Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
vrouwstelt dat de caravan door haar is verkocht voor een bedrag van € 1.250,--. De caravan was gestald in Spanje en zij heeft, om de verkoop te kunnen realiseren, reiskosten moeten maken. Deze kosten dienen in mindering te worden gebracht op de verkoopopbrengst. Aangezien deze kosten hoger waren dan de verkoopopbrengst, valt tussen partijen ter zake de caravan niets meer te verrekenen.
manverweert zich. De vrouw heeft de caravan zonder overleg met hem en zonder enige kennisgeving aan hem verkocht. De waarde van de caravan is aanzienlijk hoger dan € 1.250,--. Hij is niet gehouden om de kosten van de vakantie van de vrouw in Spanje te vergoeden. De vrouw had de caravan ook kunnen aanbieden aan een bedrijf in Spanje dat in caravans handelt.
hofstelt vast dat partijen bij de rechtbank zijn overeengekomen dat de caravan zal worden verkocht en dat de gerealiseerde verkoopprijs bij helfte zal worden verdeeld. Tussen partijen staat als onweersproken vast dat de vrouw de caravan heeft verkocht voor een bedrag van € 1.250,--. De man stelt weliswaar dat de waarde van de caravan hoger was dan de gerealiseerde verkoopprijs, maar verbindt hieraan geen rechtsgevolg, zodat het hof hieraan voorbij gaat. Partijen zijn gehouden de door hen gemaakte afspraak na te komen. Dat betekent dat de man recht heeft op de helft van de verkoopprijs, zijnde € 625,-- (1/2 van € 1.250,--). In hetgeen de vrouw heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om anders te oordelen. Temeer niet nu tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw naar Spanje is afgereisd zonder de man daarin te kennen en voorts dat haar reis niet tot doel had om te komen tot verkoop van de caravan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij immers naar voren gebracht, dat er zich op het moment dat zij in Spanje was onverwacht een koper aandeed, waarna zij de caravan, zonder overleg daartoe met de man, heeft verkocht. Het voorgaande leidt er toe dat de grief van de vrouw niet slaagt.
manheeft een grief opgeworpen tegen dit oordeel. Ter onderbouwing van zijn grief voert hij aan dat sprake is van een gift en niet van een lening. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft hij het bestaan van de lening betwist bij gebrek aan wetenschap. De vrouw heeft hem nooit ingelicht over het bestaan van enige lening en bovendien is er geen leenovereenkomst dan wel een belastingaangifte overgelegd waaruit van een lening blijkt.
vrouwstelt dat sprake is van een lening. De lening is onderbouwd door een notariële akte van afrekening alsmede de maandelijkse betaling aan rente van € 30,-- aan de vader. De man is hiervan sinds het samenwonen wel degelijk van op de hoogte geweest. De vader van de vrouw is bereid hiervan te getuigen en onder ede te verklaren dat van een gift geen sprake is.
hofstelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de vader van de vrouw in het verleden (2004) een bedrag van € 12.656,24 ten behoeve van de vrouw aan haar heeft voldaan. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of dit bedrag is verstrekt ten titel van een geldlening óf ten titel van een schenking.
manheeft twee grieven opgeworpen die betrekking hebben op de (verdeling van) de woning. De man stelt, kort gezegd, primair dat de opschortende voorwaarde (hof: “dat zij binnen 3 maanden na de datum van de onderhavige beschikking in staat is deze overdracht te financieren, zulks onder de verplichting om de op deze woning rustende hypothecaire geldlening voor haar rekening te nemen en deze te voldoen als eigen schuld, met uitsluiting van de man”) [het hof begrijpt: niet] is vervuld. De woning moet daarom nu worden verkocht. Subsidiair, indien het hof van oordeel is dat de vrouw de woning nog mag overnemen, moet de woning opnieuw getaxeerd dient te worden op basis van de recente markt.
vrouwkan zich niet vinden in de stelling van de man dat de woning verkocht moet worden. Zij kan de woning immers pas overnemen, nadat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Dit is (omdat de man vol appel heeft ingesteld) tot heden nog niet gebeurd. Zij wil de woning overnemen en acht zich daartoe financieel in staat. Zij heeft recht op en belang bij toedeling van de woning, nu zij sedert 1998 al in de woning woont met haar, inmiddels meerderjarige, kinderen. De man is in 2010 bij haar is ingetrokken en de woning is nadien tot de huwelijksgemeenschap gaan behoren. Zij is met de man van mening dat de woning opnieuw getaxeerd dient te worden.
hofstelt voorop dat het petitum van de vrouw zoals hiervoor in rov. 4.3 onder III is weergegeven, in het licht van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep met partijen is besproken, aldus begrepen dient te worden dat zij verzoekt te bepalen dat de echtelijke woning opnieuw dient te worden getaxeerd tegen de huidige waarde (het hof begrijpt: de waarde op de datum van de beslissing van het hof) door een gezamenlijk gekozen taxateur waarna de vrouw de woning binnen een termijn van twaalf weken na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand over kan nemen door middel van een eigendomsoverdracht bij een door de vrouw gekozen notaris, waarbij de hypotheek door de vrouw wordt overgenomen en de eventuele overwaarde of onderwaarde gelijkelijk tussen partijen wordt verrekend.
manwerpt hiertegen een grief op. Hij voert ter onderbouwing van zijn grief aan dat hij ervan uit ging dat de rechtbank binnen zes weken uitspraak zou doen en dat partijen daarom tot deze overeenstemming zijn gekomen. Als hij had geweten dat de uitspraak een jaar op zich liet wachten, was hij hier nooit mee akkoord gegaan. De echtscheiding is nog niet ingeschreven, waardoor de termijn van zes maanden nog niet is gaan lopen. Dit is in strijd met de redelijkheid en billijkheid, vooral ook omdat de woningprijzen alleen maar gestegen zijn. Het verzoek van de vrouw om het voortgezet gebruik van de echtelijke woning toegekend te krijgen, moet alsnog worden afgewezen.
vrouwstelt dat sprake is van wilsovereenstemming. Van een wilsgebrek is geen sprake. De man had er niet vanuit mogen gaan dat de rechtbank binnen zes weken een beschikking zou afgeven. Ook heeft de man geen stappen genomen de echtscheiding te doen laten inschrijven. De man is derhalve zelf debet aan het feit dat de termijn van zes maanden, zoals door de rechtbank is vastgesteld, nog niet is gaan lopen. Het verzoek tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank op voornoemd punt moet worden afgewezen. De vrouw verzoekt het voortgezet gebruik gedurende zes maanden na datum inschrijving echtscheidingsbeschikking.
hofoverweegt als volgt. Ingevolge art. 1:165 BW kan de rechter op verzoek van een echtgenoot bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak bepalen dat, als die echtgenoot ten tijde van de inschrijving van de beschikking een woning bewoont die aan de andere echtgenoot uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, hij jegens de andere echtgenoot bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking tegen een redelijke vergoeding voort te zetten.