ECLI:NL:GHSHE:2024:1050

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
22/02307
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag onroerendezaakbelastingen en gebruikersbelasting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 3 november 2022, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. De heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk had in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) een WOZ-beschikking afgegeven, waarin de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] in [woonplaats], was vastgesteld op € 275.000. Belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak, maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop volgde beroep bij de rechtbank, die de uitspraak van de heffingsambtenaar bevestigde.

Belanghebbende stelde in hoger beroep dat de aanslag OZB-gebruikersbelasting ten onrechte was opgelegd, omdat de onroerende zaak niet in gebruik was op de waardepeildatum en ook niet in gebruik kon worden genomen. Het hof oordeelde dat de waarde van de onroerende zaak niet in geschil was en dat belanghebbende de onroerende zaak daadwerkelijk had bezigd ter bevrediging van zijn behoeften, ondanks het ontbreken van een vergunning voor de specifieke activiteit kaakchirurgie. Het hof concludeerde dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag OZB-gebruikersbelasting had opgelegd.

De uitspraak van het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Het hof oordeelde dat er geen aanleiding was om het griffierecht te vergoeden en dat er geen redenen waren voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige belastingkamer
Nummer: 22/02307
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant (hierna: de rechtbank) van 3 november 2022, nummer BRE 21/1549 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk,
hierna: de heffingsambtenaar,
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [adres] in [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld. Tevens zijn de aanslagen onroerendezaakbelastingen (hierna: de aanslagen), te weten OZB-eigenaarbelasting en OZB-gebruikersbelasting, voor het jaar 2020 bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Dit object betreft een opstal met garage, ondergrond en tuin met gemengde bestemming. De benedenverdieping van de onroerende zaak is verbouwd tot praktijkruimte voor kaakchirurgie, maar is nooit als zodanig in gebruik geweest.
2.2.
De waarde van de onroerende zaak is door de heffingsambtenaar per de waardepeildatum 1 januari 2019 (hierna: de waardepeildatum) vastgesteld op € 275.000. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak en de aanslagen gehandhaafd.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de heffingsambtenaar en de minister ieder voor de helft veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 500, de proceskosten van belanghebbende en het griffierecht van € 49 te vergoeden.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of aan belanghebbende terecht de aanslag OZB is opgelegd voor de gebruikersbelasting.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag OZB-gebruikersbelasting. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Tussen partijen is de waarde van de onroerende zaak niet in geschil. Daarnaast is tussen partijen niet in geschil dat de onroerende zaak niet in hoofdzaak als woning dient op grond van artikel 220 Gemeentewet. Het hof sluit zich aan bij deze standpunten van partijen, waarvan niet is gebleken dat ze onjuist zijn.
4.2.
Belanghebbende stelt dat de onroerende zaak niet in gebruik is op de waardepeildatum en dat de onroerende zaak ook niet in gebruik kan worden genomen. Dit betekent, volgens belanghebbende, dat de aanslag OZB voor de gebruikersbelasting ten onrechte door de heffingsambtenaar is opgelegd.
4.3.
Op grond van artikel 220, aanhef en letter a, Gemeentewet, kan belasting worden geheven van degene die een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, gebruikt. Volgens vaste rechtspraak dient onder het begrip “gebruik” te worden verstaan: het metterdaad bezigen van een onroerende zaak ter bevrediging van de eigen behoefte. [1] Het betekent dat er sprake is van het beschikken over de onroerende zaak voor de eigen gebruiksdoeleinden.
4.4.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Hij heeft niet alleen de bevoegdheid om over de onroerende zaak te beschikken, maar hij heeft de onroerende zaak, naar het oordeel van het hof, ook daadwerkelijk metterdaad gebezigd ter bevrediging van zijn behoeften. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat het niet uit maakt dat belanghebbende geen vergunning heeft verkregen om de specifieke activiteit kaakchirurgie uit te oefenen in de onroerende zaak. De mogelijkheid van belanghebbende om de onroerende zaak te gebruiken naar zijn bestemming is voldoende om te worden aangemerkt als gebruiker in de zin van artikel 220, aanhef en onder a, Gemeentewet. Dat van die mogelijkheid feitelijk geen gebruik wordt gemaakt, doet daaraan niet af. De heffingsambtenaar heeft terecht de aanslag OZB voor de gebruikersbelasting aan belanghebbende opgelegd.
Tussenconclusie
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van E.A.D. Dockx, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De raadsheer,
E.A.D. Dockx T.A. Gladpootjes
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 5 september 1979, ECLI:NL:HR:1979:AX2715, BNB 1979/268.