Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/273077 / HA ZA 20-36)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de rolbeslissing van 18 januari 2022;
- de memorie van grieven met producties 1 tot en met 6;
- de memorie van antwoord met producties 1 en 2;
- het H16-formulier van de advocaat van de man d.d. 7 november 2022.
- de mondelinge behandeling gehouden op 9 november 2022.
3.De beoordeling
rolraadsheerhet volgende overwogen:
manvoert aan dat hij het hoger beroep inmiddels ter inschrijving in het register heeft aangeboden. Het bepaalde in art. 3:301 BW is bedoeld om veilig te kunnen verkopen. Van overdracht is vooralsnog geen sprake. De vrouw maakt geen enkele aanstalten om tot verkoop van het chalet over te gaan, waarschijnlijk omdat zij zich realiseert dat gedwongen verkoop partijen met een nieuwe schuld opzadelt.
vrouwstelt dat de man niet heeft voldaan aan de inschrijvingsplicht van art. 3:301 lid 2 BW (inschrijving van het rechtsmiddel in het rechtsmiddelenregister). De termijn van acht dagen vangt aan vanaf het moment van instellen van het rechtsmiddel. De vrouw heeft geen misbruik van recht gemaakt. Zij vreest niet voor een restschuld, maar heeft vanwege proceseconomische redenen ervoor gekozen om het vonnis (nog) niet te executeren. De man heeft niet onderbouwd waarom de verdeling van de waarde van het chalet anders dan bij helfte zou moeten plaatsvinden. Tot een regeling met de man komen blijkt niet mogelijk. De vrouw zal het vonnis alsnog executeren.
hofstelt bij de beoordeling het volgende voorop. Tussen partijen is niet in geschil dat het bestreden (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) vonnis een uitspraak is waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte (art. 3:301 lid 1 BW). De Hoge Raad heeft over dergelijke vonnissen in zijn arrest van 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:538 als volgt overwogen:
manop tegen het oordeel van de rechtbank dat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer heeft voldaan dan waartoe hij gehouden was en dat partijen ieder recht hebben op de helft van wat er na verkoop van het chalet, het betalen van de verkoopkosten en aflossing van de schuld aan de financier overblijft. Ter toelichting voert de man het volgende aan.
vrouwvoert verweer. Partijen zijn ieder voor de helft eigenaar. Indien de man zich erop beroept dat van de 50/50 regel moet worden afgeweken, dan geldt de zware maatstaf van art. 6:2 lid 2 BW. Het ligt op de weg van de man om zijn stelling met feiten en omstandigheden en zo mogelijk bescheiden te onderbouwen. Dat heeft de man niet gedaan. De vrouw weerspreekt dat de man alle aankoop-, onderhouds- en financieringslasten met betrekking tot het chalet heeft betaald. Op welke grond de vrouw nog met de man zou moeten afrekenen voor het pand aan de [straatnaam] is de vrouw niet duidelijk en blijkt nergens uit. De vrouw deelt niet in het woongenot en de man voldoet geen gebruiksvergoeding. Het is dan ook redelijk dat de man de volledige rente, aflossing en overige eigenaarslasten draagt zonder enig vergoedingsrecht op de vrouw.
hofoverweegt als volgt.