Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de raad,vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 1 december 2022;
- de brief van de GI van 31 januari 2023, ingekomen ter griffie op 2 februari 2023;
- de door de advocaat van de moeder tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotitie.
3.De beoordeling
3.10. De GI is van mening dat de bestreden beschikking bekrachtigd dient te worden. Hoewel [minderjarige] een vrolijk meisje is en het over het algemeen goed met haar gaat, maakt de GI zich ook grote zorgen over [minderjarige] . Zij is veel bezig met het welzijn van de moeder en ze schaamt zich voor wat haar moeder soms doet (vooral richting de hulpverlening). Tijdens het schoolgesprek op 18 januari 2023 werd aangegeven dat [minderjarige] onvoldoende toe komt tot leren. Ze loopt op haar tenen en haar hoofd zit vaak vol. De moeder is liefdevol en betrokken, maar haar persoonlijke problematiek is overheersend. Zij lijkt gebukt te gaan onder verdriet en voor haar traumatische gebeurtenissen in haar leven. De moeder belt regelmatig naar het kantoor van de GI en [hulpverlening 2] , doet wisselende uitspraken over de veiligheid van haar appartement en heeft een keer aangegeven het leven niet meer te zien zitten. Het welbevinden van de moeder, ook in de omgang met [minderjarige] , is zeer wisselend, waardoor de GI in overleg met [hulpverlening 2] regelmatig moet bijsturen tijdens de omgang. Tijdens deze momenten heeft de moeder onvoldoende aandacht voor het emotionele welbevinden van [minderjarige] . De houding en het gedrag van de moeder zijn onvoorspelbaar en afhankelijk van haar eigen emotionele welzijn en het lukt de moeder niet om emoties passend te reguleren. Mede hierdoor zijn er bijvoorbeeld ook geen belcontacten meer en fungeren de GI en de overige hulpverleners als tussenpersoon tussen de moeder en het pleeggezin. Er hebben gesprekken plaatsgevonden met het netwerk van [minderjarige] en de moeder (opa en oma moederszijde, de man die denkt de vader te zijn van [minderjarige] en de oudste broer van de moeder en diens partner). De GI ziet ook bij dit netwerk van de moeder veel bezorgdheid. De mensen uit het netwerk bevestigen ook dat er signalen zijn van alcoholafhankelijkheid bij de moeder. De moeder geeft aan open te staan voor hulpverlening, maar [hulpverlening 1] is zoekend naar wat de hulpvraag van de moeder is. Het behandeltraject van de moeder bij [hulpverlening 1] is nog in de verkenningsfase en er heeft pas onlangs een eerste afstemmingsgesprek plaatsgevonden met de moeder, [hulpverlening 2] en de praktijkondersteuner. [hulpverlening 1] tracht in deze fase met de moeder te komen tot een concreet behandelplan. De GI heeft vraagtekens bij de intrinsieke hulpvraag van de moeder. De GI is van mening dat de moeder zal moeten gaan inzien dat zij zelf aan de slag moet en dat de verandering bij zichzelf ligt, en niet enkel bij haar omgeving. De week na de mondelinge behandeling staat een vervolgevaluatie van dit behandeltraject gepland. De GI hoopt dat er daarna meer duidelijk wordt over het behandelperspectief van de moeder. Daarnaast gaat er een psychologisch onderzoek plaatsvinden bij [hulpverlening 1] . Het is de vraag wat de moeder aankan. In het verleden zijn er al meerdere hulpverleningstrajecten gestagneerd, waardoor de moeder in crisissituaties belandde. [minderjarige] zit op haar plek in het pleeggezin en het is belangrijk voor [minderjarige] dat zij de rust en stabiliteit die zij daar ervaart voorlopig kan behouden. De GI zal [minderjarige] aanmelden voor een hulpverleningstraject waar zij zich op een veilige manier kan uiten en waar zij versterkt kan worden in haar emotionele identiteitsontwikkeling. Ook zal [minderjarige] op 18 februari starten met een [training] zodat zij passend bij haar leeftijd educatie krijgt en leert omgaan met de problematiek van haar moeder.
De motivering van de beslissing
- Beschikt de moeder over voldoende pedagogische kwaliteiten om terug te werken naar een thuisplaatsing van [minderjarige] en sluiten deze vaardigheden aan bij wat [minderjarige] nu en in de toekomst nodig heeft?
- Hoe is het gesteld met de psychische gesteldheid van de moeder?
- Hoe is het gesteld met de psychische, sociale en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] ?
- Zijn er (contra-)indicaties voor thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder? Zo ja, welke zijn dat?
- Zijn er (contra-)indicaties voor een deeltijdplaatsing van [minderjarige] bij de moeder c.q. het pleeggezin? Zo ja, welke zijn dat?
- Welke contactregeling tussen [minderjarige] en de moeder komt tegemoet aan de belangen van [minderjarige] , ook als zij nog langere tijd uit huis geplaatst blijft?
- In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren, die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar die wel van belang zijn met betrekking tot de uithuisplaatsing van [minderjarige] ?