ECLI:NL:GHSHE:2011:BU7330

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.089.468-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen grootouders en kleinkinderen; beoordeling van nauwe persoonlijke betrekking

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 december 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over een omgangsregeling tussen grootouders en hun kleinkinderen. De moeder van de kinderen, hierna te noemen de moeder, had in eerste aanleg verzocht om een omgangsregeling, die door de rechtbank was vastgesteld. De grootouders, die de (stief)grootvader en grootmoeder zijn van de kinderen, hebben in hoger beroep verzocht om deze beschikking te vernietigen en hun verzoek tot omgang te honoreren.

Het hof heeft vastgesteld dat de grootouders niet in staat zijn geweest om aan te tonen dat er sprake is van bijkomende omstandigheden die een nauwe persoonlijke betrekking tussen hen en de kleinkinderen rechtvaardigen. De door de grootouders geschetste contacten met de kleinkinderen werden door het hof beoordeeld als gebruikelijke contacten die in het dagelijks leven plaatsvinden tussen grootouders en kleinkinderen. Het hof heeft daarbij ook rekening gehouden met de korte periode waarin de moeder na de geboorte van de oudste kleinkind, [B.], bij de grootouders heeft gewoond, en de rol van de vader in de zorg voor de kinderen.

De moeder heeft betwist dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat en heeft aangevoerd dat de grootouders niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun verzoek. De raad voor de kinderbescherming heeft ter zitting aangegeven dat de kinderen behoefte hebben aan contact met hun grootouders, maar dat de communicatie tussen de moeder en de grootouders zodanig verstoord is dat dit niet in het belang van de kinderen is. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de grootouders niet ontvankelijk zijn in hun verzoek tot omgang, en heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de grootouders afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 6 december 2011
Zaaknummer: HV 200.089.468/01
Zaaknummer eerste aanleg: 135485 / FA RK 08-1864
in de zaak in hoger beroep van:
[X.]
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Y.K. Kunze,
tegen
1. [Y.],
2. [Z.],
beiden wonende te [woonplaats],
verweerders,
hierna te noemen: de grootouders, respectievelijk de (stief)grootvader en de grootmoeder.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht van 23 maart 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 juni 2011, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en de grootouders alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, althans hun vorderingen af te wijzen als zijnde ongegrond hetzij niet bewezen.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 november 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Kunze,
- de grootouders,
- Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door de heer J. Geerts.
2.3.1. De vader van na te noemen [B.] en [C.], de heer [A.] (hierna te noemen: de vader), is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 november 2010;
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 22 maart 2011;
- het rapport van de raad d.d. 29 juli 2010.
3. De beoordeling
3.1. Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de moeder en de vader zijn geboren:
- [kind 1.] (hierna: [B.]), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats],
- [kind 2.] (hierna: [C.]), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats].
De vader heeft de kinderen erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over de kinderen uit.
3.2. Bij het in dit geding inleidende verzoekschrift hebben de grootouders verzocht een omgangsregeling vast te stellen met hun kleinkinderen [B.] en [C.].
3.3. Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank bepaald dat [B.] en [C.] gerechtigd zijn tot omgang met hun grootouders (vaderszijde) tijdens ieder eerste weekend van de maand januari dat zij niet bij de vader verblijven op zaterdag van 09:00 uur tot 19:00 uur, tijdens ieder eerste weekend van de maand april dat zij niet bij de vader verblijven op zondag van 09:00 uur tot 17:00 uur, tijdens ieder eerste weekend van de maand oktober dat zij niet bij de vader verblijven op zaterdag van 09:00 uur tot 19:00 uur en voorts, zolang [C.] van school drie weken zomervakantie heeft, ten minste vier dagen aaneengesloten iedere derde week van de maand juli, zoveel mogelijk aansluitend aan het omgangsweekend van de vader, van donderdag tot zondag 17:00 uur, waarbij de grootouders de kinderen telkens zullen halen en brengen.
Daarnaast heeft de rechtbank verstaan dat de aaneengesloten omgang in de maand juli voor beide kinderen zal worden uitgebreid van maandag tot zondag 17:00 uur, zodra [C.] zomervakantie heeft van tenminste zes aaneengesloten weken.
3.4. De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5. De moeder voert, kort samengevat het volgende aan.
3.5.1. De moeder ontkent en betwist dat de grootouders in een nauwe persoonlijke betrekking staan tot de kinderen en zij met een beroep op artikel 1:377a BW aan de rechter vaststelling van een omgangsregeling met de kinderen kunnen verzoeken. De stelling van de grootouders dat de moeder en de vader met de kinderen gedurende een lange periode in het huis van de grootouders hebben verbleven, is onjuist en overigens ook onvoldoende om uit te gaan van -naast de familierechtelijke band- bijkomende omstandigheden, die de vaststelling van een nauwe persoonlijke betrekking rechtvaardigen. In augustus 2005 heeft de moeder een huis in [plaatsnaam] gekregen en zij is meteen na de geboorte van [B.] in het ziekenhuis, in dit huis gaan wonen. De vader, die gedetineerd is geweest, is in oktober 2005 vrijgekomen. Er is geen sprake geweest van een (langdurig) verblijf van de kinderen bij de grootouders, waarbij de grootouders de zorg en de verantwoordelijkheid voor de kinderen droegen. Tijdens logeerperiodes bij de grootouders lag deze zorg en verantwoordelijkheid geheel bij de vader en de moeder. De grootouders dienen derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun verzoek, aldus de moeder. Subsidiair stelt de moeder dat vaststelling van een omgangsregeling als verzocht in strijd is met de belangen van de kinderen.
3.5.2. De grootouders voeren, kort samengevat, aan dat na de geboorte van [B.] de ouders twee à drie maanden met [B.] bij de grootouders hebben ingewoond en de grootouders gedurende die periode betrokken zijn geweest bij zijn verzorging. Daarna hebben over en weer frequent bezoeken plaatsgevonden tussen de grootouders en de ouders en kinderen. Na het verbreken van de samenwoning van de ouders heeft de moeder de omgang tussen de grootouders en beide kleinkinderen eenzijdig beëindigd.
3.5.3. De raad heeft ter zitting aangevoerd dat de kleinkinderen behoefte hebben aan contact met hun grootouders, omdat de grootouders nu eenmaal een deel van hun leven uitmaken, maar dat de communicatie tussen de moeder enerzijds en de grootouders en de vader van [B.] en [C.] anderzijds zodanig is verstoord dat beide kinderen knel zitten, hetgeen niet in hun belang is.
3.6. Het hof oordeelt als volgt.
3.6.1. Het hof stelt voorop dat met het oog op de ontvankelijkheid van de grootouders in hun inleidend verzoek op grond van artikel 1:377a, eerste lid, Burgerlijk Wetboek vooreerst de vraag voorligt of de grootouders in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarigen staan. Op grond van vaste jurisprudentie betekent dit dat de grootouders, behalve het bestaan van een familierechterlijke verwantschap met de minderjarigen ook bijkomende omstandigheden moeten stellen waaruit voortvloeit dat er tussen hen en de minderjarigen een nauwe persoonlijke betrekking bestaat.
3.6.2. Naar het oordeel van het hof zijn de grootouders er niet in geslaagd aan te tonen dan wel aannemelijk te maken dat sprake is van bijkomende omstandigheden waaruit kan worden geconcludeerd dat tussen de grootouders en de kleinkinderen een nauwe persoonlijke betrekking als hierboven bedoeld heeft bestaan.
De door de grootouders geschetste contacten met hun kleinkinderen beoordeelt het hof niet anders dan gebruikelijke, in het dagelijks verkeer plaatsvindende, contacten tussen grootouders en kleinkinderen. Weliswaar is de moeder na de bevalling van [B.] in het ziekenhuis, die samenviel met de detentie van de vader, korte tijd bij de grootouders ingetrokken, echter die periode is van dermate korte duur geweest dat op grond daarvan niet tot een nauwe persoonlijke betrekking met [B.] kan worden geconcludeerd. Dat de grootouders tijdens die kortdurende periode bij de verzorging van [B.] betrokken zijn geweest, zoals door de grootouders gesteld, wordt overigens door de moeder betwist.
Voor zover er in de periode na de geboorte van [B.] en ook [C.] nog sprake is geweest van verblijf van de ouders bij de grootouders, heeft de grootmoeder ter terechtzitting verklaard dat de vader dan meestal voor de kinderen zorgde.
3.6.4. Hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof tot de slotsom dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van bijkomende omstandigheden waaruit een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en hun kleinkinderen blijkt. De grootouders kunnen dan ook niet ontvangen worden in hun verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hen en hun kleinkinderen.
3.7. Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, vernietigen en het verzoek van de grootouders alsnog afwijzen.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Maastricht van 23 maart 2011;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de grootouders.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, C.D.M. Lamers en P.C.G. Brants en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2011.