ECLI:NL:GHSHE:2023:962

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
200.312.151_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot omgangsregeling tussen grootvader en kleinkinderen afgewezen wegens niet in belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van een grootvader om een omgangsregeling met zijn kleinkinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De grootvader was eerder in eerste aanleg door de rechtbank Limburg niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot omgang. In hoger beroep heeft de grootvader aangevoerd dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking met de kinderen, en dat omgang in hun belang is. De vader van de kinderen heeft echter betwist dat er sprake is van een nauwe persoonlijke relatie en heeft verzocht om de grootvader niet-ontvankelijk te verklaren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 februari 2023 zijn de grootvader, de vader, de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling gehoord. De grootvader heeft zijn betrokkenheid bij de kinderen toegelicht, maar de vader heeft gewezen op de negatieve impact van de grootvader op de kinderen en de onrust die zijn verzoeken hebben veroorzaakt. De GI heeft ook aangegeven dat eerdere pogingen tot omgang zijn mislukt door grensoverschrijdend gedrag van de grootvader.

Het hof heeft overwogen dat, hoewel de grootvader voldoende omstandigheden heeft aangevoerd om een nauwe persoonlijke betrekking aan te nemen, het op dit moment niet in het belang van de kinderen is om een omgangsregeling vast te stellen. De kinderen hebben al veel meegemaakt en het hof achtte het belangrijk dat zij nu rust ervaren. De verhoudingen tussen de grootvader en de vader zijn ernstig verstoord, en het hof concludeert dat omgang met de grootvader thans ernstige nadelen voor de kinderen zou opleveren. Het verzoek van de grootvader is dan ook afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 maart 2023
Zaaknummer: 200.312.151/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/298022 / FA RK 21-4123
in de zaak in hoger beroep van:
[de grootvader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootvader,
advocaat: mr. D.O.M. Klinkers,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.C.J. van Pol.
Als belanghebbenden in deze zaak wordt aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] .
hierna te noemen: de moeder.
Stichting Bureau jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak heeft betrekking op de minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats]
(hierna: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats]
(hierna: [minderjarige 2] ).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij (gewijzigd) beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 juni 2022, heeft de grootvader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • primair: een omgangsregeling tussen de grootvader (moederszijde) en de kinderen vast te stellen in die zin dat één keer per vier weken twee uur contact zal plaatsvinden tussen de grootvader en de kinderen onder begeleiding van de vader dan wel een derde, met een opbouwregeling van uiteindelijk vijf uren,
  • subsidiair: een onderzoek door de raad te gelasten ter beantwoording van de vraag op welke wijze de omgang gerealiseerd kan worden tussen de grootvader en de kinderen in het belang van de kinderen,
kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 5 augustus 2022, heeft de vader verzocht om de grootvader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans dit hoger beroep en de ingediende grieven af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond en/of onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 februari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de grootvader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van 26 juli 2022 van de zijde van de grootvader, waarin hij zijn petitum wijzigt, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 28 juli 2022;
  • de brief van 29 juli 2022 van de zijde van de GI, met bijlage;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door mr. D.O.M. Klinkers overgelegde pleitnotities.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
3.2.
Bij beschikking van 22 november 2019 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond zijn de vader en de moeder gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Vervolgens is de vader bij beschikking van 27 juli 2022 belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen.
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 27 juni 2019 onder toezicht van de GI. Deze ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd bij beschikking van 15 september 2022 tot
27 maart 2023.
3.4.
Bij beschikking van 10 juli 2019 heeft de rechtbank Limburg een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een netwerkpleeggezin (grootouders vaderszijde) tot 27 september 2019. Nadien is het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader bepaald.
3.5.
Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank de grootvader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.6.
De grootvader kan zich met deze beschikking niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ontvankelijkheid
3.7.
De grootvader is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hem en [minderjarige 1] als bedoeld in artikel 1:377a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hij stelt dat voor de interpretatie van het begrip nauwe persoonlijke betrekking aansluiting dient te worden gezocht bij artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Hij voert
- samengevat – het volgende aan.
[minderjarige 1] heeft kort na de geboorte drie weken in het ziekenhuis gelegen. De grootvader is toen dagelijks op bezoek geweest. Ook nam de grootvader de medische kosten (voor zover deze niet vergoed werden) voor zijn rekening. [minderjarige 1] woonde in die periode samen met de moeder bij grootmoeder (moederszijde) in huis, welke woning gelegen was naast de boerderij van de grootvader. Deze woonsituatie maakte het contact tussen de grootvader en [minderjarige 1] laagdrempelig. Gedurende bijna vier jaar had de grootvader zo goed als dagelijks (intensief) contact met haar. De grootvader heeft veelvuldig opgepast op [minderjarige 1] , is met haar naar de dokter/het ziekenhuis geweest en ondersteunde de moeder op financieel gebied. Hij vervulde een prominente rol in het leven van [minderjarige 1] . Vanwege zorgen over drankgebruik van de grootmoeder (moederszijde) heeft de grootvader vervolgens woonruimte geregeld voor het gezin in [plaats] . Hij bezocht de kleinkinderen meerdere keren per week in [plaats] en stond altijd klaar voor de ouders en de kleinkinderen. De grootvader heeft gedurende die tijd ook een sterke band met [minderjarige 2] ontwikkeld. Na de relatiebreuk van de ouders is de moeder in maart 2019 met de kinderen bij de grootvader ingetrokken. Ook na de uithuisplaatsing is er contact blijven bestaan met de kleinkinderen. In 2021 heeft de grootvader (met zijn huidige partner) meerdere omgangsmomenten gehad. De grootvader is van mening dat de door hem naar voren gebrachte omstandigheden voldoende grond bieden om “family life” aan te nemen.
Voor zover het hof van oordeel is dat de “gebruikelijke contacten” niet te boven zijn gegaan, verwijst grootvader naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 augustus 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:9618), waarbij hij zich op het standpunt stelt dat het vervullen van een opvoedkundige rol niet nodig is om ‘family life’ in de zin van artikel 8 EVRM aan te tonen.
3.8.
De vader stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een (bijzonder) nauwe en persoonlijke betrekking tussen de grootvader en de kinderen ex artikel 1:377a BW, noch dat sprake is van “family life” ex artikel 8 EVRM, zodat de grootvader niet ontvangen kan worden in zijn verzoek. Hij voert hiertoe - samengevat - het volgende aan.
De grootvader refereert aan de periode vlak na de geboorte van [minderjarige 1] , toen de moeder van de kinderen nog naast hem woonde, maar dit gebruikelijke contact is onvoldoende om te spreken van een nauwe persoonlijke betrekking. Daarnaast hebben de kinderen slechts voor de duur van vier maanden bij de grootvader in huis verbleven, aangezien zij op 10 juli 2019 uit huis werden geplaatst en is van een langdurig verblijf van de kinderen bij de grootvader dus geen sprake geweest. Gedurende de periode dat de kinderen bij de grootvader hebben verbleven, hebben de ouders bovendien altijd zelf de zorg en verantwoordelijkheid voor de kinderen gedragen. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] waren ten tijde van het verblijf bij de grootvader nog erg jong, zodat zij geen bijzonder nauwe band hebben met de grootvader. In de periode dat de ouders nog samen waren was er nauwelijks contact met de grootvader, aangezien de relatie tussen de moeder en grootvader altijd explosief is geweest. Verder hebben de omgangsmomenten na de uithuisplaatsing, in tegenstelling tot hetgeen de grootvader beweert, niet door de coronapandemie geen doorgang gevonden, maar zijn deze contacten geblokkeerd omdat grootvader zich niet wilde houden aan de aanwijzingen van de gezinsvoogd.
Ter nadere ondersteuning van zijn verweer verwijst de vader naar de uitspraak van het hof
’s-Hertogenbosch van 6 december 2011(ECLI:NL:GHSHE:2011:BU7330), waarin het hof oordeelde dat er sprake dient te zijn van bijkomende omstandigheden, waaruit kan worden geconcludeerd dat tussen grootouders en de kleinkinderen een nauwe persoonlijke betrekking bestaat. Ook in onderhavige zaak ontbreken de bijzondere omstandigheden die zouden maken dat grootvader in een nauwe persoonlijke betrekking tot de kinderen staat welke maakt dar hij ontvankelijk is in zijn verzoek. De foto’s en verklaringen die zijdens grootvader zijn overgelegd, geven op geen enkele wijze aan dat sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking. De verklaringen geven juist weer dat er niet meer dan een gebruikelijke grootvader band is geweest en dan ook nog een beperkte.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:377a, lid 1, BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
3.9.2.
Het hof dient vast te stellen of sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootvader en de kinderen. In het algemeen geldt dat het bestaan van een familierechtelijke betrekking op zich niet voldoende is om aan te nemen dat sprake is van ‘family life’. Tevens zal moeten blijken van bijkomende omstandigheden.
3.9.3.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de grootvader voldoende omstandigheden naar voren heeft gebracht, om een nauwe persoonlijke betrekking aan te nemen. De grootvader heeft op basis van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, aannemelijk gemaakt dat hij de eerste levensjaren van [minderjarige 1] een dusdanig en regelmatig contact met haar heeft gehad, simpelweg al omdat zij naast elkaar woonden, dat frequenter en omvangrijker was dan het gewone contact tussen een grootouder en een kleinkind. De grootvader heeft onweersproken verklaard dat hij na enkele jaren een andere woning voor het gezin heeft geregeld in [plaats] , dat hij ook na de verhuizing van de kinderen naar [plaats] betrokken is gebleven bij en ondersteuning heeft geboden aan het gezin. Na de relatiebreuk tussen de ouders hebben de kinderen samen met de moeder vervolgens een periode bij de grootvader in huis gewoond. Weliswaar heeft de grootvader in die periode - naar eigen zeggen - geen uitgebreide zorgtaken op zich genomen omdat de moeder zelf ook inwoonde, maar dit is naar het oordeel van het hof niet noodzakelijk om te kunnen spreken van een nauwe betrekking. Het hof verwijst hierbij naar de conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad van 29 maart 2002
(ECLI:NL:PHR:2002:AD8191) en de daarin aangehaalde uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, waaruit volgt dat de biologische verwantschap in het algemeen, ook door de wetgever, als belangrijk gegeven wordt beschouwd, bij gebreke waarvan aan de stelplicht voor wat betreft family life strenge eisen moeten worden gesteld. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat het aan de grootvader is om bijkomende omstandigheden te stellen, maar dat minder strenge eisen worden gesteld aan de stelplicht van grootvader voor wat betreft family life aangezien hij de biologisch grootouder is van de kinderen. Ook na de uithuisplaatsing van de kinderen is de grootvader in het kader van de ondertoezichtstelling als netwerk betrokken geweest en heeft er meerdere malen begeleide omgang tussen hem en de kinderen plaatsgevonden. Het hof is van oordeel dat de contacten van de grootvader met de kinderen en zijn grote mate van betrokkenheid bij het gezin in onderhavige situatie het normale contact tussen grootouders en een kleinkind te boven gaan.
3.9.4.
Op grond van het voorgaande en in het licht van het geldende internationaal recht en het daaruit voortvloeiende uitgangspunt dat een kind bij de identiteitsontwikkeling in beginsel belang heeft bij het opbouwen van banden met naaste familieleden, kan naar het oordeel van het hof worden aangenomen dat sprake is van een dusdanige band tussen de grootvader en de kinderen dat die is aan te merken als ‘family life’. De omstandigheid dat er nu al langere tijd geen omgang meer heeft plaatsgevonden, is onvoldoende om de eenmaal ontstane ’family life’ te verbreken. Het hof is derhalve van oordeel dat de grootvader kan worden ontvangen in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling op grond van artikel 1:377a, tweede lid, BW.
Inhoudelijke beoordeling
3.10.
De grootvader is van mening dat het in het belang is van de kinderen dat een (beperkte) omgangsregeling tot stand komt. Hij acht contactherstel in het belang van de identiteitsontwikkeling van de kinderen, zodat zij ook de banden met familie aan moederskant kunnen behouden en verder kunnen ontwikkelen. De grootvader erkent dat hij in verband met zijn emoties niet altijd weloverwogen heeft gehandeld, maar hij betwist dat de verstandhouding met de vader dusdanig slecht is dat dit omgang in de weg zou staan. Weliswaar bestaan er op dit moment enige spanningen tussen de vader en grootvader, maar de grootvader geeft aan dat hij de vader respecteert en dat hij bereid is om de aanwijzingen van de vader op te volgen. Indien de vader geen rechtstreeks contact wenst met grootvader, kan de communicatie via de advocaat, dan wel de GI, verlopen. Verder begrijpt de grootvader dat het contact rustig dient te worden opgebouwd. De grootvader stelt voor om de omgangsmomenten op een neutrale plek te laten plaatsvinden, onder begeleiding van de vader dan wel een derde die de vader geschikt acht.
Subsidiair verzoekt de grootvader een onderzoek door de raad te laten doen naar de vraag of omgang in het belang van de kinderen is, alsmede de mogelijkheden te onderzoeken hoe de omgangsregeling tot stand kan worden gebracht.
3.11.
De vader betwist dat het in het belang van de kinderen is dat er een omgangsregeling met de grootvader tot stand komt. De grootvader benoemt het belang van het opbouwen van een band met naaste familieleden in het kader van de identiteitsontwikkeling van de kinderen en het feit dat hij een rechtstreekse bloedband heeft met de moeder. De vader stelt hier tegenover dat het ontbreken van contact met moeder en haar familie er juist voor heeft gezorgd dat de kinderen thans meer rust ervaren. Hoewel de grootvader stelt dat het niet zijn intentie is geweest om onrust voor de kinderen te veroorzaken, is dat wel telkens het gevolg geweest van de keuzes die de grootvader heeft gemaakt. Dit heeft een negatief effect gehad op de kinderen, met name op [minderjarige 1] . Mede door het gebrek aan contact met de moeder is hulpverlening ingezet om haar meer zelfvertrouwen te geven en haar zelfbeeld te versterken. Deze hulpverlening is onlangs door de positieve ontwikkelingen beëindigd. Door het handelen van de grootvader zelf, zijn eerdere pogingen om het contact onder begeleiding tot stand te brengen mislukt. De vader acht het in het belang van beide kinderen dat zij nu stabiliteit en rust ervaren en vindt dat het afdwingen van omgang door de grootvader deze rust niet bevordert en zelfs verstoort. De vader vindt het nu voor de kinderen het belangrijkste dat de strijd stopt, wie weet wat er dan in de toekomst mogelijk is. De vader vindt het nog steeds moeilijk dat de grootvader het incident in zijn woning waarbij [minderjarige 2] ernstig letsel heeft opgelopen lijkt te bagatelliseren.
De vader acht de grootvader niet-ontvankelijk in het subsidiaire verzoek om een raadsonderzoek te gelasten omdat een dergelijk verzoek niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan en het verzoek is ingediend na het verstrijken van de beroepstermijn. Daarnaast acht de vader een raadsonderzoek niet in het belang van de kinderen, omdat dit stress en onrust bij de kinderen zal veroorzaken. Ook ziet de vader niet in wat de meerwaarde is van een raadsonderzoek.
3.12.
De GI wijst erop dat een fors incident in de woning van de grootvader, waarbij [minderjarige 2] ernstig letsel heeft opgelopen, destijds aanleiding was de kinderen uit huis te plaatsen. De moeder is bij dit incident als verdachte aangemerkt, maar de strafzaak is geseponeerd bij gebrek aan bewijs. Volgens de grootvader was er sprake van een ongeval, maar hiermee doet hij geen recht aan de feitelijke situatie destijds. Daarnaast lukt het de grootvader niet om naar zijn eigen aandeel te kijken in de huidige situatie en het belang van zijn kleindochters voorop te stellen
.De GI ziet een patroon waarbij de grootvader de afspraken die hij zelf maakt met de vader en de GI niet nakomt, waarbij hij zich in de contacten met de vader en zijn familie, maar ook richting de GI, grensoverschrijdend opstelt. De GI ziet dat deze patronen bij de grootvader verharden en dat hij steeds meer vasthoudt aan het voeren van de strijd in plaats van gericht te zijn op samenwerking in het belang van zijn kleinkinderen. De GI kan zich niet vinden in het verzoek van de grootvader. Indien het hof toch een omgangsregeling zal vaststellen, dan is de GI van mening dat dit een volledig begeleide omgangsregeling moet zijn, waarbij de belangen en behoeftes van de kinderen voorop staan.
3.13.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om op dit moment geen omgangsregeling vast te stellen. De raad acht het in het belang van de kinderen dat er een periode komt van rust; wellicht kunnen partijen in een later stadium met elkaar in gesprek over wat er is voorgevallen in de woning van de grootvader en kunnen zij uiteindelijk afspraken maken over contactherstel. Nu is dat niet aan de orde en niet in het belang van de kinderen.
3.14.
Het hof overweegt als volgt.
3.14.1.
Het hof acht zich, voor zover de grootvader heeft verzocht een raadsonderzoek te gelasten naar de vraag of omgang in het belang van de kinderen is en hoe de omgangsregeling tot stand kan worden gebracht, op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen.
3.14.2.
Op grond van artikel 1:377a, tweede lid, BW kan de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststellen. Op grond van het derde lid kan de rechter het recht op omgang slechts ontzeggen op één van de in dit lid genoemde gronden.
3.14.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben al veel meegemaakt in hun jonge leven. Na een ernstig incident dat begin 2019 heeft plaatsgevonden in de woning van de grootvader zijn beide kinderen uit huis geplaatst. De kinderen hebben aanvankelijk bij grootouders vaderszijde verbleven en, nadat de vader met het ouderlijk gezag is belast en de vader eigen woonruimte ter beschikking had, zijn de kinderen bij de vader gaan wonen. In het kader van de ondertoezichtstelling is geprobeerd om begeleide omgang tot stand te brengen met de moeder, alsmede met de grootvader, maar de omgang met de grootvader is niet van de grond gekomen mede door het grensoverschrijdende gedrag van de grootvader. Op dit moment is er al geruime tijd geen contact meer met de moeder noch met de grootvader. De GI heeft inmiddels besloten de ondertoezichtstelling niet te verlengen, omdat er geen zorgen meer zijn over de ontwikkeling van de kinderen. Gelet op het feit dat de kinderen zich op dit moment positief ontwikkelen en zij profiteren van de rust die is ontstaan, is het hof van oordeel dat het op dit moment niet in het belang is van de kinderen om een omgangsregeling tot stand te brengen met de grootvader. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verhoudingen tussen de vader en de grootvader ernstig verstoord zijn en dat de vader op dit moment niet in staat is om enige vorm van contact met de grootvader te ondersteunen. Dit heeft onder meer te maken met het feit dat de grootvader het incident dat heeft plaatsgevonden in de woning van de grootvader en aanleiding is geweest voor de uithuisplaatsing, bagatelliseert. Ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de grootvader er geen blijk van gegeven zich te realiseren wat de impact van het incident op de kleinkinderen en op vader is geweest. Zolang de grootvader dit niet kan of doet, is het voor de vader niet mogelijk het verleden een plek te geven en de deur open te zetten voor de grootvader om het contact met zijn kleinkinderen te herstellen. Daarbij bestaat de vrees dat door een omgangsregeling met de grootvader de moeder feitelijk weer zal aansluiten bij deze omgang, terwijl zij momenteel uit het leven van de kinderen is. Hoewel de hulpverlening die is ingezet voor [minderjarige 1] inmiddels positief is afgesloten, is er nog steeds sprake van een kwetsbaar evenwicht bij de kinderen en bij [minderjarige 1] in het bijzonder, die nog steeds in de war raakt als de moeder ter sprake komt. Het is niet in het belang van de kinderen dat dit kwetsbare evenwicht wordt verstoord. Daarbij wordt bovendien nog in aanmerking genomen dat eerdere pogingen om een omgang tussen de grootvader en de kinderen tot stand te brengen, juist door toedoen van de grootvader zelf zijn gestopt. Evenmin is gebleken dat de grootvader er blijk van geeft in te zien wat dit voor de kinderen betekende en dat hij hier uit lering heeft getrokken. Derhalve wordt een omgangsregeling met de grootvader in strijd met de belangen van de kinderen geacht.
3.14.4.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat omgang van de grootvader met de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] thans ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke of lichamelijke belangen van de kinderen dan wel anderszins in strijd is met hun zwaarwegende belangen, zodat het hof het verzoek van de grootvader daartoe op grond van het bepaalde in artikel 377a, derde lid, sub a. en d. zal afwijzen.
Proceskosten
3.15.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu dit geschil ziet op familierechtelijke betrekkingen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 maart 2022;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van de grootvader af;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en A.M. Bossink en is op 23 maart 2023 in het openbaar uitgesproken door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.