ECLI:NL:GHSHE:2023:999

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
200.304.824_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verkoop van een chalet en verdeling van de opbrengst tussen voormalige levensgezellen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 18 augustus 2021. De man en de vrouw, die voormalige levensgezellen zijn, zijn verwikkeld in een geschil over de verkoop van een chalet en de verdeling van de opbrengst. De vrouw heeft in eerste aanleg gevorderd dat de man zijn medewerking verleent aan de verkoop van het chalet, dat in gemeenschappelijk eigendom is. De rechtbank heeft de vrouw in het gelijk gesteld en de man veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop. De man heeft in hoger beroep negen grieven aangevoerd, maar het hof heeft geoordeeld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn grieven 1 tot en met 5, omdat hij niet heeft voldaan aan de inschrijvingsplicht in het rechtsmiddelenregister zoals voorgeschreven in artikel 3:301 lid 2 BW. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 28 maart 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.304.824/01
arrest van 28 maart 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. J. Witvoet te Doorn,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. R.A.J. van der Leeuw te Roermond,
op het bij exploot van dagvaarding van 8 november 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 18 augustus 2021, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen de man als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en de vrouw als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/273077 / HA ZA 20-36)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de rolbeslissing van 18 januari 2022;
  • de memorie van grieven met producties 1 tot en met 6;
  • de memorie van antwoord met producties 1 en 2;
  • het H16-formulier van de advocaat van de man d.d. 7 november 2022.
  • de mondelinge behandeling gehouden op 9 november 2022.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
De affectieve relatie van partijen is eind 2004 geëindigd.
Partijen hadden – voor zover thans van belang – in gemeenschappelijk eigendom:
- het chalet gelegen in het "Recreatiepark Heelderpeel" aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: het chalet). De hypothecaire geldlening die in verband met het chalet is aangegaan bij de Rabobank bedraagt per 1 augustus 2019 € 20.890,86.
De villa is op 12 maart 2021 verkocht en geleverd. Het beleggingsproduct bij de ING en de verkoopopbrengst zijn gebruikt ter aflossing van de schuld aan ING. De restschuld bij ING bedraagt € 22.260,56.
De man woont met zijn nieuwe partner en minderjarige kind in het chalet.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert de vrouw (in conventie) om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan het in de verkoop plaatsen van:
-het chalet;
een en ander door de door de rechtbank te benoemen makelaar [XX] Vastgoed
B.V., statutair gevestigd te Leudal, kantoorhoudende aan de [adres 2] te ([postcode]
) [plaats], althans door een door de rechtbank te benoemen makelaar;
II. te bepalen dat partijen zich aangaande de verkoop van de objecten genoemd onder 1
dienen te conformeren aan de adviezen van en de vraag en laatprijs bepaald door de door de
rechtbank benoemde makelaar;
III. de man te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan het verrichten van andere
verkoophandelingen, waaronder het ondertekenen van de verkoopopdracht, het meewerken
aan levering van de woning tegen de door de makelaar bepaalde laatprijs, het ondertekenen
van de akte van levering;
IV. te bepalen dat het vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of
wilsverklaring en/of handtekening van de man om aan een makelaar opdracht te verstrekken
tot verkoop, om een voorlopige koopovereenkomst te sluiten en om de akte van levering te
(doen) passeren, indien de man niet binnen 48 uur na een daartoe verstrekkend verzoek van
de vrouw zijn medewerking verleent;
V. ten aanzien van het onder I t/m IV gevorderde de man te veroordelen op straffe van
verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag en per veroordeling in de nakoming van
het gevorderde voor elke dag dat de man geen gehoor geeft aan een van deze
verplichtingen / veroordelingen, met een maximum van € 100.000,-- vanaf de tweede dag na betekening
van dit vonnis;
VI. de man te veroordelen om de hypotheek- en overige eigenaarslasten van het chalet
volledig te voldoen en de hypotheek- en overige eigenaarslasten van de villa bij helfte;
VII. de man te veroordelen om de helft van de verschuldigde maandelijkse bijdrage te storten
in het beleggingsproduct [---] ([rekeningnummer 1] ten name van
partijen e/o);
VIII. te bepalen dat de over- dan wel onderwaarde na verkoop van het chalet en de villa
gesaldeerd met de daaraan verbonden hypothecaire geldleningen en voormeld
beleggingsproduct bij helfte wordt gedeeld;
IX. te bepalen dat nadat de eigendom van het chalet en de villa zijn geleverd partijen elkaar
over en weer medewerking dienen te verlenen om de bankrekening [rekeningnummer 2]
ten name van partijen e/o op te heffen en dat het saldo bij helfte wordt
gedeeld;
X. kosten rechtens.
3.2.2.
In de onderhavige procedure vordert de man (in reconventie) om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat,
- voor recht te verklaren dat een vordering tot scheiding en deling tussen partijen zal zijn
uitgesloten gedurende een periode van tenminste drie jaren na de dag waarop ten
deze vonnis wordt gewezen;
- de vrouw te veroordelen om de man de ten deze te maken proceskosten te vergoeden, te
betalen binnen veertien dagen na de dag waarop ten deze vonnis wordt gewezen en
vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente als bedoeld in art. 6:119 BW over de som
van die kosten vanaf de vijftiende dag na die waarop ten deze vonnis wordt gewezen tot aan
die der algehele voldoening.
3.2.3.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd.
3.2.4.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 18 augustus 2021 in conventie als volg beslist:
“5.1. veroordeelt [appellant] [de man] om zijn medewerking te verlenen aan het in de verkoop plaatsen van het chalet(…);
5.2.
verstaat dat de verkoop van voornoemd chalet plaatsvindt door makelaar [XX] Vastgoed B.V., statutair gevestigd te [plaats], kantoorhoudende aan de [adres 2] te ([postcode]) [plaats], althans — indien deze makelaar de verkoopopdracht niet wenst uit te voeren — door een andere tussen partijen in gezamenlijk overleg te benaderen makelaar;
5.3.
bepaalt dat partijen zich aangaande de verkoop van voornoemd chalet dienen te conformeren aan de adviezen van en de vraag- en laatprijs bepaald door de door de onder 5.2. genoemde makelaar;
5.4.
veroordeelt [appellant] [de man] om zijn medewerking te verlenen aan het verrichten van andere verkoophandelingen, waaronder het ondertekenen van de verkoopopdracht, het meewerken aan levering van de woning tegen de door de makelaar bepaalde laatprijs, het ondertekenen van de akte van levering;
5.5.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [appellant] [de man] om aan een makelaar opdracht te verstrekken tot verkoop, om een voorlopige koopovereenkomst te sluiten en om de akte van levering te (doen) passeren, indien [appellant] [de man] niet binnen 48 uur na een daartoe verstrekkend verzoek van [geïntimeerde] [de vrouw] zijn medewerking verleent;
5.6.
bepaalt dat de over- dan wel onderwaarde na verkoop van het chalet en de villa gesaldeerd met de daaraan verbonden hypothecaire geldleningen en voormeld beleggingsproduct bij helfte wordt gedeeld;
5.7.
bepaalt dat nadat de eigendom van het chalet en de villa zijn geleverd partijen elkaar over en weer medewerking dienen te verlenen om de bankrekening [rekeningnummer 2] ten name van partijen e/o op te heffen en dat het saldo bij helfte wordt gedeeld;
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.”
De rechtbank heeft de vorderingen van de man in reconventie afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.3.
De man heeft in hoger beroep negen grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis, de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans deze af te wijzen en voor recht te verklaren dat een vordering tot scheiding en deling tussen partijen zal zijn uitgesloten gedurende een periode van ten minste drie jaren na de dag waarop door het hof arrest wordt gewezen, een en ander bij arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat. Kosten rechtens.
3.4.
De vrouw heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Primair dient de man niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep. Subsidiair dienen de vorderingen van de man te worden afgewezen. Met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
Ontvankelijkheid
3.5.
Bij rolbeslissing van 18 januari 2022 heeft de
rolraadsheerhet volgende overwogen:
“Uit de stukken kan worden opgemaakt dat het eindvonnis waarvan beroep onder meer in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte. Het is het hof niet gebleken dat het hoger beroep conform artikel 3:301 lid 2 BW binnen acht dagen na het instellen daarvan is ingeschreven in de registers bedoeld in artikel 433 Rv. Partijen worden verzocht zich in hun memories ook uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep.”.
3.6.
De
manvoert aan dat hij het hoger beroep inmiddels ter inschrijving in het register heeft aangeboden. Het bepaalde in art. 3:301 BW is bedoeld om veilig te kunnen verkopen. Van overdracht is vooralsnog geen sprake. De vrouw maakt geen enkele aanstalten om tot verkoop van het chalet over te gaan, waarschijnlijk omdat zij zich realiseert dat gedwongen verkoop partijen met een nieuwe schuld opzadelt.
Het hoger beroep ziet op meer dan alleen de veroordeling tot het verstrekken van vervangende toestemming. Ook de veroordeling om de vrouw de helft van de waarde van het chalet te betalen dient ongedaan te worden gemaakt. Een beroep van de vrouw op het bepaalde in art. 3:301 BW is gelet op het voorgaande misbruik van bevoegdheid.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is namens de man nog aangevoerd dat het om de betrouwbaarheid van de openbare registers gaat. Er is nog geen begin gemaakt met verkoop van het chalet. De makelaar is nog niet aan het werk gezet. Het rechtsmiddelenregister wil zekerheid bieden aan derden, maar die partijen zijn er nog niet. De man verwijst naar Hoge Raad 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW83004.
Indien het hof van oordeel is dat de man in een gedeelte van zijn vorderingen in hoger beroep niet-ontvankelijk is, dan kan de man nog wel inspraak hebben in het verloop van het verkoopproces. Niet alle beslissingen van de rechtbank zijn onlosmakelijk verbonden met de akte. Als de makelaar met een voorstel komt, wordt de man geacht mee te werken tenzij de makelaar iets verkeerd heeft gedaan of er iets in het voortraject is misgegaan. De financiële afwikkeling staat eveneens los van de akte. De man meent dat het restant niet bij helfte moet worden gedeeld.
3.7.
De
vrouwstelt dat de man niet heeft voldaan aan de inschrijvingsplicht van art. 3:301 lid 2 BW (inschrijving van het rechtsmiddel in het rechtsmiddelenregister). De termijn van acht dagen vangt aan vanaf het moment van instellen van het rechtsmiddel. De vrouw heeft geen misbruik van recht gemaakt. Zij vreest niet voor een restschuld, maar heeft vanwege proceseconomische redenen ervoor gekozen om het vonnis (nog) niet te executeren. De man heeft niet onderbouwd waarom de verdeling van de waarde van het chalet anders dan bij helfte zou moeten plaatsvinden. Tot een regeling met de man komen blijkt niet mogelijk. De vrouw zal het vonnis alsnog executeren.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens de vrouw nog aangevoerd dat de niet-ontvankelijkheid niet alleen ziet op de vervangende toestemming voor het passeren van de akte van levering maar ook op alle handelingen die daaraan vooraf gaan. De door de rechtbank aangewezen makelaar is benaderd. Deze wil de werkzaamheden niet oppakken omdat de man iedere medewerking weigert. Daarom zal een andere makelaar worden benaderd. Het lukt partijen niet om in onderling overleg tot afspraken te komen.
3.8.
Het
hofstelt bij de beoordeling het volgende voorop. Tussen partijen is niet in geschil dat het bestreden (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) vonnis een uitspraak is waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte (art. 3:301 lid 1 BW). De Hoge Raad heeft over dergelijke vonnissen in zijn arrest van 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:538 als volgt overwogen:
“3.3 Op grond van art. 3:301 lid 2 BW moeten verzet, hoger beroep en cassatie tegen een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte, op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister.
3.4
Het voorschrift van art. 3:301 lid 2 BW dat het rechtsmiddel binnen acht dagen na het instellen daarvan moet worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, strekt ertoe dat bij inschrijving in de openbare registers van een uitspraak die in de plaats treedt van (een deel van) een tot levering bestemde akte als bedoeld in art. 3:89 BW, zoveel mogelijk buiten twijfel wordt gesteld dat op het tijdstip waarop de beroepstermijn verstreek, geen rechtsmiddel is ingesteld. Dit is van belang voor de rechtszekerheid die is vereist bij de verkrijging van registergoederen. De bepaling bewerkstelligt dat de griffier van het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan, bij de afgifte van de in art. 25 Kadasterwet bedoelde verklaring dat hem niet van het instellen van een gewoon rechtsmiddel is gebleken, kan afgaan op het rechtsmiddelenregister. Dit is niet alleen van belang in de gevallen die in art. 25 lid 1, onder a en b, Kadasterwet zijn genoemd, maar ook in het geval waarin de in te schrijven uitspraak uitvoerbaar bij voorraad is verklaard
3.5
Uit hetgeen hiervoor in 3.4 is overwogen, volgt dat art. 3:301 lid 2 BW een beperkte strekking heeft. Gelet op de zware sanctie van niet-ontvankelijkheid is er geen grond het toepassingsbereik van deze bepaling uit te breiden tot gevallen die niet door de wettekst worden bestreken, of waarin de betrouwbaarheid van de openbare registers niet in het geding is. Daarom moet worden aangenomen dat de eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister slechts geldt voor gevallen waarin de bestreden uitspraak op het moment dat het rechtsmiddel wordt ingesteld, daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte van levering is getreden of nog kan treden. Een vernietiging van de uitspraak kan immers alleen in die gevallen ertoe leiden dat de inschrijving van de uitspraak in de openbare registers achteraf bezien niet tot eigendomsoverdracht heeft geleid. Art. 3:301 lid 2 BW is dus niet van toepassing indien op het moment waarop het rechtsmiddel wordt aangewend, vaststaat dat de uitspraak niet ter vervanging van de akte van levering of een deel daarvan, in de openbare registers is ingeschreven of nog kan worden ingeschreven.”
In zijn arrest van 23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:647 heeft de Hoge Raad verder overwogen:
“3.2.3 De rechter dient ambtshalve na te gaan of aan het voorschrift van art. 3:301 lid 2 BW is voldaan.
3.2.4
Een niet-ontvankelijkheid op de voet van art. 3:301 lid 2 BW strekt zich alleen uit tot de grieven of klachten die zich richten tegen oordelen die betrekking hebben op het gedeelte van de uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van (een deel van) de tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen. Verder geldt de eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister slechts voor gevallen waarin de bestreden uitspraak op het moment dat het rechtsmiddel wordt ingesteld, daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte van levering is getreden of nog kan treden.”
3.3.1
In dit geval kan het dictum van het eindvonnis niet anders worden begrepen dan dat de rechtbank daarin (onder 3.4.) heeft bepaald dat – indien [verweerders] niet (tijdig) meewerken aan de levering van het woonhuis aan [eiser 2] – de uitspraak in de plaats treedt van een deel van de leveringsakte, namelijk van de in de leveringsakte vereiste verklaringen van [verweerders] Dit deel van het dictum staat in onlosmakelijk verband met de in het dictum (onder 3.2.) opgenomen veroordeling van [verweerders] tot medewerking aan de levering van het woonhuis aan [eiser 2], en de in het dictum (onder 3.1.) bepaalde waarde waartegen het woonhuis aan [eiser 2] is toegedeeld. De rechtbank heeft dus toepassing gegeven aan art. 3:300 lid 2 BW.
Met grief IV tot en met (de eerste) grief VII richt het hoger beroep van [verweerders] zich tegen deze gedeelten van het eindvonnis.
3.3.2
Vast staat dat [verweerders] het hoger beroep niet hebben ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2.3 en 3.3.1 is overwogen, had het hof [verweerders] dan ook op grond van art. 3:301 lid 2 BW niet-ontvankelijk moeten verklaren in hun hoger beroep voor zover dit zich richt tegen de hiervoor in 3.3.1 bedoelde gedeelten van het eindvonnis (dus tegen het dictum van het eindvonnis onder 3.1., 3.2. en 3.4.).”
3.9.
Het hof dient ambtshalve na te gaan of aan het voorschrift van art. 3:301 lid 2 BW is voldaan. Het hof stelt vast dat de man het exploot van de dagvaarding in hoger beroep niet binnen acht dagen na betekening heeft ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Voorts staat vast dat het bestreden vonnis niet is ingeschreven in de openbare registers.
In rov. 5.5. van het dictum van het bestreden vonnis is bepaald dat het vonnis in de plaats
komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man om aan een makelaar opdracht te verstrekken tot verkoop, om een voorlopige koopovereenkomst te sluiten en om de akte van levering te (doen) passeren, indien de man niet binnen 48 uur na een daartoe verstrekkend verzoek van de vrouw zijn medewerking verleent.
De rov. 5.1 tot en met 5.4 van het dictum van het bestreden vonnis zijn daarmee onlosmakelijk verbonden. Het hof verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 23 april 2021, rov. 3.3.1 (hiervoor genoemd). Van een situatie als bedoeld in het arrest van 27 maart 2020 (eveneens hiervoor genoemd) is hier geen sprake. In het onderhavige geval kan immers het bestreden (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) vonnis op het moment dat het rechtsmiddel van hoger beroep is ingesteld, nog daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte van levering treden.
Nu de man niet heeft voldaan aan het voorschrift van art. 3:301 lid 2 BW betekent dit dat de man niet kan worden ontvangen in de grieven 1 tot en met 5. In zoverre wordt de man niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Ook grief 6 (gericht tegen de afwijzing van de vordering van de man in reconventie) kan daarmee niet slagen, nu de beslissing dat de woning moet worden verkocht in stand blijft.
3.10.
De man kan wel worden ontvangen in de grieven 7 tot en met 9. Het hof zal overgaan tot bespreking van die grieven.
Verdeling verkoopopbrengst chalet
3.11.
Met de grieven 7 en 8 komt de
manop tegen het oordeel van de rechtbank dat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer heeft voldaan dan waartoe hij gehouden was en dat partijen ieder recht hebben op de helft van wat er na verkoop van het chalet, het betalen van de verkoopkosten en aflossing van de schuld aan de financier overblijft. Ter toelichting voert de man het volgende aan.
De man verwijst naar producties 3, 4 en 5 die hij bij de memorie van grieven heeft overgelegd. Daaruit blijkt dat hij de kosten van het chalet heeft betaald: de rente, de aflossingen en alle andere financierings-, onderhouds- en aankoopkosten. De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij financieel heeft bijgedragen aan het chalet. Van de man kan niet worden gevergd dat hij aantoont dat de vrouw niet heeft bijgedragen. Het is aan de vrouw dat aan te tonen. Daarom valt niet in te zien waarom de vrouw aanspraak zou mogen maken en kunnen maken op een aandeel van de verkoopopbrengst. De man heeft immers ook niets gezien van de opbrengst van de verkoop van het café aan de [straatnaam]. De man is aangesproken voor de restschuld van de villa en weerspreekt – bij gebrek aan wetenschap – dat de vrouw naast hem ook door de ING is aangesproken.
3.12.
De
vrouwvoert verweer. Partijen zijn ieder voor de helft eigenaar. Indien de man zich erop beroept dat van de 50/50 regel moet worden afgeweken, dan geldt de zware maatstaf van art. 6:2 lid 2 BW. Het ligt op de weg van de man om zijn stelling met feiten en omstandigheden en zo mogelijk bescheiden te onderbouwen. Dat heeft de man niet gedaan. De vrouw weerspreekt dat de man alle aankoop-, onderhouds- en financieringslasten met betrekking tot het chalet heeft betaald. Op welke grond de vrouw nog met de man zou moeten afrekenen voor het pand aan de [straatnaam] is de vrouw niet duidelijk en blijkt nergens uit. De vrouw deelt niet in het woongenot en de man voldoet geen gebruiksvergoeding. Het is dan ook redelijk dat de man de volledige rente, aflossing en overige eigenaarslasten draagt zonder enig vergoedingsrecht op de vrouw.
3.13.
Het
hofoverweegt als volgt.
De man heeft zijn stelling dat hij alle lasten van de aankoop, het onderhoud en de financieringslasten alleen heeft gedragen – welke stelling door de vrouw gemotiveerd is betwist – op geen enkele wijze onderbouwd. Daarnaast heeft de man aan die stelling geen specifieke vordering verbonden. De grieven falen.
3.14.
Grief 9 van de man betreft een zogenaamde veeggrief en deze behoeft geen afzonderlijke bespreking.
Bewijsaanbod
3.15.
Het door de man gedane bewijsaanbod is niet voldoende specifiek en/of niet ter zake dienend, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
Proceskosten
3.16.
Het hof zal met toepassing van art. 237 jo. art. 353 Rv (partijen zijn voormalige levensgezellen) de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep wat de grieven 1 tot en met 5 betreft;
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 18 augustus 2021 voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van Laarhoven, G.J. Vossestein en K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 maart 2023.
griffier rolraadsheer