In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant. De zaak betreft de aftrekbaarheid van rente over de restschuld van een vervreemde eigen woning in het kader van de Wet inkomstenbelasting 2001, artikel 3.120a. Belanghebbende had in 2018 een aangifte gedaan waarin hij een restschuld van een vroegere eigen woning had opgegeven, maar de woning was al in 2009 verkocht. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag inkomstenbelasting opgelegd en de rente op de restschuld niet in aftrek toegestaan, omdat de verkoop buiten de relevante periode viel (29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017). Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de inspecteur op juiste wijze de op de zaak betrekking hebbende stukken had overgelegd. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat de informatie op de websites van de Belastingdienst en de Rijksoverheid niet leidde tot het recht op aftrek van de rente over de restschuld. Het hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.