ECLI:NL:RBDHA:2016:9618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
C/09/510326 / FA RK 16-3379
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen grootouders en kleinkind in het kader van familie- en gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2016 uitspraak gedaan over een verzoek van grootouders tot omgang met hun kleinkind. De grootouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. L.V.S. Cassese, hebben verzocht om een omgangsregeling waarbij de minderjarige elk tweede weekend van de maand bij hen verblijft. De ouders van de minderjarige, vertegenwoordigd door mr. S.E. de Geus, hebben verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de grootouders ontvankelijk zijn in hun verzoek, ondanks de lange periode van contactbreuk. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en heeft geconcludeerd dat er voldoende bewijs is van een liefdevolle band tussen de grootouders en de minderjarige, ondanks de onderbrekingen in het contact. De rechtbank heeft echter ook aangegeven dat omgang niet altijd in het belang van het kind kan zijn, vooral gezien de tegenstand van de vader. Daarom heeft de rechtbank besloten om een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken, om te beoordelen of er bezwaren zijn tegen de omgang. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 1 maart 2017, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming een rapport moet indienen over de situatie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 16-3379
Zaaknummer: C/09/510326
Datum beschikking: 16 augustus 2016

Omgang

Beschikking op het op 3 mei 2016 ingekomen verzoek van:

[de grootmoeder] ,

de grootmoeder,
en
[de grootvader].
de grootvader,
hierna gezamenlijk aangeduid als de grootouders,
beiden wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. L.V.S. Cassese te Almelo.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende te [woonplaats] ,
en
[de stiefmoeder],
de stiefmoeder,
hierna gezamenlijk aangeduid als de ouders,
wondende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.E. de Geus te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • verweerschrift.
De minderjarige [de minderjarige] heeft zich schriftelijk uitgelaten over het verzoek.
Op 4 augustus 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de grootouders, bijgestaan door hun advocaat, alsmede de advocaat van de ouders.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot het treffen van een regeling inzake de omgang tussen de grootouders en na te melden minderjarige, in die zin dat de minderjarige elk tweede weekend van de maand van vrijdag 19.00 uur na het eten tot de daaropvolgende zondag 19.00 uur na het eten bij de grootouders verblijft, waarbij de grootouders bereid zijn de minderjarige telkens te halen en te brengen, althans een zodanige omgangsregeling vast te stellen tussen de grootouders en de minderjarige als de rechtbank juist acht.
De ouders hebben verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

  • De vader is de (biologische en juridische) vader van de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] . De grootouders zijn de ouders van de vader.
  • De destijds met de vader gehuwde moeder van de minderjarige is, toen de minderjarige ongeveer zestien maanden oud was, door de politie aangehouden wegens een drugsdelict. Zij is daarna niet meer bij de verzorging en opvoeding van de minderjarige betrokken geweest. De minderjarige heeft toen een aantal maanden bij de grootouders verbleven, die hem verzorgden en opvoedden, terwijl de vader in [plaats] werkte en in de weekends ook bij de grootouders was.
  • Bij beschikking van de kinderrechter te [plaats] van 1 april 2004 is de minderjarige onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling heeft voortgeduurd tot 1 april 2007. De minderjarige was blijkens het uittreksel uit het gezagsregister in ieder geval in het laatste jaar van de ondertoezichtstelling uithuisgeplaatst in het gezin van de vader.
  • In mei 2004 is een verzoek van de vader om te worden belast met het ouderlijk gezag afgewezen. Bij beschikking van de kantonrechter te [plaats] van 27 november 2006 is de vader belast met het ouderlijk gezag.
  • De minderjarige is een aantal malen met de vader verhuisd in verband met samenwoning van vader met een nieuwe partner.
  • Tot de minderjarige ongeveer zes jaar oud was heeft hij geregeld (zomer)vakanties en weekenden bij de grootouders doorgebracht. Daarna is de relatie tussen de vader en de grootouders verslechterd en is het contact tussen de minderjarige en de grootouders ongeveer 4,5 jaar verbroken geweest.
  • Daarna is het contact enigszins hersteld en heeft de minderjarige in de zomervakantie 2014 drie weken bij de grootouders gelogeerd. Vervolgens is het contact opnieuw verbroken.
  • Op 1 oktober 2014 is de vader gehuwd met de stiefmoeder, die bij beschikking van deze rechtbank van 6 oktober 2015 samen met de vader met het gezamenlijk gezag over de minderjarige is belast.
  • De minderjarige woont thans in een leefgroep van [naam groep] te [plaats] , waar hij eenmaal per vier weken door (de vader of) de ouders wordt bezocht.
  • In juni 2015 heeft de minderjarige via Facebook contact gezocht met de grootouders. In de kerstvakantie 2015 is hij een aantal malen buiten medeweten van de vader bij de grootouders op bezoek geweest.

Beoordeling

Het onderhavige verzoek dient te worden beoordeeld aan de hand van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat luidt als volgt:
Het kind heeft het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Voor de interpretatie van het begrip “nauwe persoonlijke betrekking” in voormeld artikel is van belang artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (in de officiële Engelse tekst en de Nederlandse vertaling):
Everyone has the right to respect for his private and family life, his home and his correspondence.
There shall be no interference by a public authority with the exercise of this right except such as is in accordance with the law and is necessary in a democratic society in the interests of national security, public safety or the economic well-being of the country, for the prevention of disorder or crime, for the protection of health or morals, or for the protection of the rights and freedoms of others.
Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ontvankelijkheid
De ouders hebben primair tot verweer aangevoerd dat de grootouders niet-ontvankelijk behoren te worden verklaard in hun verzoek, omdat er geen sprake zou zijn van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de minderjarige en de grootouders, zoals de grootouders hebben gesteld. Zij voeren daartoe aan dat de door de grootouders genoemde feiten en omstandigheden – die gedeeltelijk worden betwist – daarvoor onvoldoende zijn. Er is jarenlang geen enkel contact tussen de minderjarige en de grootouders geweest; de minderjarige verbleef tot zijn vierde jaar niet ieder weekend, maar om het weekend bij de grootouders en de vader was daar altijd bij. Verder verbleef hij alleen in de zomervakanties bij de grootouders en kwam de vader daar in de weekenden ook naartoe. De ouders betwisten dat de grootouders als een vangnet in de opvoeding hadden te gelden. Volgens de ouders hebben de contacten qua frequentie en vorm niet méér omvat dan het normale contact dat tussen grootouders en kleinkinderen bestaat, als gevolg waarvan een nauwe persoonlijke betrekking ontbreekt.
De rechtbank volgt de ouders niet in dit verweer. Onder verwijzing naar de conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad van 29 maart 2002 (ECLI:NL:PHR:2002:AD8191) en de daarin aangehaalde uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM 13 juni 1979 (Marckx), 9 juni 1998 (Bronda/Italy) en 27 april 2000 (L. v. Finland), alsmede op grond van EHRM 20 januari 2015 (Manuello/Nevi v. Italy) overweegt de rechtbank dat in het onderhavige geval (ruimschoots) aan de eisen van “family life” tussen kleinkind en grootouders is voldaan. Daarbij overweegt de rechtbank dat “family life” niet zonder meer kan worden vertaald met “gezinsleven”; dat blijkt ook uit de hierboven gegeven vertaling van “family life” met “familie- en gezinsleven”. Naar haar oordeel is de band tussen kinderen en hun grootouders – door de bloedband via de ouder van het kind, het kind van de grootouders – van een eigen en bijzondere aard, juist bij “normaal” contact tussen hen, omdat dat contact niet wordt belast door verplichtingen van opvoedkundige aard. Veel mensen genieten van hun kleinkinderen (“wel de lusten, niet de lasten”, is een veelgehoorde uitspraak) en veel kinderen genieten van hun grootouders, juist omdat daar soms net iets meer mag of zij een beetje meer worden verwend dan thuis. In het algemeen begrijpen kinderen ook heel goed dat die situatie bij grootouders niet de norm is. Voor een nauwe persoonlijke betrekking tussen grootouders en kleinkinderen is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet méér nodig dan geregeld en wederzijds als plezierig ervaren contact, in de zin van bezoekjes, oppassen, logeerpartijtjes, gezamenlijk uitstapjes e.d.
Het is op grond van de door de grootouders overgelegde schriftelijke verklaringen van familieleden en buren en de Facebookcorrespondentie tussen de minderjarige en de grootouders duidelijk dat tussen de minderjarige en zijn grootouders – zij het met een aantal lange onderbrekingen – (ten minste) sprake is geweest van dergelijk geregeld en plezierig contact. Uit de zojuist genoemde uitspraak van het EHRM van 20 januari 2015 volgt dat ook een heel lange onderbreking van het contact niet behoeft af te doen aan het bestaan van “family life”. In dit geval is dat ook niet aan de orde; uit de gewisselde Facebookberichten blijkt dat er ook op dit moment nog een liefdevolle band tussen de minderjarige en de grootouders (in het bijzonder de grootmoeder) bestaat.
De grootouders zijn dus ontvankelijk in hun verzoek.
Inhoudelijk
Het voorgaande neemt niet weg dat omgang tussen grootouders en een kleinkind onder omstandigheden niet in het belang van het kind kan zijn, in het bijzonder als er geen goede relaties meer bestaan tussen grootouders en hun (schoon)kind, zoals hier aan de orde is.
In dit geval beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om goed te kunnen beoordelen of omgang in het belang van de minderjarige is. Enerzijds is voldoende komen vast te staan dat de minderjarige – behalve met zijn vader – met niemand anders van zijn familie (noch aan vaderszijde, noch aan moederszijde) contact heeft; het komt de rechtbank voor dat het heel goed voor hem zou kunnen zijn als hij onbelast omgang zou kunnen hebben met de grootouders, die in landelijk gebied wonen en waar hij gewaardeerd en bemind wordt; de grootouders lijken in het bewogen leven van de minderjarige steeds een stabiele factor te zijn geweest. Anderzijds is duidelijk dat de vader tegenstander is van het contact, naar zijn zeggen omdat dit de ontwikkeling van de minderjarige zou kunnen schaden; volgens de vader is er nu reeds sprake van een terugval als gevolg van het contact eind vorig jaar. De rechtbank betwijfelt of het dit – kennelijk aan beide zijden als heel fijn ervaren – contact met de grootouders is waardoor de minderjarige wordt belast, of dat het de weerstand van de vader tegen dat contact is die zijn weerslag heeft op de minderjarige. Deze twijfel wordt gevoed door de discrepantie tussen de inhoud van de Facebookberichten en de brief die de minderjarige aan de rechtbank heeft geschreven. In de Facebookcorrespondentie schrijft de minderjarige:
“Ik heb het met een leiding hier er over gehad dat ik het graag wilde hebben uit gepraat, omdat ik jullie ook wilde zien en ik het zo ook niet meer verder wil laten gaan en ik wil ook niet dat het weer zolang gaat duren voordat er weer contact komt”(11 juni 2015);
“Lieve oma (…) Ik hou van u en ben nu in overijssel. Ik heb een vraag. Zou u met ons naar [plaats] kunnen we zijn op een soort kamp en er zijn drie kinderen en een leiding.”(18 december 2015);
“Hey oma het was gezellig en leuk om u weer te zien julie”(19 december 2015).
Dit alles staat in schril contrast met de inhoud van de brief die de minderjarige aan de rechtbank heeft geschreven en die erop neerkomt dat hij eerst het contact met zijn ouders nog beter wil maken en weekenden helemaal thuis wil wonen vóór hij contact heeft met zijn opa en oma. Hij vindt het erg belangrijk dat hij op [naam groep] aan zichzelf werkt en dat hij weer terug naar huis kan. Dit verschil in inhoud en toon tussen de brief en de Facebookberichten zou erop kunnen wijzen dat de minderjarige klem zit tussen zijn ouders en zijn grootouders en dat hij vanwege de situatie tussen de vader en de grootvader geen emotionele toestemming van de vader krijgt om van zijn grootouders te houden en contact met hen te willen onderhouden. De rechtbank kan thans echter niet verifiëren of die indruk juist is. De grootouders hebben overigens verklaard dat zij geen wig willen drijven tussen de minderjarige en zijn ouders en dat zij bereid aanwijzingen van opvoedkundige aard van de ouders of [naam groep] op te volgen.
Omdat de ouders niet ter terechtzitting zijn verschenen, heeft de rechtbank niet met partijen kunnen spreken over een minnelijke oplossing of over mogelijkheden om de band tussen de ouders en de grootouders zodanig te normaliseren dat de minderjarige daar geen last van heeft, zoals nu mogelijk wel het geval is, bij voorbeeld door mediation onder leiding van een mediator met kennis van gezinssystemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming geïndiceerd is.
Het onderzoek dient de vraag te betreffen of er sprake is van bezwaren als genoemd in
artikel 1:377a, derde lid, BW, die in de weg staan aan het recht dat de minderjarige en de grootouders hebben op omgang met elkaar.
De rechtbank ontvangt in dat verband graag antwoord op de volgende vragen:
Wat is de reden van het verblijf van de minderjarige in [naam groep] ?
Wat is het doel van zijn behandeling/begeleiding?
Is redelijkerwijs te verwachten dat omgang met de grootouders het onder b bedoelde doel c.q. de ontwikkeling van de minderjarige en het toewerken naar meer verblijf bij zijn ouders thuis huis zal doorkruisen, en zo ja, waarom?
De advocaat van de ouders heeft verklaard dat de minderjarige twee maal per maand een weekend op een andere locatie verblijft; wat is de aard van dat verblijf?
Zijn er mogelijkheden om, in het belang van de minderjarige, de relatie tussen de ouders en de grootouders te normaliseren?
Indien de raad van mening is dat er geen sprake is van voornoemde bezwaren, verzoekt de rechtbank de raad haar te adviseren over de optimale frequentie en duur van de contacten.
Omdat het onderzoek overwegend buiten dit arrondissement (in [plaats] en Overijssel) zal moeten plaatsvinden, zal de rechtbank de zaak aanhouden voor een periode van ruim zes maanden. Zij gaat er vanuit dat de raad het rapport zal indienen zodra dit gereed is. De advocaten hebben na indiening van het rapport bij de rechtbank een termijn van veertien dagen om daarop schriftelijk te reageren en de rechtbank te berichten of een nadere zitting nodig is of dat de zaak op de stukken kan worden afgedaan.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

Beslissing

De rechtbank:
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
de raad kan daartoe telefonisch een eerste afspraak maken met de ouders en de grootouders, die te bereiken zijn via de volgende telefoonnummers:
[nummer] (advocaat grootouders) en [nummer] (advocaat ouders);
bepaalt dat de griffier een afschrift van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming zal toesturen;

houdt de behandeling aan tot 1 maart 2017 pro forma;

uiterlijk twee weken vóór die datum dient de Raad voor de Kinderbescherming het rapport en zijn advies aan de rechtbank toe te zenden;
partijen dienen zich vervolgens vóór de proformadatum uit te laten omtrent de voortgang van de procedure;
bepaalt dat, na ontvangst van het rapport en advies, in beginsel de behandeling ter terechtzitting op een nader te bepalen datum en tijdstip zal worden voortgezet in aanwezigheid van de Raad voor de Kinderbescherming, tenzij uit het rapport en de uitlating van partijen blijkt dat de rechtbank op de stukken een beslissing kan nemen;
beveelt de griffier partijen tegen het tijdstip van een nadere behandeling ter terechtzitting ieder via de eigen advocaat op te roepen;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de verzochte omgangsregelingaan.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.B. Verkleij, kinderrechter, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 augustus 2016.