanse Life Settlements (levensverzekeringen);
1. subsidiair
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2009 tot en met 1 juli 2010 te Berlicum en/of Eindhoven en/of Veldhoven en/of Nistelrode en/of Veghel en/of Den Bosch, in elk geval in Nederland, en/of te Altea, in elk geval in Spanje, meermalen althans eenmaal, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de hierna genoemde personen en/of rechtspersonen één of meermalen heeft/hebben bewogen tot de afgifte van één of meer geldbedragen, in totaal 1.310.601,10 euro(AMB-0078), althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, en/of het aangaan van een schuld, te weten;
[benadeelde partij 1] (AG-02 1) tot afgifte van: 35.000 euro, althans enig geldbedrag op of omstreeks 11 juni 2009; en/of
[benadeelde partij 2] (AG-006) tot afgifte van: 30.000 euro. althans enig geldbedrag op of omstreeks 26 juni 2009: en/of
[benadeelde partij 3] (AG-015) tot afgifte van: 100. 000 euro. althans enig geldbedrag op of omstreeks 30 juni 2009; en/of
[benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] (AG-014) tot afgifte van: 40. 000 euro, althans enig geldbedrag op of omstreeks 17 juli 2009; en/of
[benadeelde partij 6] (AG-020) tot afgifte van: 44.534, 13 euro, althans enig geldbedrag op of omstreeks 24 september 2009; en/of
[benadeelde partij 7] (AG-007) tot afgifte van: 47.000 euro, althans enig geldbedrag op of omstreeks 2 december 2009; en/of
[benadeelde partij 8] en/of [benadeelde partij 9] (AG-009) tot afgifte van: 25.000 euro, althans enig geldbedrag op of omstreeks 5 maart 2010; en/of
[benadeelde partij 10] en/of [benadeelde partij 11] (G10) tot afgifte van: 70.000 euro, althans enig geldbedrag op of omstreeks 12 april 2010; en/of
[benadeelde partij 12] (AG-004) tot afgifte van: 35.000 euro, althans enig geldbedrag op of omstreeks 24 juni 2010;
immers heeft zij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) met voornoemd oogmerk - zakelijk weergeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, terwijl [betrokken bedrijf 1] . en/of zij, verdachte, met (een aantal van) bovengenoemde perso(o)n(en) een (soms jarenlange) vertrouwensrelatie had (als financieel adviseur), bovengenoemde perso(o)n(en) een (beleggings)product aangeboden (onder de naam '(Ex) Partner Hypotheekplan" en/of "Ex Partner Hypotheek" en/of "De lnkomensaanvuller”), waarbij (telkens) werd voorgehouden en/of voorgewend en/of afgesproken:
-dat [betrokken bedrijf 1] . en/of zij, verdachte, een bonafide bemiddelaar is in financiële diensten; en/of
-dat de inlegger in de huidige woning zou kunnen blijven wonen; en/of
-dat de ingelegde gelden worden gebruikt om Life Settlements polissen in Amerika en/of Amerikaanse levensverzekeringen aan te kopen; en/of
-ten aanzien van [benadeelde partij 13] en/of [benadeelde partij 14] en/of [benadeelde partij 8] dat het product een (levens)verzekering betreft; en/of
-dat de inlegger maandelijks een rentevergoeding en/of (rendements)uitkering (van 15% en/of 12%) ontvangt voor een periode van 10 jaren; en/of
-dat het ingelegde geld na het verstrijken van de looptijd (van 10 jaren) van de investering gegarandeerd zou worden terugbetaald; en/of
-dat de ontvangen gelden op een (derdengeld)rekening bij [betrokken bedrijf 3] in Amerika wordt gehouden en/of gestald (ten behoeve van de premieafdracht van de polissen); en/of
-dat de polis na betaling eigendom is van de investeerder en/of de polis na betaling van 50.000 euro eigendom is van de investeerder en/of de polis na betaling eigendom is van [betrokken bedrijf 2] ; en/of
-dat het product door de AFM is goedgekeurd; en/of
-dat ter zekerheid Life lnsurance Settlement Association (USA) (een Amerikaanse overheidsorganisatie) controle houdt op de wettelijkheid van de polis en/of de gezondheid en/of de leeftijd van verzekerde en/of de status van de levensverzekeringmaatschappij;
waardoor bovengenoemde perso(o)n(en) en/of andere personen werden bewogen tot de (girale) afgifte van bovengenoemd(e) geldbedrag(en);
1. meer subsidiair
[medeverdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of één of meer andere (rechts)personen op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2009 tot en met 1 juli 2010 te Berlicum en/of Eindhoven en/of Veldhoven en/of Nistelrode en/of Veghel en/of Den Bosch, in elk geval in Nederland. en/of te Altea, in elk geval in Spanje,
meermalen althans eenmaal, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander( en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
de hierna genoemde personen en/of rechtspersonen één of meermalen heeft/hebben bewogen tot de afgifte van één of meer geldbedragen, in totaal 1.310.601, 10 euro (AMB-0078), althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, en/of het aangaan van een schuld, te weten;
[benadeelde partij 1] (AG-02 1) tot afgifte van: 35.000 euro, althans enig geldbedrag op of omstreeks 11 juni 2009; en/of
[benadeelde partij 2] (AG-006) tot afgifte van: 30.000 euro. althans enig geldbedrag op of omstreeks 26 juni 2009: en/of
[benadeelde partij 3] (AG-015) tot afgifte van: 100.000 euro. althans enig geldbedrag op of omstreeks 30 juni 2009; en/of
[benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] (AG-014) tot afgifte van: 40.000 euro, althans enig geldbedrag op of omstreeks 17 juli 2009; en/of [benadeelde partij 6] (AG-020) tot afgifte van: 44.534, 13 euro, althans enig geldbedrag op of omstreeks 24 september 2009; en/of
[benadeelde partij 7] (AG-007) tot afgifte van: 47.000 euro, althans enig geldbedrag op of omstreeks 2 december 2009; en/of
[benadeelde partij 8] en/of [benadeelde partij 9] (AG-009) tot afgifte van: 25.000 euro, althans enig geldbedrag op of omstreeks 5 maart 2010; en/of
[benadeelde partij 10] en/of [benadeelde partij 11] (G10) tot afgifte van: 70.000 euro, althans enig geldbedrag op of omstreeks 12 april 2010; en/of
[benadeelde partij 12] (AG-004) tot afgifte van: 35.000 euro, althans enig geldbedrag op of omstreeks 24 juni 2010;
immers heeft/hebben [medeverdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of mededader(s) (telkens) met voornoemd oogmerk - zakelijk weergeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, terwijl [betrokken bedrijf 1] en/of zij, verdachte, met (een aantal van) bovengenoemde perso(o)n(en) een (soms jarenlange) vertrouwensrelatie had (als financieel adviseur), bovengenoemde perso(o)n(en) een (beleggings)product aangeboden (onder de naam "(Ex) Partner Hypotheekplan" en/of "Ex Partner Hypotheek" en/of "De lnkomensaanvuller”), waarbij (telkens) werd voorgehouden en/of voorgewend en/of afgesproken:
-dat [betrokken bedrijf 1] . en/of zij, verdachte, een bonafide bemiddelaar is in financiële diensten; en/of
-dat de inlegger in de huidige woning zou kunnen blijven wonen; en/of
-dat de ingelegde gelden worden gebruikt om Life Settlements polissen in Amerika en/of Amerikaanse levensverzekeringen aan te kopen; en/of
-ten aanzien van [benadeelde partij 13] en/of [benadeelde partij 14] en/of [benadeelde partij 8] dat het product een (levens)verzekering betreft; en/of
-dat de inlegger maandelijks een rentevergoeding en/of (rendements)uitkering (van 15% en/of 12%) ontvangt voor een periode van 10 jaren; en/of
-dat het ingelegde geld na het verstrijken van de looptijd (van 10 jaren) van de investering gegarandeerd zou worden terugbetaald; en/of
-dat de ontvangen gelden op een (derdengeld)rekening bij [betrokken bedrijf 3] in Amerika wordt gehouden en/of gestald (ten behoeve van de premieafdracht van de polissen); en/of
-dat de polis na betaling eigendom is van de investeerder en/of de polis na betaling van 50. 000 euro eigendom is van de investeerder en/of de polis na betaling eigendom is van [betrokken bedrijf 2] ; en/of
-dat het product door de AFM is goedgekeurd; en/of
-dat ter zekerheid Life lnsurance Settlement Association (LISA) (een Amerikaanse overheidsorganisatie) controle houdt op de wettelijkheid van de polis en/of de gezondheid en/of de leeftijd van verzekerde en/of de status van de levensverzekeringmaatschappij;
waardoor bovengenoemde perso(o)n(en) werden bewogen tot de (girale) afgifte van bovengenoemd(e) geldbedrag(en),
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2009 tot en met 1 juli 2010 te Berlicum en/of Eindhoven en/of Veldhoven en/of Nistelrode en/of Veghel en/of Den Bosch, in elk geval in Nederland, en/of te Altea, in elk geval in Spanje, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door daartoe
-contact(en) te maken en/of onderhouden met bovengenoemde perso(o)n(en) en/of
-de huidige hypothe(e)k(en) van bovengenoemde perso(o)n(en) over te sluiten opdat (een) geldbedrag(en) vrijkwam(en) om in te leggen;
2.
Zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2007 tot en met 4 juni 2009 te Berlicum en/of Eindhoven en/of Veldhoven en/of Nistelrode en/of Veghel en/of Den Bosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer inkomensverklaringen (DOC-0119 en/of DOC-0063) en/of hypotheekaanvraagformulier(en) (DOC-0062 en/of DOC-0122), zijnde (telkens) (een) geschrift(en) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of heeft vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - (telkens) in/op dat/die inkomensverklaring(en) en/of hypotheekaanvraagformulier(en) een te hoog (jaar)inkomen vermeld/ingevuld, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
3.
zij op één of meer tijdstip(pen), gelegen in of omstreeks de periode van 29 januari 2008 tot en met 27 augustus 2013 te Berlicum en/of Eindhoven en/of Veldhoven en/of Nistelrode en/of Veghel en/of Den Bosch, in elk geval in Nederland, en/of te Altea, in elk geval in Spanje, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, van één of meerdere voorwerpen, te weten: één of meer geldbedragen van in totaal 94.807,50 euro (AMB-105), althans enig(e) geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen of verhuld en/of verborgen of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) voorwerp(en) was en/of voornoemd(e) voorwerp(en) voorhanden had, en/of voornoemd(e) voorwerp(en) heeft/hebben verworven en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet en/of van voornoemd(e) gebruik heeft/hebben gemaakt, door dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) te laten storten op rekeningen waar zij, verdachte, de beschikking over had en/of rekeningen van bedrijven die gelieerd zijn aan haar, verdachte en/of haar mededader(s) en/of (vervolgens) die voorwerp(en)/geldbedrag(en) gedeeltelijk, te gebruiken voor privédoeleinden, terwijl zij, verdachte, (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak, onder 1 primair tenlastegelegde verduistering (in dienstbetrekking)
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof is op basis van het dossier niet vast komen te staan dat de verdachte de gelden die zijn omschreven in de tenlastelegging al dan niet uit hoofde van haar dienstbetrekking onder zich had. Aldus is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde verduistering in dienstbetrekking.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair
zij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2009 tot en met 1 juli 2010 in Nederland,
meermalen, tezamen en in vereniging met een ander,
telkens met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels,
de hierna genoemde personen één of meermalen heeft bewogen tot de afgifte van één of meer geldbedragen, in totaal 426.534,13 euro, te weten;
[benadeelde partij 1] tot afgifte van:
35.000 euro op 11 juni 2009;
[benadeelde partij 2] tot afgifte van:
enig geldbedrag in 2009;
en
[benadeelde partij 3] tot afgifte van:
100.000 euro in juni 2009;
en
[benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] tot afgifte van:
40.000 euro omstreeks 17 juli 2009;
[benadeelde partij 6] tot afgifte van:
44.534,13 euro op 24 september 2009;
[benadeelde partij 7] tot afgifte van:
47.000 euro omstreeks 2 december 2009;
en
[benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 9] tot afgifte van:
25.000 euro in maart 2010;
[benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 11] tot afgifte van:
70.000 euro in april 2010;
[benadeelde partij 12] tot afgifte van:
35.000 euro in juni 2010;
immers hebben zij, verdachte en haar mededader telkens met voornoemd oogmerk - zakelijk weergeven - opzettelijk bedrieglijk en in strijd met de waarheid,
terwijl [betrokken bedrijf 1] . en zij, verdachte, met (een aantal van) bovengenoemde personen een (soms jarenlange) vertrouwensrelatie had (als financieel adviseur), bovengenoemde personen een (beleggings)product aangeboden (onder de naam "De lnkomensaanvuller”), waarbij telkens werd voorgehouden en/of voorgewend en/of afgesproken:
-dat [betrokken bedrijf 1] . en zij, verdachte, een bonafide bemiddelaar is in financiële diensten; en/of
-dat de inlegger in de huidige woning zou kunnen blijven wonen; en/of
-dat de ingelegde gelden worden gebruikt om Life Settlements polissen in Amerika en/of Amerikaanse levensverzekeringen aan te kopen; en/of
- dat het product een (levens)verzekering betreft; en/of
-dat de inlegger maandelijks een rentevergoeding en/of (rendements)uitkering (van 15% en/of 12%) ontvangt voor een periode van 10 jaren; en/of
-dat het ingelegde geld na het verstrijken van de looptijd (van 10 jaren) van de investering gegarandeerd zou worden terugbetaald; en/of
-dat de ontvangen gelden op een (derdengeld)rekening bij [betrokken bedrijf 3] in Amerika wordt gehouden en/of gestald (ten behoeve van de premieafdracht van de polissen); en/of
-dat de polis na betaling eigendom is van de investeerder en/of de polis na betaling eigendom is van [betrokken bedrijf 2] ; en/of
-dat het product door de AFM is goedgekeurd; en/of
-dat ter zekerheid Life lnsurance Settlement Association (USA) (een Amerikaanse overheidsorganisatie) controle houdt op de wettelijkheid van de polis en/of de gezondheid en/of de leeftijd van verzekerde en/of de status van de levensverzekeringmaatschappij;
waardoor bovengenoemde personen en/of andere personen werden bewogen tot de (girale) afgifte van bovengenoemde geldbedragen.
2.
op tijdstippen in de periode van 1 november 2007 tot en met 4 juni 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
inkomensverklaringen en hypotheekaanvraagformulieren,
zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken,
immers hebben zij, verdachte, en haar mededader valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - telkens in/op die inkomensverklaring en hypotheekaanvraagformulier een te hoog (jaar)inkomen vermeld/ingevuld, zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
op tijdstippen gelegen in de periode van 29 januari 2008 tot en met 27 augustus 2013
in Nederland en in Spanje,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen meermalen, van één of meerdere voorwerpen, te weten:
geldbedragen
heeft verworven en/of van voornoemde gebruik heeft gemaakt, door die geldbedragen te laten storten op rekeningen waar zij, verdachte, de beschikking over had en/of rekeningen van bedrijven die gelieerd zijn aan haar, verdachte en/of haar mededader en/of vervolgens die geldbedragen gedeeltelijk, te gebruiken voor privédoeleinden,
terwijl zij, verdachte, telkens wist, dat bovenomschreven geldbedragen geheel of gedeeltelijk - middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring zijn opgenomen en uitgewerkt in een bewijsmiddelbijlage. Deze aanvulling wordt aan dit arrest gehecht en maakt integraal onderdeel uit van dit arrest.
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Overwegingen ten aanzien het onder feit 1, subsidiair tenlastegelegde; de oplichtingen
Aan de in de tenlastelegging genoemde inleggers zijn producten aangeboden onder de naam “ Inkomensaanvuller ”. Voorheen gepresenteerd als ex-partner hypotheek (EPH) (ook wel: zorgzaam scheiden genoemd).
Door de verkopers van het product werd een hoog vast rendement gedurende 10 jaren gegarandeerd, vertaald in maandelijkse vaste uitkeringen waarmee de (hogere) hypotheeklasten konden worden betaald. Na ommekomst van die 10 jaren werd een volledige terugbetaling van het ingelegde bedrag gegarandeerd. De Inkomensaanvuller hield in dat de inlegger 10 jaar lang rendement zou ontvangen als aanvulling op het inkomen (bijvoorbeeld in geval van eerder stoppen met werken) en dat de inleg na 10 jaar terug ontvangen zou worden. De Inkomensaanvuller verschilde slechts in zoverre van EPH dat hiertoe ook inleggers werden bewogen die niet in een echtscheidingssituatie zaten en bijvoorbeeld eigen liquide middelen aanwendden voor de aankoop van het product.
Bij het product werden rendementen van 12% tot 15% in het vooruitzicht gesteld. Het rendement zou worden gehaald uit Amerikaanse ‘life settlements’ (levensverzekeringen). De inleggers zouden volgens het voorlichtingsmateriaal eigenaar worden van een polis van een life settlement uit Amerika. Als die polis gedurende de 10 jaar tot uitkering zou komen, zouden ze ook dat geld uitgekeerd krijgen.
De inleggers ontvingen gedurende enige tijd een maandelijkse uitkering, zoals overeengekomen. Die uitkering werd evenwel betaald uit de inleg en van de rekeningen waarop zij hun inleg hadden voldaan. Van enig behaald rendement op investeringen van de ingelegde gelden in de Amerikaanse ‘life settlements’ was geen sprake. De maandelijkse uitkeringen aan inleggers werden na verloop van tijd gestaakt. In geen van de gevallen is de afgesproken termijn van 10 jaren gehaald, noch is de inleg op enigerlei wijze terugbetaald.
Medeverdachte [medeverdachte] was nauw betrokken bij de ontwikkeling van zowel de inkomensaanvuller als EPH.
De bedoeling was dat [betrokken bedrijf 4] de Amerikaanse ‘life settlement’-polissen zou aankopen.
Verdachte zou door middel van haar eenmanszaak [betrokken bedrijf 5] en later haar vennootschap [betrokken bedrijf 1] de verkoop van de inkomensaanvuller voor haar rekening nemen.
Daarbij zijn aan afnemers van de producten beloften gedaan en zaken in het vooruitzicht gesteld die niet zijn waargemaakt en waarvan bij aanvang reeds duidelijk was dat die ook niet konden worden waargemaakt. Zo stelt het hof vast dat het realiseren van een rendement van 12-15% naar algemene ervaringsregels al lastig is, maar dit geldt zeker wanneer de periodieke uitkeringen aan inleggers uit hun eigen inleg worden (terug)betaald en derhalve niet volledig worden aangewend voor het doel waarvoor is ingelegd, te weten aankoop van een premiebetaling voor ‘life settlements’. Daarbij is voorgespiegeld dat de uitkering op een life settlement-polis aan de betrokken investeerder als eigenaar van die polis zou worden uitbetaald. Nog daargelaten de vraag of er daadwerkelijk life settlements zijn aangekocht, hoeveel, tegen welke bedragen en welke waarde die vertegenwoordigden, het voorgaande zou betekenen dat er nergens geld wordt gegenereerd, terwijl daarbij nog de verplichting bestond tot teruggave van het volledige ingelegde bedrag aan de inlegger. Medeverdachte [medeverdachte] , vanaf het begin ontwikkelaar van het product, en verdachte, financieel adviseur, moeten hebben geweten dat tegen deze voorwaarden, waarop inleggers zijn ingegaan, geen gezond financieel product kon worden gerealiseerd en aangeboden. Daarnaast waren verdachten de enige personen die deze beleggingsproducten op dat moment hebben aangeboden. De verdachte wist daarbij dat er geen sprake was van een AFM-vergunning.
Bij het “in de markt zetten” van het product zijn verdachten er ook op gewezen dat het product niet realistisch was. Getuige [betrokken persoon 1] heeft verklaard dat hij voor juni 2009 tegen medeverdachte [verdachte 2] heeft gezegd dat het product zoals dat werd aangeboden niet kon. Voor zover de verdediging daarover heeft aangevoerd dat de verklaring van de getuige niet betrouwbaar kan worden geacht, nu hij nota bene zelf in het product heeft geïnvesteerd, is het hof van oordeel dat dit verweer niet opgaat nu uit het dossier blijkt dat hij het EPH product in 2008 heeft aangekocht en hij pas vanaf 2009 een kritische houding heeft gevormd over de producten en de inkomensaanvuller, waarna hij uiteindelijk in de zomer van 2009 is weggegaan.
Uit het e-mailbericht van [betrokken persoon 3] van 9 oktober 2009 blijkt dat het rendement in de huidige situatie te hoog was en dat de polissen in eigendom van [betrokken bedrijf 2] zouden moeten blijven, terwijl er ook een voorraad aan polissen nodig zou zijn om risico’s te ondervangen. Desondanks zijn verdachten al die tijd doorgegaan met het verkopen van de Inkomensaanvuller.
De verdachte en haar medeverdachte hebben bovendien nog meer toezeggingen gedaan aan de inleggers, die zij gedurende de jaren dat de producten hebben gelopen niet zijn nagekomen. Voorafgaand aan de inkomensaanvuller, op het moment dat begonnen werd met het sluiten van overeenkomsten met inleggers, was er in het geheel nog geen structuur opgezet om het geld van de inleggers te laten renderen, terwijl dat wel aan de inleggers werd voorgespiegeld. Immers, pas ná het sluiten van de eerste overeenkomsten ontstond het idee om via [betrokken bedrijf 4] Amerikaanse life-settlement-polissen aan te kopen, maar dat idee was nog niet ten uitvoer gebracht op het moment dat [betrokken persoon 2] besloot om uit de onderneming te stappen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn desalniettemin steeds doorgegaan met het aanbieden van het product EPH . Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat nimmer enige structuur voor de aankoop van levensverzekeringen uit Amerika is gerealiseerd. Evenmin is was er een toegezegde derdengeldrekening ter beheer van ingelegde gelden en vanwaar het geld is gebruikt om polissen aan te kopen, noch een stichting van waaruit het geld van de inleggers daadwerkelijk beheerd werd. Zo er al polissen zijn aangeschaft via [betrokken bedrijf 4] was dat ten enenmale onvoldoende om de gedane beloften aan de inleggers waar te maken. Er zijn feitelijk geen ‘life settlement’-polissen overgedragen aan inleggers. De documenten betreffende het op naam zetten van polissen, die aan inleggers zijn verstrekt als ware het polissen, betroffen slechts door verdachten ontworpen documenten. Deze documenten bezaten geen rechtsgeldigheid, op grond waarvan inleggers jegens de Amerikaanse verzekeringsmaatschappij aanspraak hadden kunnen maken op een uitkering van die betreffende ‘life settlement’-polis. Aan verschillende inleggers zijn bovendien dezelfde ‘polissen’ verstrekt, terwijl zij elk een eigen polis zouden ontvangen.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn ondanks al het vorenstaande steeds doorgegaan met het verkopen van de producten. Daarbij hebben zij het doen voorkomen alsof zij handelden namens ondernemingen, namens wie zij evenwel niet bevoegd waren te handelen. Zowel buiten [betrokken persoon 2] om, als na vertrek van [betrokken persoon 2] uit de onderneming, sloten verdachte en zijn medeverdachte overeenkomsten met inleggers alsof zij namens [betrokken persoon 2] handelden. Ze verkochten na diens vertrek nog het product, De Inkomensaanvuller , dat werd aangeboden namens [betrokken bedrijf 2] , terwijl haar bestuurder en enig bevoegde getuige Van Kessel daarmee niet had ingestemd. Buiten medeweten van getuige Van Kessel om zijn verdachten met het product de markt opgegaan en zijn visitekaartjes en briefpapier op naam van [betrokken bedrijf 2] besteld en gebruikt. Medeverdachte [medeverdachte] tekende de overeenkomsten met de inleggers namens [betrokken bedrijf 2] , soms op zijn eigen naam en soms op naam van zijn zoon, terwijl hij daartoe niet gerechtigd was.
Aan inleggers is nog voorgehouden dan wel voorgewend dat ter zekerheid de Life Insurance Settlement Association (LISA) (een Amerikaanse overheidsorganisatie) controle houdt op de wettelijkheid van de polis en/of de gezondheid en/of de leeftijd van verzekerde en/of de status van de levensverzekeringmaatschappij. Van dergelijke controle was in het geval van onderhavige producten hoegenaamd geen sprake.
Het verweer van verdachte dat zij steeds het vertrouwen had dat alles in orde was, volgt het hof gelet op het voorgaande niet. Verdachte moet hebben geweten dat zij een product aanbood dat niet realistisch was. Zij was immers de enige persoon die dit product aanbood, waarbij zij wist dat er om tot een goed product te komen er grote groepen mensen in het product zouden hebben moeten investeren, hetgeen zij niet in haar eentje kon aanbieden. Daarnaast was zij op de hoogte dat het product niet de vergunning had van het AFM, en wist zij dat een deel van de inleg werd besteed aan de rendement uitkeringen, waarbij er geen polissen werden overgedragen aan haar beleggers.
Het hof acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en haar medeverdachte van meet af aan wisten dat er op geen enkele wijze een structuur gerealiseerd was waarbinnen gelden konden worden ingelegd, beheerd of gebruikt om polissen aan te kopen, teneinde na te kunnen komen wat aan de inleggers is toegezegd, op de wijze die was toegezegd. Er is voor zover het hof uit het dossier kan opmaken hooguit een zeer beperkt aantal polissen aangekocht, althans volstrekt onvoldoende voor een uit een oogpunt van risicobeheersing gezonde financiële basis voor hetgeen werd aangeboden. Die situatie is in de loop der tijd niet gewijzigd. Desondanks zijn jarenlang inleggers bewogen grote bedragen in te leggen. Hun maandelijkse rendement is betaald uit hun eigen inleg dan wel de inleg van nieuwe inleggers, hetgeen de kenmerken vertoont van een piramideconstructie. Ook hiervan waren verdachte en de medeverdachte op de hoogte.
Het hof is van oordeel dat het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling blijkt uit de feitelijke omstandigheden, waaronder de bedrijfsvoering, op grond waarvan verdachten wisten of moesten weten dat de aangegane verplichtingen niet nagekomen zouden kunnen worden. Naar het oordeel van het hof hebben verdachten moeten beseffen dat hun handelen als noodzakelijk (en dus door hen gewild) gevolg met zich bracht dat zij of een ander onrechtmatig bevoordeeld zouden worden. Uit onderzoek is gebleken dat inleggelden na ontvangst vrijwel meteen werden aangewend voor geheel andere doeleinden dan de aankoop van polissen, bijvoorbeeld voor de huur van de sportschool van de partner van verdachte en privé-uitgaven van verdachten.
Het hof overweegt dat uit met name de aanvullende verklaringen van aangevers (zie bewijsmiddelenbijlage) blijkt op grond waarvan zij ertoe bewogen zijn deel te nemen en geldbedragen in te leggen.
Als de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de aan de inleggers gedane en in brochures weergegeven mededelingen in onderling verband en samenhang worden bezien, is voor de rechtbank duidelijk dat bij de inleggers door dat samenweefsel van verdichtsels een onjuiste voorstelling van zaken in het leven is geroepen.
Het hof acht ook wettig en overtuigend bewezen dat aangevers mede zijn bewogen tot de afgifte van gelden door hen de vertrouwen wekkende omstandigheid voor te wenden dat de Amerikaanse overheidsinstantie LISA betrokken was.
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat verdachte en medeverdachte nauw en bewust hebben samengewerkt bij het aantrekken van inleggers. De medeverdachte had als financieel adviseur de meeste persoonlijke contacten met de inleggers en was uit hoofde van haar beroep en die contacten vaak ook op de hoogte van de vermogenspositie van de inleggers. Met een deel van hen had zij al eerder een vertrouwensrelatie opgebouwd.
Medeverdachte [medeverdachte] speelde een belangrijke rol op de achtergrond en werd door medewerkers gezien als de spil in het geheel. Verdachte had nauw contact met medeverdachte [medeverdachte] over de verschillende inleggers, over de ontwikkeling en de inhoud van de producten en de opmaak van brochures en visitekaartjes op naam van [betrokken bedrijf 2] . Soms werden de inleggers door hen samen bezocht.
De verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte] vennootschapsrechtelijk niet gerechtigd was om namens [betrokken bedrijf 2] overeenkomsten met derden aan te gaan, maar heeft dit wel laten gebeuren, en de verdachte wist bovendien naar welke rekeningen de inleggers gelden overmaakten en dat dit rekeningen waren waarop de medeverdachte [medeverdachte] gemachtigde was. Verdachte ontving op haar beurt gelden van die rekeningen.
In enkele gevallen ontving verdachte al een dag na de inleg door inleggers gelden op haar rekening. Met één van de inleggers ging verdachte zelfs naar de bank toe om de overboeking naar de rekening op naam van [zoon medeverdachte] in orde te maken, waarna zij ook dan weer een dag later een aanzienlijk bedrag op haar rekening ontving.
In navolging van de rechtbank concludeert het hof dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte is komen vast te staan.
Door hun nauwe betrokkenheid waren verdachten volledig op de hoogte van de onjuistheid van het voorgespiegelde “beleggingsproduct”. Zij hebben doelbewust een product aangeboden en in stand gehouden waarvan zij wisten dat het in geen enkel opzicht voldeed aan de toezeggingen. Zij wisten dat de terugbetaling van de ingelegde gelden beslist niet was gegarandeerd en dat de inleggelden niet zouden gaan renderen zoals voorgespiegeld.
Hetgeen de verdediging in hoger beroep thans nog heeft aangevoerd, maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders.
Overwegingen ten aanzien het onder feit 2 tenlastegelegde; valsheid in geschrifte
Ten aanzien van document DOC-062.
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen bewijs is voor de betrokkenheid en geen bewijs is geleverd ten aanzien van de opzet van de valsheid van de verdachte bij de hypotheekaanvraagformulier van [benadeelde partij 15] , nu zij ook is vrijgesproken van het document van de Eigen Verklaring.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de aangetroffen schriftelijke bescheiden, en in onderlinge samenhang, wettig en overtuigend worden vastgesteld dat deze (mede) door de verdachte valselijk is opgemaakt. Hetgeen de verdediging daarover heeft aangevoerd maakt dit niet anders. Naar het oordeel van het hof is de verdediging eveneens niet in haar belangen geschaad doordat zij niet in staat is om de betrokken persoon hierover te kunnen horen. Het document is niet getekend, hetgeen ook bij de andere formulieren het geval is. Waarbij op 27 november 2007 een e-mailbericht door verdachte is gestuurd met de betreffende hypotheekaanvraag, waaruit haar betrokkenheid en wetenschap ten aanzien van dat formulier volgt. Het hof verwerpt dan ook het verweer in alle onderdelen.
Ten aanzien van documenten DOC-0119 en DOC-0122 en DOC-0063
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen bewijs is voor de betrokkenheid en geen bewijs is geleverd ten aanzien van de opzet van de valsheid van de verdachte bij de hypotheekaanvraagformulier en Inkomensverklaring van [benadeelde partij 16] en de Eigen Verklaring van mevrouw [benadeelde partij 17] .
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de aangetroffen schriftelijke bescheiden, en in onderlinge samenhang, wettig en overtuigend worden vastgesteld dat deze (mede) door de verdachte valselijk is opgemaakt, en dat zij daar vanaf wist. Ten aanzien van Doc-119, te weten het inkomen, en Doc-122, te weten de hypotheekaanvraag, is naar het oordeel van het hof eveneens redengevend dat ten aanzien van de hypotheekverstrekking daarvan middels een e-mailbericht de aanvraag van acceptatie door de verdachte is gedaan, waarbij er een handtekening op die aanvraag is opgenomen. Daarin staan twee bedragen genoemd die samen precies tot het bedrag komen van het inkomen.
Uit de verklaring van [benadeelde partij 16] blijkt voorts dat in het formulier dat onjuiste inkomen staat opgenomen, dat hij eveneens geen hoger beroep onderwijs heeft gevolgd, de opgenomen dienstbetrekking onjuist is en geeft de aangever daarover aan dat hij werkloos was en vermoedelijk het document blanco heeft getekend. Waarbij hij eveneens aangeeft dat de ingevulde inkomensverklaring niet in zijn handschrift is ondertekend. Het kan derhalve niet anders dan dat de verdachte dat heeft ingevuld.
Al met al is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte daar vanaf wist. De verklaring is ondertekend, waarbij de verdachte tijdens het ondertekenen daarvan wist wat zij ondertekende, nu daar hetzelfde bedrag als in de door haar, verdachte, ingediende hypotheekaanvraag staat vermeld.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat niet is gebleken van de juistheid van de pagina’s van DOC-0063, verwerpt het hof dat verweer eveneens. Het hof is van oordeel dat gelet op de mail aan Falcon met de aanvraag van 26 augustus 2008, genoegzaam kan worden vastgesteld dat het één geheel heeft gevormd. Voorts komt de betrokkenheid van de verdachte bij de valsheid van DOC-0063 naar voren uit DOC 140 gelet op de mail van 18 augustus 2008 aan Falcon, waarin de verdachte opschrijft dat zij een nieuwe aanvraag, zoals opgenomen in de bijlage bij dat mailbericht, indient. Hierbij is op de hypotheekaanvraag ingevuld dat bruto vast + vakantiegeld: € 55.000,- bedraagt. Het bedrag dat nadien op het formulier met dagtekening 26 augustus 2008 wordt aangetroffen.
Nu de hypotheek-stukken telkens werden opgemaakt en ingediend in overleg met de klant, acht het hof bewezen dat verdachte de valsheid in geschrift telkens in nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gepleegd.
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging in al haar onderdelen.
Overwegingen ten aanzien het onder feit 3 tenlastegelegde; witwassen
De bewijsmiddelen die blijkens hun inhoud zien op de oplichtingen, zijn door het hof eveneens gebezigd met betrekking tot feit 3, het witwassen.
Van witwassen is sprake nu op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte geld dat afkomstig was uit misdrijf, namelijk middellijk afkomstig uit de gepleegde oplichtingen, als weergegeven onder feit 1, heeft verworven en van het betreffende geld gebruik heeft gemaakt, waarmee beoogd werd de criminele opbrengsten veilig te stellen en te gebruiken.
Het verweer van de verdediging, te weten dat de kwalificatie uitsluitingsgrond toepassing vindt is niet van toepassing nu de gelden niet direct bij de verdachte terecht zijn gekomen, en derhalve slechts sprake is van het witwassen van gelden die middellijk afkomstig zijn uit de gepleegde oplichtingen. Het verweer wordt derhalve in al zijn onderdelen verworpen.
Voor zover de verdachte voorts nog heeft aangevoerd dat zij middels de rekening-courant verhouding met [betrokken bedrijf 5] schulden heeft verrekend, is het hof van oordeel dat dit verweer eveneens dient te worden verworpen. De verdachte heeft hierover immers verklaard dat een deel van de schulden zouden zijn vereffend, en dat een deel van de schulden cash zouden zijn terugbetaald. Naar het oordeel van het hof is hiervan geenszins gebleken, en is op geen enkele wijze gebleken van terugbetalingen.
Het hof komt tot de conclusie dat de handelingen van verdachte en haar mededader moeten worden gekwalificeerd als witwassen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
De advocaat-generaal komt in hoger beroep tot een andere bewezenverklaring en heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte zal opleggen een taakstraf voor de duur van 240 uren, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar.
De verdediging heeft verzocht om, mocht het hof tot een veroordeling komen, om aan de verdachte geen gevangenisstraf op te leggen. Hiertoe heeft de verdediging gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, als ook het reclasseringsrapport van 12 februari 2024, waarin het advies van de reclassering is dat een gevangenisstraf grote consequenties zou hebben. Voorts heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De verdachte heeft zich tezamen met haar mededader schuldig gemaakt aan de oplichting van personen. De verdachte heeft als tussenpersoon een financieel product aangeboden en verkocht, terwijl ontwikkelaars en adviseurs van mening waren dat het product niet gereed én niet geschikt was om op de markt te brengen. De verdachte was daarbij de onmisbare spil om het product aan de man te brengen. Toch heeft zij doelbewust, en als enige verkopende partij, in 3 jaren in ieder geval 17 polissen verkocht en de ingelegde gelden afhandig gemaakt.
Aan mensen die gingen scheiden werd een product aangeboden dat een zo hoog rendement zou generen dat een van beide ex-partners de ander zou kunnen uitkopen en in het huis zou kunnen blijven wonen omdat 10 jaar lang een maandelijkse uitkering zou volgen waarmee de hogere hypotheekrente kon worden betaald; na 10 jaar zou daarbovenop de inleg worden geretourneerd. Later werd de klantenkring uitgebreid door het beleggingsproduct ook aan te bieden aan mensen die hun inkomen wilden aanvullen. Aan hen werd eenzelfde soort rendement in het vooruitzicht gesteld en ook zij zouden na 10 jaar de inleg terug ontvangen.
Het rendement van de producten zou gehaald worden uit hoog renderende Amerikaanse life settlements.
Zoals de AFM reeds waarschuwde op de website moet voor een enigszins verantwoorde belegging in ‘life settlement’-polissen sprake zijn van een fonds van minstens 100 miljoen euro aan polissen. Hiervan was absoluut geen sprake: er lijken hooguit twee polissen te zijn aangeschaft. De aankoop van deze ‘life settlements’ (levensverzekeringen) uit Amerika is derhalve nooit in realistische mate van de grond gekomen
Terwijl de verdachten hiervan op de hoogte waren, hebben zij gedurende langere periode de producten aan cliënten in een kwetsbare positie verkocht. Het betrof hier met name mensen die middenin een echtscheiding zaten en hun huis niet langer konden betalen, maar ook mensen die in financiële problemen zaten omdat zij hun werk waren kwijtgeraakt of mensen die graag eerder met pensioen wilden gaan. Verdachte heeft met haar medeverdachte schaamteloos misbruik gemaakt van de situatie waarin deze personen zich bevonden en gespeeld met de belangen van cliënten die vertrouwen in haar stelden. Er zijn door hen aanzienlijke bedragen ingelegd, van enkele tienduizenden tot meer dan honderdduizend euro. Verdachte ging in 2009 zelfs actief op zoek naar meer inleggers die niet binnen de aanvankelijke doelgroep vielen.
De medeverdachte heeft het overgrote deel van de ingelegde gelden besteed aan andere doeleinden dan waarvoor ze waren ingelegd: vanaf de beginfase, bij wijze van een piramidespel, voor het uitbetalen van rendementen, maar bovenal voor overboekingen naar bedrijven van verdachte(n), waaronder de noodlijdende sportschool van de toenmalige partner van de medeverdachte en voor privé-uitgaven van beide verdachten. Het hof neemt het verdachte kwalijk dat zij haar eigen financiële gewin en het in stand houden van haar bedrijf voor heeft laten gaan op de belangen van de inleggers.
De verdachte was niet degene die direct bij het geld kon en die de overboekingen heeft geregeld. Dat was haar mededader [medeverdachte] . Zij heeft ook in mindere mate geprofiteerd dan haar mededader. Daarmee houdt het hof in haar voordeel rekening.
De verdachte en haar mededader hebben door aldus te handelen het vertrouwen dat bij de inleggers is gewekt op ernstige wijze beschaamd en de slachtoffers ernstig financieel benadeeld. De slachtoffers hebben hun spaargelden, vermogen of andere bronnen van inkomsten in rook zien opgaan.
Integriteit en vertrouwen zijn belangrijke pijlers in het handelsverkeer en de financiële dienstverlening. De verdachte en haar mededader hebben aan deze pijlers gezaagd. De slachtoffers die zij met een financiële en vaak ook emotionele strop hebben opgezadeld, zijn daarmee niet de enige benadeelden. De branche als zodanig heeft door het handelen van verdachten eveneens schade opgelopen.
De verdachte heeft zich naast oplichtingen en witwassen ook schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Om een hogere hypotheek voor haar cliënten te kunnen verkrijgen heeft de verdachte samen met enkele van haar cliënten valsheid in geschrift gepleegd. Ook hierin heeft verdachte laten zien in haar rol van financieel adviseur weinig scrupules te kennen en bij haar handelen niet te zijn gericht op het verantwoord omgaan met de financiële belangen van haar cliënten, maar op het afsluiten van financiële producten, waar zij voordeel aan had.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten (in casu de oriëntatiepunten fraude) dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Uitgaande van dat vertrekpunt, maar eveneens rekening houdende met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, acht het hof, mede gelet op het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten in aanraking is gekomen met justitie in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden gerechtvaardigd. Een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf, al dan niet in combinatie met een taakstraf, acht het hof in onderhavig geval in het geheel niet passend.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop het navolgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van de verdachte, de aard en ernst van het tenlastegelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
Reeds in eerste aanleg is door de rechtbank vastgesteld dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn een aanvang heeft genomen in december 2013, het moment waarop de doorzoekingen in deze zaak hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft vervolgens de procesgang in eerste aanleg uiteengezet, en geconstateerd dat, met inachtneming van de uitspraakdatum van 29 juni 2020, het recht van de verdachte aanzienlijk is overschreden. Daarbij heeft de rechtbank vanwege de complexiteit van de zaak een termijn van drie jaren redelijk geacht, waarbij die drie jaren met 3,5 jaar is overschreden.
Ten aanzien van dit verloop in hoger beroep oordeelt het hof als volgt.
De verdediging heeft op 10 juli 2020 beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. Het hof doet bij arrest van heden, 28 maart 2024, einduitspraak. In hoger beroep gaat het hof uit van een redelijke termijn van 24 maanden, waarbij de behandeling niet is afgerond met een eindarrest binnen 24 maanden na het instellen van het hoger beroep. De overschrijding bedraagt in hoger beroep aldus ongeveer 21 maanden.
Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die de termijnoverschrijding in hoger beroep rechtvaardigen.
Al met al zal het hof aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
I. De vorderingen
In deze strafzaak zijn door benadeelde partijen 22 civiele vorderingen tot schadevergoeding ingediend.
In hoger beroep hebben 18 partijen hun vordering gehandhaafd. Enkel de partijen, [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 16] , [benadeelde partij 18] en [benadeelde partij 19] (het hof begrijpt: voorheen [benadeelde partij 19] ) hebben hun vorderingen niet gehandhaafd in hoger beroep. Enkel het toegewezen gedeelte van die vorderingen is thans in hoger beroep nog aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze benadeelden hebben tevens verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met gijzeling (voorheen vervangende hechtenis) daaraan gekoppeld bij niet-betaling.
Telkens wordt ook wettelijke rente verzocht en hoofdelijke toewijzing van de betrokken daders.
De vorderingen komen er kortgezegd op neer dat de inleg in het beleggingsproduct wordt gevorderd met daarop in mindering gebracht de wel aan de inleggers uitbetaalde rentebetalingen.
Enkele benadeelde partijen vorderen tevens:
- verlies rendement;
- de kosten van het eerdere gevoerde kort geding;
- kosten van het oversluiten van de hypotheek;
- gewijzigde hypotheekrente;
- restschuld na verkoop woning;
- immateriële schade.
Met de rechtbank acht het hof de benadeelde partijen in beginsel ontvankelijk in hun vorderingen nu sprake is geweest van een onrechtmatige daad, namelijk de bewezen verklaarde oplichting, meermalen gepleegd.
Het hof ziet geen redenen tot niet-ontvankelijkheid te beslissen omdat de vorderingen van dermate eenvoudige aard zijn dat van een onevenredige belasting van het strafgeding geen sprake is.. Het hof kan bij de beoordeling van de vorderingen bovendien gebruik maken van haar bevoegdheid de omvang van schade te schatten.
Wat betreft de verjaring van de vorderingen overweegt het hof als volgt.
Artikel 3:310 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek luidt:
“Een rechtsvordering tot vergoeding van schade of tot betaling van een bedongen boete verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade of de opeisbaarheid van de boete als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt of de boete opeisbaar is geworden.”
Artikel 3:310 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek luidt:
“Indien de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt, een strafbaar feit oplevert waarop de Nederlandse strafwet toepasselijk is, verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van schade tegen de persoon die het strafbaar feit heeft begaan niet zolang het recht tot strafvordering niet door verjaring of door de dood van de aansprakelijke persoon is vervallen.”
Dit wetsartikel is in werking getreden op 1 april 2013.
Het overgangsrecht volgens de Memorie van Toelichting (32853, nr. 3):
Het voorstel bevat geen bijzondere bepaling van overgangsrecht omdat onmiddellijke werking van het voorstel gewenst is. Dit vloeit voort uit artikel 68a lid 1 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek (Ow). Het voorgestelde verjaringsregime is derhalve ook van toepassing op strafbare feiten die vóór de inwerkingtreding van het onderhavige voorstel zijn begaan. Onwenselijk is evenwel dat dit tot gevolg kan hebben dat een dader van een strafbaar feit met een vordering geconfronteerd kan worden, die onder het huidige regime reeds verjaard was. Artikel 73a lid 2 Ow voorkomt dit. Deze bepaling bewerkstelligt dat een verjaringstermijn die reeds is verstreken, niet door de inwerkingtreding van de wet herleeft.
Op grond van deze wetsbepalingen en het overgangsrecht concludeert het hof dat de vorderingen in de onderhavige strafzaak niet zijn verjaard.
Het hof acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade:
- de inleg in het beleggingsproduct minus de maandelijkse uitbetalingen die wel gedaan zijn door verdachte en/of zijn mededader; het hof zal met de rechtbank bij de berekening van het resultaat hiervan naast de bij de vordering overgelegde stukken ook de aangiften en bijlagen daarbij betrekken; het hof overweegt dat bij het vaststellen van de omvang van de schade zij niet per se is gebonden aan de normale regels van stelplicht en bewijslast, maar ingevolge art. 6:97 BW bevoegd is de schade te begroten op de wijze die met de aard van deze schade in overeenstemming is of deze te schatten indien deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld.
- voor zover gevorderd: de kosten in verband met het oversluiten van de hypotheek;
- voor zover gevorderd: de gewijzigde hypotheekrente.
De toe te wijzen bedragen per benadeelde partij worden hierna in het dictum weergegeven, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof acht deze ingangsdatum passend nu gebleken is dat de maandelijkse uitbetalingen door verdachte en/of zijn mededader tot de maand januari 2011 in de meeste gevallen nog zijn verricht.
Het hof zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de volgende onderdelen van de vorderingen (voor zover per persoon van toepassing):
de kosten van het kort geding, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade. Het kort geding zag op nakoming van de overeenkomst, terwijl het bewezenverklaarde feit oplichting betreft;
immateriële schade;
artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
a. oogmerk om zodanige schade toe te brengen, bijvoorbeeld indien de verdachte iemand heeft gedood met het oogmerk aan de benadeelde partij immateriële schade toe te brengen;
b. aantasting in de persoon:
1) door het oplopen van lichamelijk letsel,
2) door schade in zijn eer of goede naam of
3) op andere wijze;
c. bepaalde gevallen van aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
Van de onder b.3 bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat van deze laatst vermelde omstandigheid geen sprake is. De benadeelde partijen in kwestie die zich als gevolg van de oplichting erop hebben beroepen ‘op andere wijze’ in de persoon te zijn aangetast, hebben naar het oordeel van het hof daartoe onvoldoende concrete gegevens aangedragen.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt de verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
II. Niet ontvankelijkheid van de benadeelde partijen die niet voorkomen in de bewezenverklaring onder feit 1
De volgende partijen zijn, na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep, niet meer onder feit 1 tenlastegelegd, en aldus niet bewezenverklaard.
- [benadeelde partij 20] ;
- [benadeelde partij 21] ;
- [benadeelde partij 22] ;
- [benadeelde partij 23] ;
- [benadeelde partij 24] ;
- [benadeelde partij 25] ;
- [benadeelde partij 15] ;
- [benadeelde partij 16] ;
- [benadeelde partij 13] ;
- [benadeelde partij 19] ;
- [benadeelde partij 26] ;
- [benadeelde partij 27] .
Het hof is van oordeel dat gelet op de betwisting van de vordering en vanwege het (ontbreken van het) causaal verband tussen de bewezenverklaring en bovengenoemde vorderingen, is het hof van oordeel dat de benadeelde partijen thans niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen, en hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
III. Motivering van de hoofdelijkheid.
Het hof stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd.
De verdachte is wegens de wijziging tenlastelegging in hoger beroep slechts veroordeeld ter zake van de volgende benadeelde partijen:
- [benadeelde partij 12] ;
- [benadeelde partij 2] ;
- [benadeelde partij 7] ;
- [benadeelde partij 8] ;
- [benadeelde partij 28] ;
- [benadeelde partij 5] ;
- [benadeelde partij 6] ;
- [benadeelde partij 1] ;
- [benadeelde partij 18] ;
- [benadeelde partij 3] .
De verdediging heeft het hof verzocht om gelet op hetgeen verdachte wordt verweten, niet over te gaan tot hoofdelijke aansprakelijkheid.
Het hof overweegt als volgt.
In artikel 6:166, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hen kunnen worden toegerekend. Daaraan ligt de ratio ten grondslag dat ieders bijdrage de kans in het leven roept dat schade zal ontstaan en dat dit gegeven de groepsdeelnemers had moeten weerhouden van hun gedragingen. Volgens de wetsgeschiedenis voorziet de regeling van artikel 6:166 BW in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. Daarbij is de mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen niet van belang en dus ook niet wie van de groepsdeelnemers de schade rechtstreeks heeft toegebracht (vgl. Hoge Raad 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914, NJ2016/194). Doel van deze bepaling is te voorkomen dat een deelnemer zich met een beroep op het ontbreken van causaal verband tussen zijn eigen handelen en de door de benadeelde geleden schade aan mede-aansprakelijkheid zou kunnen onttrekken. Voor wat betreft de aansprakelijkheid op de voet van artikel 6:166 BW van degene die niet zelf rechtstreeks de schade heeft toegebracht geldt blijkens de wetsgeschiedenis, zoals uiteengezet in het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 2 oktober 2015, dat degene die wist of behoorde te begrijpen dat het groepsoptreden het gevaar schiep op de in het concrete geval geleden schade, aansprakelijk kan worden gehouden. Volgens bestendige jurisprudentie vindt deze individuele aansprakelijkheid haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband (vgl. ook Hoge Raad 3 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1726). Artikel 6:166 BW brengt dan ook in beginsel aansprakelijkheid voor andermans gedrag met zich en dus een zekere risicoaansprakelijkheid. De hoofdelijke aansprakelijkheid van de tot een groep behorende personen die deze bepaling in het leven roept, leidt ertoe dat de benadeelde die ten gevolge van een gedraging in groepsverband schade heeft geleden ter verkrijging van volledige vergoeding daarvan ermee kan volstaan één van de tot de desbetreffende groep behorende personen aan te spreken. Anders dan door de verdediging is verzocht, ziet het hof geen grond om niet te bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de toegebrachte schade. Immers, indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zijn zij krachtens het bepaalde in artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk indien deze gedragingen hen kunnen worden toegerekend, zoals in deze zaak het geval is. Voor zover het verweer van de verdediging begrepen dient te worden als mede een beroep op de billijkheid om te komen tot een beperking van de aansprakelijkheid van de verdachte, ziet het hof daartoe in hetgeen zijdens de verdediging is aangevoerd en gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder de aanzienlijke bijdrage van de verdachte aan de oplichting, geen enkele reden. Derhalve zal het hof bepalen dat de verdachte samen met haar mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor de betalingsverplichtingen.
IV. Schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal voor het toegewezen bedrag per slachtoffer tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2011 tot de dag der algehele voldoening.
Anders dan de verdediging aangevoerd, staat naar het oordeel van het hof niet op voorhand vast dat het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst tenuitvoerleggen van vervangende hechtenis (het hof: thans gijzeling). Het hof zal dan ook niet afzien van de oplegging van oplegging van de maatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht.
Aangezien aan de verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal het hof bepalen dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
IV. Gijzeling gekoppeld aan de schadevergoedingsmaatregel.
Op 1 januari 2020 is de "Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen" in werking getreden. In deze wet is onder meer bepaald dat geen sprake meer is van vervangende hechtenis bij niet (tijdige) voldoening aan een schadevergoedingsmaatregel, maar van gijzeling. Deze bepaling is ook op onderhavige zaak van toepassing.
Deze gijzeling zal door het Openbaar Ministerie niet worden toegepast in geval van betalingsonmacht van de veroordeelde (artikel 6:4:20, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering).
De maximale duur van de gijzeling is gelijk aan die van de vervangende hechtenis die kan worden opgelegd, te weten één jaar.
Gelet op deze maximering zal het hof per opgelegde schadevergoedingsmaatregel het aantal dagen gijzeling stellen op 16 dagen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 60a, 225, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de deelvrijspraak onder feit 2.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Maatregelen van schadevergoeding
[benadeelde partij 12]
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 12] van een bedrag van EUR 32.390,00 (zegge: tweeëndertig duizend driehonderdnegentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit materiële schade (post inleg minus maandelijkse uitbetalingen).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door haar mededader is betaald.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
[benadeelde partij 2]
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] van een bedrag van EUR 62.444,- (zegge: tweeënzestigduizend vierhonderdvierenveertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit materiële schade (post inleg minus maandelijkse uitbetalingen).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door haar mededader is betaald.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
[benadeelde partij 7]
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 7] van een bedrag van EUR 39.392,50 (zegge: negenendertigduizend driehonderd tweeënnegentig euro en vijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit materiële schade (post inleg minus maandelijkse uitbetalingen).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door haar mededader is betaald.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
[benadeelde partij 8]
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 8] van een bedrag van EUR 21.100,- (zegge: eenentwintigduizend eenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit materiële schade (post inleg minus maandelijkse uitbetalingen).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door haar mededader is betaald.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
[benadeelde partij 4]
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4] van een bedrag van EUR 21.228,44 (zegge: eenentwintigduizend tweehonderdachtentwintig euro en vierenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit materiële schade (post inleg minus maandelijkse uitbetalingen en daarnaast de posten kosten oversluiten hypotheek en de hypotheekrente).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door haar mededader is betaald.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
[benadeelde partij 5]
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5] van een bedrag EUR 21.228,44 (zegge: eenentwintigduizend tweehonderdachtentwintig euro en vierenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit materiële schade (post inleg minus maandelijkse uitbetalingen en daarnaast de posten kosten oversluiten hypotheek en de hypotheekrente).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door haar mededader is betaald.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
[benadeelde partij 3]
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] van een bedrag van EUR 77.500,00 (zegge: zevenenzeventigduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit materiële schade (post inleg minus maandelijkse uitbetalingen).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door haar mededader is betaald.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
[benadeelde partij 6]
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6] van een bedrag van EUR 38.914,13 (zegge: achtendertigduizend negenhonderdveertien euro en dertien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit materiële schade (post inleg minus maandelijkse uitbetalingen).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door haar mededader is betaald.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
[benadeelde partij 1]
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] van een bedrag van EUR 27.600,- (zegge: zevenentwintigduizend zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit materiële schade (post inleg minus maandelijkse uitbetalingen).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door haar mededader is betaald.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
[benadeelde partij 18]
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 18] van een bedrag van EUR 63.600,- (zegge: drieënzestigduizend zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit materiële schade (post inleg minus maandelijkse uitbetalingen).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door haar mededader is betaald.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
[benadeelde partij 19]
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 19] van een bedrag van EUR 15.250,- (zegge: vijftienduizend tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit materiële schade (post inleg minus maandelijkse uitbetalingen).
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vorderingen van de benadeelde partijen