ECLI:NL:GHSHE:2023:849

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
200.321.112_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake verkoop en levering van de echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door de vrouw tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De vrouw en de man zijn voormalige echtgenoten die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De man heeft de vrouw in kort geding verzocht om medewerking te verlenen aan de verkoop van de echtelijke woning, die in het kader van hun echtscheiding moet worden verdeeld. De voorzieningenrechter heeft de vrouw veroordeeld om binnen veertien dagen een verkoopopdracht te verstrekken aan een makelaar en om alle noodzakelijke handelingen te verrichten voor de verkoop van de woning. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij zij onder andere aanvoert dat zij niet in staat is om de woning over te nemen en dat de man haar belemmerd heeft in haar pogingen om de woning te financieren. Het hof heeft de grieven van de vrouw en de man behandeld en heeft geoordeeld dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij in de periode van vier maanden na de echtscheidingsbeschikking in staat was om de woning over te nemen. Het hof heeft de beslissing van de voorzieningenrechter bevestigd en de vrouw veroordeeld om mee te werken aan de verkoop van de woning, met een dwangsom voor het geval zij hieraan niet voldoet. Het hof heeft ook geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep voor bepaalde onderdelen van de beslissing van de voorzieningenrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.321.112/01
arrest van 14 maart 2023
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. M. van Vliet te Hengelo,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. T.J. Kreeftenberg te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 december 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 7 december 2022, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen de vrouw als gedaagde en de man als eiser.

1.De zaak in het kort

Partijen zijn gehuwd geweest in algehele gemeenschap van goederen. In geschil is de veroordeling van de vrouw in kort geding tot het verlenen van medewerking aan verkoop en levering van de woning van partijen.

2.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/386374 / KG ZA 22-509)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

3.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties 1 t/m 6;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties 13 t/m 29 en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties 7 t/m 11;
  • het H12-formulier van de advocaat van de man van 6 februari 2023 met producties 30 t/m 34;
  • de mondelinge behandeling, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

4.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
4.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten:
a. a) Partijen zijn op 11 april 2011 in de algehele wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd te Bernheze.
b) De minderjarige kinderen van partijen zijn:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats ] en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats ] .
c) Sinds 1 februari 2020 wonen partijen niet meer samen. De man is vertrokken naar
een huurwoning en is aansluitend ingetrokken bij zijn huidige partner. De vrouw woont nog met de kinderen en twee kinderen uit een eerdere relatie in de woning.
d) De man heeft op 6 november 2020 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. De rechtbank Oost-Brabant heeft bij beschikking van 31 mei 2022 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 20 september 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
e) Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort onder meer de voormalige echtelijke woning gelegen aan de [adres] te [postcode] [plaats] (hierna: de woning) en de in die woning aanwezige inboedel.
f) De rechtbank heeft in de echtscheidingsbeschikking onder meer bepaald dat de vrouw gerechtigd is om gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de woning te blijven wonen en de inboedel te blijven gebruiken. Daarnaast heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de gemeenschap gelast zoals overwogen onder punt 2.8.9 van die beschikking. Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
g) In rov. 2.8.9 van de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank over de wens van de vrouw om de woning aan haar toe te delen onder meer het volgende
overwogen:
“(…)
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw voldoende heeft onderbouwd dat zij, alvorens zij kan beoordelen of zij de woning kan overnemen, er belang bij heeft te vernemen wat de beslissing van de rechtbank zal zijn ten aanzien van de door de man gestelde geldlening(en) bij de ouders van de man, omdat deze beslissing van invloed is op het bedrag dat de vrouw aan de man dient te voldoen indien zij de woning van de man overneemt. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw in redelijkheid een termijn van vier maanden gegund dient te worden vanaf de datum waarop de rechtbank op dit geschilpunt heeft beschikt om de woning over te nemen. Indien de vrouw binnen deze termijn het aandeel van de man in de echtelijke woning niet heeft overgenomen, zal de woning verkocht dienen te worden.
(…)
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor reeds is overwogen onder punt 2.6.21 is de rechtbank van oordeel dat de man voldoende heeft aangetoond dat voor de financiering van de voormalige echtelijke woning een schuld is aangegaan bij de ouders van de man van € 85.000,00. Dit betekent dat ook deze schuld dan wel hetgeen van deze schuld resteert betrokken dient te worden bij het bepalen van de overwaarde van de woning. De rechtbank kan op basis van de stellingen van partijen niet bepalen wat de omvang is van deze schuld op de peildatum.
(…)”
h) De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de echtscheidingsbeschikking van 31 mei 2022 (geadministreerd bij het hof onder zaaknummers 200.314.723/01 en 200.314.728/01).
Het hoger beroep richt zich onder meer tegen de beslissing tot verdeling van de huwelijksgemeenschap.
De procedure bij de voorzieningenrechter
4.2.1.
De man heeft in eerste aanleg, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd:
a. de vrouw te veroordelen om binnen twee dagen na dit vonnis aan Raadhage makelaardij te [plaats] een opdracht
te geven(aanvulling hof) tot verkoop van de woning tegen een door de makelaar te bepalen vraag- en laatprijs van € 490.000,-- en met 20 maart 2023 als uiterste opleverdatum;
de vrouw te veroordelen om alle handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn voor de spoedige verkoop van de woning aan een derde;
de vrouw te veroordelen alle schriftelijke adviezen van de makelaar ter bevordering van de verkoop van de woning aan een derde op te volgen;
de vrouw te veroordelen om uiterlijk 20 maart 2023 mee te werken aan de levering van de woning, alle noodzakelijke handelingen daartoe te verrichten
-b(doorhaling hof) en de woning schoon, leeg en verkoopklaar op te leveren;
de vrouw te veroordelen om mee te werken aan voldoening van de hypotheekschulden bij Florius en Defam en de schulden aan de ouders van de man uit de verkoopopbrengst van de woning;
de vrouw te veroordelen om binnen een week na betekening van dit vonnis aan de man af te geven:
- Printer;
- TV groot;
- Filmcamera;
- DVD-recorder;
- Vriezer;
- Stofzuiger;
- Vuilnisbak (cadeau);
- Alle spullen op de slaapkamer van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
- Kampeertent;
- Vakantiespullen;
- Wasmachine;
- Droger;
- Strijkijzer;
- Loungeset;
- Aanhanger;
- Gas-BBQ;
- Partytent;
- Zitmaaier;
- Grasmaaier;
- Bakfiets;
- Dakkoffer;
- Fietsenrek;
- Accuboormachine;
- Bosmaaier;
- Heggenschaar/snoeischaar;
- Electrische heggenschaar;
- IJzeren ladder;
- Bordspellen;
- Bordspellen kinderen;
- Speelgoed kinderen;
- Analoge videobanden;
- Foto's van de wiegjes van de kinderen;
de vrouw te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet volledig aan de onder a) tot en met f) gevorderde veroordelingen
meewerkt(aanvulling hof);
voor zover de vrouw niet haar medewerking verleent aan verkoop en levering van de woning aan een derde, te bepalen dat dit vonnis dezelfde rechtskracht heeft als de rechtshandelingen van de vrouw die nodig zijn voor die verkoop en levering onder de voorwaarden zoals onder a) gevorderd;
i. voor het geval de vrouw niet meewerkt aan voldoening van de huwelijkse schulden uit de verkoopopbrengst, te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de rechtshandeling van de vrouw die noodzakelijk is voor het voldoen van die schulden;
de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
4.2.2.
Aan deze vorderingen heeft de man, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. De vrouw had op basis van de echtscheidingsbeschikking tot 1 oktober 2022 de tijd om de woning over te nemen. Daar is zij niet in geslaagd. Duidelijk is dat de vrouw niet in staat is om de woning volledig te financieren en aan de man zijn deel in de overwaarde te voldoen. Dat betekent dat de woning aan een derde moet worden verkocht. De vrouw werkt daar niet aan mee en tracht voortdurend tijd te rekken. De man heeft er een spoedeisend belang bij dat de woning in de verkoop gaat. Door de weigerachtige houding van de vrouw is de woning nog steeds niet verdeeld. Hij kan als gevolg daarvan na bijna drie jaar nog steeds geen andere woning kopen en verblijft al die tijd in een tijdelijke woning. De vrouw dient de woning op grond van de echtscheidingsbeschikking sowieso per 20 maart 2023 te verlaten. Het is van belang om de woning nu al te koop te zetten. Daarnaast geldt dat de hypotheekrente de afgelopen tijd fors is gestegen. De man is als gevolg daarvan niet meer in staat om de dubbele woonlasten nog langer te dragen.
De man heeft daarnaast belang bij een voorlopige verdeling van de inboedel van de woning. Die verdeling moet namelijk hebben plaatsgevonden voordat de appelprocedure is afgewikkeld. De man heeft bij het verlaten van de woning in februari 2020 zijn aandeel van de inboedel daar achtergelaten. De goederen waarvan hij nu afgifte vordert, vormen slechts een derde deel van de totale inboedel.
4.2.3.
De vrouw heeft de vorderingen weersproken.
4.2.4.
De voorzieningenrechter heeft als volgt beslist:
“5.1. veroordeelt de vrouw om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een verkoopopdracht te verstrekken aan makelaarskantoor Raadhage makelaardij te [plaats] tot verkoop van de woning aan de [adres] te [plaats] voor een door de makelaar te bepalen vraag- en laatprijs waarbij de woning uiterlijk op 20 maart 2023 moet worden opgeleverd,
5.2.
veroordeelt de vrouw om alle handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn voor de verkoop van de woning aan een derde,
5.3.
veroordeelt de vrouw om alle schriftelijke adviezen van de makelaar ter bevordering van de woning aan een derde direct op te volgen,
5.4.
veroordeelt de vrouw om uiterlijk op 20 maart 2023 mee te werken aan levering van de woning en de woning en in dat kader schoon, leeg en verkoopklaar op te leveren.
5.5.
veroordeelt de vrouw om mee te weken aan voldoening van de hypotheekschulden aan Florius en Defam uit de verkoopopbrengst van de woning door het verstrekken van een opdracht aan de notaris die de akte van levering zal passeren om deze schulden rechtstreeks aan Florius en Defam te voldoen uit de bij hem in depot staande verkoopopbrengst,
5.6.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 100,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.2. of 5.3 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,-- is bereikt,
5.7.
bepaalt dat indien de vrouw niet voldoet aan de veroordelingen onder 5.1., 5.4. of 5.5. dit vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen van de vrouw die noodzakelijk zijn voor het vertrekken van de verkoopopdracht aan de makelaar, de levering van de woning aan de koper en de opdracht aan de notaris om de hypotheekschulden uit de verkoopopbrengst te voldoen,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.”.
De procedure in hoger beroep
4.3.1.
De
vrouwheeft tijdig hoger beroep ingesteld. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd de vorderingen van de man af te wijzen met veroordeling van de man in de proceskosten in beide instanties.
De vrouw heeft hiertoe zeven grieven aangevoerd. De grieven gaan over:
  • spoedeisend belang (grief 1);
  • verkoop van de woning (grief 2 t/m 4);
  • reële executie (grief 5);
  • dwangsommen (grief 6);
  • oplevering woning: schoon/ leeg/ levering op 20 maart 2023 (grief 7).
4.3.2.
De
manheeft verweer gevoerd. Hij heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en daarbij zijn eis vermeerderd. Hij concludeert in het principaal hoger beroep de vorderingen van de vrouw af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten in beide instanties. In incidenteel hoger beroep concludeert hij tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover daartegen incidenteel hoger beroep is ingesteld, en opnieuw rechtdoende: (doorhaling hof)
a. de vrouw te veroordelen om binnen twee dagen na ontvangst van de verkoopovereenkomst van de woning aan een derde deze ondertekend aan de makelaar te retourneren, bij gebreke waarvan het arrest in de plaats zal worden gesteld van de medewerking van de vrouw aan verkoop van de woning;
de vrouw te veroordelen om alle schriftelijke adviezen van de makelaar ter bevordering van de verkoop van de woning aan een derde direct op te volgen, op verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de vrouw in gebreke blijft integraal aan deze veroordeling te voldoen;
de vrouw te veroordelen om de woning op 20 maart 2023 te ontruimen als bedoeld in artikel 555 Rv e.v.;
de vrouw te veroordelen om mee te werken aan voldoening van de huwelijkse schulden aan de ouders van de man ten bedrage van € 85.000,-- vermeerderd met de op deze schuld verschuldigde achterstallige rente tot de datum van algehele voldoening en de schuld aan de ouders van de man van € 18.720,-- uit de verkoopopbrengst van de echtelijke woning aan de ouders van de man te voldoen door het verstrekken van een opdracht aan de notaris die akte van levering van de woning zal passeren om voornoemde resterende schulden uit de bij hem in depot staande verkoopopbrengst rechtstreeks aan de ouders van de man te voldoen, bij gebreke waarvan het arrest in de plaats zal worden gesteld van de medewerking van de vrouw;
de vrouw te veroordelen om aan de man af te geven binnen één week na betekening van het in deze te wijzen vonnis:
  • Printer;
  • TV groot;
  • Filmcamera;
  • DVD-recorder;
  • Vriezer;
  • Stofzuiger,
  • Vuilnisbak (cadeau);
  • Kampeertent;
  • Vakantiespullen;
  • Wasmachine;
  • Droger;
  • Strijkijzer;
  • Loungeset;
  • Aanhanger,
  • Gas-BBQ;
  • Partytent;
  • Zitmaaier;
  • Grasmaaier;
  • Bakfiets;
  • Dakkoffer;
  • Fietsenrek;
  • Accuboormachine;
  • Bosmaaier;
  • Heggenschaar/snoeischaar,
  • Electrische heggenschaar;
  • IJzeren ladder;
  • Bordspellen;
  • Reiskoffer van de man;
  • Compressor;
  • Zaagtafel;
  • Hakbijl;
  • Alle tuingereedschap van het merk Wolf;
  • Analoge videobanden met familievideo's;
  • Canvassen van de wiegjes van de kinderen, gemaakt door Jan Roché,
op verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag of gedeelte dat de vrouw in gebreke blijft integraal aan deze veroordeling te voldoen;
met veroordeling van de vrouw in de kosten van de beide procedures.
De man heeft hiertoe vier grieven aangevoerd. De grieven gaan over:
  • dwangsommen en indeplaatsstelling van het vonnis (grief 1);
  • hoogte dwangsommen (grief 2);
  • verrekening schulden aan ouders uit verkoopopbrengst (grief 3);
  • afgifte inboedelgoederen (grief 4).
4.4.3.
Het hof zal de grieven van partijen per onderwerp behandelen.
Spoedeisend belang (grief 1 van de vrouw)
4.5.
De
vrouwstelt onder grief 1 dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de man voldoende spoedeisend belang heeft bij het in de verkoop zetten van de woning. Anders dan de man stelt heeft hij geen dubbele woonlasten. In augustus 2022 heeft hij zijn huurwoning opgezegd en is hij bij zijn vriendin ingetrokken. Voor zover hij nog woonlasten heeft, zijn deze op zijn minst naar beneden bijgesteld. Van dubbele woonlasten is echter geen sprake meer. Ook de stijgende hypotheekrente maakt niet dat de man een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. De stijging van de hypotheekrente is voor de man niet van dien aard dat hij in een financiële noodtoestand komt. Tot slot maakt ook zijn stelling dat hij al drie jaar in de onverdeeldheid zit niet dat de man een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Hij heeft onderdak, een woning. Bovendien heeft hij in de echtscheidingszaak zelf hoger beroep ingesteld waardoor de verdeling van de huwelijksgemeenschap nog niet in rechte vast is komen te staan en waardoor partijen nog altijd in de onverdeeldheid van de echtelijke woning zitten.
4.6.
De
manvoert verweer. Hij heeft een spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening. Dat hij met ingang van 1 september 2022 zijn huurwoning heeft opgezegd betekent niet dat hij geen eigen woonlasten meer heeft. Hij heeft noodgedwongen zijn woonlasten naar beneden bijgesteld door bij zijn vriendin te gaan wonen. Hij voldoet de helft van de woonlasten van zijn vriendin. Daarnaast betaalt hij ook nog altijd mee aan de lasten van de voormalige echtelijke woning. Hij heeft dus nog steeds dubbele woonlasten. Verder is de (variabele) hypotheekrente gestegen van € 345,58 per maand in juni 2022 naar een bedrag van inmiddels € 953,33 per maand per 1 januari 2023. Hij lijdt fiscaal nadeel nu de rente voor hem niet meer aftrekbaar is. Ook de dalende woningprijzen leiden tot een spoedeisend belang. Iedere maand dat hij langer moet wachten op verkoop van de woning, loopt hij overwaarde mis. Het spoedeisend belang is dus niet alleen gelegen in de hoogte van zijn lasten. Bovendien is al hij al drie jaar genoodzaakt om in een onverdeeldheid te blijven, terwijl het uitgangspunt van de wetgever is dat te allen tijde verdeling kan worden gevorderd. De vrouw geeft geen enkele duidelijkheid over een mogelijk eindpunt van de onverdeeldheid met haar stelling dat zij de woning pas kan overnemen als de verdeling van de huwelijksgemeenschap in kracht van gewijsde is gegaan. Door tegen iedere uitspraak tot verdeling in hoger beroep of cassatie te gaan, kan de vrouw deze situatie nog jarenlang rekken. De vrouw maakt op geen enkele wijze aannemelijk dat zij de woning kan overnemen en daarmee een te respecteren belang heeft om de verkoop van de woning nog langer uit te stellen.
4.7.
Het
hofoverweegt als volgt.
Voorop wordt gesteld dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is.
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat de eisende partij lang heeft stilgezeten, kan bij die afweging een rol spelen, en de omstandigheid dat een rechtsvraag in geschil is waarop het antwoord niet evident is, kan leiden tot behoedzaamheid bij de toewijzing van de gevraagde voorziening, maar deze omstandigheden kunnen noch ieder voor zich noch in onderlinge samenhang het oordeel rechtvaardigen dat de eisende partij geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (meer) heeft. Evenmin zijn die omstandigheden op zichzelf voldoende voor het oordeel dat de eisende partij, door een vordering in kort geding in te stellen, handelt in strijd met de eisen van een goede procesorde.
Het spoedeisend belang volgt genoegzaam uit de aard van de vorderingen waarmee de man een spoedige verkoop van de woning wenst te bewerkstelligen teneinde uit de inmiddels ruim twee jaar durende onverdeeldheid te geraken om zodoende niet langer te worden geconfronteerd met dubbele woonlasten, een stijgende variabele hypotheekrente (in de periode van juni 2022 tot januari 2023 meer dan verdubbeld), een trend van dalende huizenprijzen en de onduidelijkheid over de (on)mogelijkheid van toedeling van de woning en betaling van de overwaarde aan de man door de vrouw. Dat de man in de echtscheidingszaak hoger beroep heeft ingesteld tegen onder meer de verdeling van de huwelijksgemeenschap, doet daaraan niets af. Grief 1 van de vrouw faalt mitsdien.
Verkoop woning (grief 2 t/m 4)
4.8.
De
vrouwkomt met de grieven 2 tot en met 4 op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de woning op grond van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 mei 2022 moet worden verkocht.
Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de termijn van vier maanden voor de “overname” van de echtelijke woning is aangevangen op de datum van de echtscheidingsbeschikking, zodat de vrouw tot 1 oktober 2022 de tijd had om de woning over te nemen. Met haar overweging dat de rechtbank heeft beslist op het geschilpunt over de door de man gestelde geldlening(en) bij zijn ouders, als gevolg waarvan genoemde termijn van vier maanden zou zijn aangevangen, miskent de voorzieningenrechter dat de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking heeft overwogen dat het voor de vrouw van belang is dat zij weet welk bedrag zij aan de man ter overname van de woning dient te voldoen.
Verder heeft de voorzieningenrechter ten onrechte geoordeeld dat de vrouw er niet in is geslaagd om binnen de termijn van vier maanden een financiering te verkrijgen. Uit de door haar als productie 3 bij productie 4 in hoger beroep overgelegde e-mail van 5 augustus 2022 van J&R Adviesgroep blijkt dat zij een financieringsaanvraag heeft gedaan. Daaruit blijkt dat zij financiering kan krijgen om het aandeel van de man in de woning over te nemen. De definitieve aanvraag kan echter niet worden doorgezet omdat Florius (alsook andere banken) voor het in behandeling nemen van een financieringsaanvraag stukken nodig heeft waarover de vrouw niet beschikt. Het gaat daarbij onder andere om een getekend echtscheidingsconvenant, de echtscheidingsbeschikking en het concept van de notariële akte van verdeling die moeten worden aangeleverd. Nu de man in hoger beroep is gegaan van de echtscheidingsbeschikking duurt het alleen nog maar langer voordat de vrouw over die stukken kan beschikken.
Tot slot had de voorzieningenrechter rekening moeten houden met haar belang bij toedeling van de woning. Zij heeft de volledige zorg voor haar vier kinderen. Bij verkoop van de woning komt zij met de kinderen op straat te staan. Zij kan geen andere woning kopen zolang de door de man ingestelde procedure in hoger beroep tegen de echtscheidingsbeschikking nog aanhangig is. Zij kan daardoor ook niet beschikken over de stukken die nodig zijn voor een financieringsaanvraag. Voor een huurwoning komt zij op korte termijn niet in aanmerking. Na opnieuw om een urgentieverklaring te hebben gevraagd bij de woningbouwvereniging, is deze wederom afgewezen. Gelet hierop weegt haar belang om in de woning te blijven wonen zwaarder dan het enkele belang van de man om niet langer in de onverdeeldheid te blijven. Bovengenoemde omstandigheden geven aanleiding om af te wijken van de afstemmingsregel.
4.9.
De
manvoert verweer. Hij is het eens met het oordeel van de voorzieningenrechter dat op grond van de echtscheidingsbeschikking de woning moet worden verkocht. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat de termijn van vier maanden voor het overnemen van de echtelijke woning is aangevangen vanaf de datum van de echtscheidingsbeschikking.
De vrouw heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn aangetoond dat zij in staat is om de woning over te nemen. Uit het door haar in het geding gebrachte e-mailbericht van 5 augustus 2022 van J&R Adviesgroep kan niet worden afgeleid dat zij de woning kan financieren. De makelaar verwacht een verkoopopbrengst van € 450.000,--. Indien de vrouw de woning had willen overnemen voor een bedrag van € 450.000,--, had zij moeten aantonen dat zij voor een bedrag van € 440.645,07 zou kunnen lenen om de woning over te nemen. De vrouw dient namelijk de schulden bij Defam en de ouders van de man af te lossen, de schuld bij Florius over te nemen en de man uit te kopen, hetgeen neerkomt op een totale lening van € 440.645,07. Met het huidige inkomen van de vrouw van circa € 23.000,-- bruto per jaar is dat onmogelijk. Ook in het hypothetische geval dat de schulden van de ouders van de man er niet zouden zijn kan de vrouw de woning niet financieren. In dat geval zou de vrouw in totaal een bedrag van € 382.431,32 moeten lenen, te weten de bestaande schulden bij Florius en Defam, vermeerderd met de overbedelingsvordering van de man. Daar is zij gelet op haar inkomen evenmin toe in staat.
Bij gebrek aan bewijs betwist de man dat de urgentieaanvragen bij de gemeente Maashorst en Meierijstad zijn afgewezen. Indien de vrouw na 20 maart 2023 niet met dubbele woonlasten wil worden geconfronteerd, dient zij mee te werken aan een spoedige verkoop van de woning. Voor afwijking van de afstemmingsregel is geen plaats.
4.10.1.
Het
hofstelt het volgende voorop:
“De rechter die in kort geding moet beslissen op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds een vonnis [hier: een beschikking] in de hoofdzaak heeft gewezen [gegeven], dient in beginsel zijn vonnis af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenvonnis of in een eindvonnis, in de overwegingen of in het dictum van het vonnis, en ongeacht of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Onder omstandigheden kan er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit beginsel, hetgeen het geval zal kunnen zijn indien het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat de beslissing op een tegen dat vonnis aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht, alsook indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen.” (HR 7 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011: BP0015, NJ 2011/304; zie ook reeds, in dezelfde zin, de door de voorzieningenrechter genoemde uitspraak: HR 19 mei 2000, NJ 2001/407 (Staat/Varkenshouders).
“Aan deze "afstemmingsregel" ligt ten grondslag dat de rechtsverhouding tussen partijen in een contradictoir gevoerde civiele bodemprocedure [dit geldt in dit geval ook voor de civiele bodemprocedure die is ingeleid met een verzoekschrift], anders dan in kort geding, zo nodig na bewijslevering en rapportage door deskundigen, in beginsel bindend tussen partijen wordt vastgesteld, afgezien van de mogelijkheid daartegen een rechtsmiddel in te stellen.” (HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1128).
4.10.2.
De voorzieningenrechter heeft zich uitdrukkelijk vergewist van bovenstaand uitgangspunt (rov. 4.2.). Dientengevolge heeft de voorzieningenrechter de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 mei 2022 tot uitgangspunt bij zijn beoordeling genomen.
Voornoemd uitgangspunt heeft ook te gelden voor de voorzieningenrechter in hoger beroep. De door de vrouw genoemde omstandigheden geven geen aanleiding om af te wijken van de afstemmingsregel. Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof niet zodanig dat de bodemrechter, als hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen. Het hof zal de zaak derhalve beoordelen met inachtneming van de hiervoor weergegeven afstemmingsregel.
4.10.3.
Evenals de voorzieningenrechter en op dezelfde gronden als de voorzieningenrechter, die het hof - na eigen onderzoek en waardering - overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de woning op grond van genoemde beschikking van 31 mei 2022 moet worden verkocht. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
4.10.4.
Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat uit de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 mei 2022 volgt dat de vrouw tot 1 oktober 2022 de tijd had om het aandeel van de man in de woning over te nemen. Bij de overweging dat de vrouw vier maanden de tijd krijgt om de woning over te nemen en dat als zij daar niet in slaagt, de woning verkocht zal moeten worden, heeft de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking overwogen dat de termijn van vier maanden gaat lopen vanaf de datum waarop de rechtbank heeft beslist op het geschilpunt omtrent de door de man gestelde geldlening(en) bij zijn ouders. Dat is het geval geweest op 31 mei 2022. Bij de echtscheidingsbeschikking van 31 mei 2022 onder het kopje "Schuld aan de ouders van de man" overweegt de rechtbank (onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in rov. 2.6.21 in het kader van het vaststellen van de onderhoudsbijdrage van de man) dat de man voldoende heeft aangetoond dat partijen ter financiering van de woning een schuld zijn aangegaan bij de ouders van de man van € 85.000,-- en dat die schuld, dan wel hetgeen daarvan resteert, betrokken dient te worden bij het bepalen van de overwaarde van de woning. De rechtbank heeft dus beslist op het geschil over het al dan niet bestaan van (een) geldlening(en) bij de ouders van de man. Dat de rechtbank niet kan vaststellen wat de omvang van de schuld is op het moment van de peildatum, doet daaraan niet af. De termijn van vier maanden is dan ook gaan lopen vanaf de datum van de echtscheidingsbeschikking. Dat betekent dat de vrouw tot 1 oktober 2022 de tijd had om de woning over te nemen.
Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft de vrouw niet aangetoond dat zij er in de periode van 31 mei 2022 tot 1 oktober 2022 in is geslaagd om een financiering te krijgen waarmee zij de woning zou kunnen overnemen. De door de vrouw als productie 3 bij productie 4 in hoger beroep overgelegde e-mail van 5 augustus 2022 van J&R Adviesgroep is daartoe volstrekt onvoldoende. Daarin wordt alleen aangegeven dat de vrouw de hypotheeklasten van Florius kan dragen. Dat de vrouw de toedeling van de woning aan haar kan financieren, blijkt daar niet uit. Ook bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof, heeft de vrouw dit niet aangetoond. Daar naar gevraagd door het hof heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling verklaard over een inkomen te beschikken van circa € 25.000,-- bruto per jaar. Het had op haar weg gelegen om aan de hand van proefberekeningen te laten zien dat zij met dat inkomen in staat is om de toedeling van de woning aan haar (met een door de man gestelde en door de vrouw niet weersproken woningwaarde van € 450.000,--) te financieren. Dat zij dit heeft nagelaten dient voor haar eigen rekening en risico te komen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw nog gesteld dat een vriend wellicht bereid is om haar te helpen bij de financiering voor de overname van de woning. Het hof gaat aan deze stelling voorbij omdat de vrouw haar stelling in dezen op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
4.10.5.
Het voorgaande in onderling verband bezien, leidt tot het oordeel dat de woning moet worden verkocht. De grieven 2 tot en met 4 van de vrouw falen.
Reële executie (grief 5 van de vrouw)
4.11.
Grief 5 van de
vrouwhoudt in dat de voorzieningenrechter onder rov. 4.7 ten onrechte heeft geoordeeld dat er op grond van de houding van de vrouw voldoende grond bestaat om haar tot medewerking aan de verkoop en levering van de woning te veroordelen. De voorzieningenrechter is ten onrechte voorbij gegaan aan de inspanningen die zij heeft verricht om de woning over te nemen. De man heeft haar daarbij belemmerd. Voor een bepaling van een indeplaatsstelling van het vonnis van de leveringsakte is geen aanleiding.
4.12.
De
manvoert verweer. De vrouw is niet-ontvankelijk in haar grief. Zij heeft niet voldaan aan het vereiste van art. 3:301 lid 2 BW. Zij heeft nagelaten het hoger beroep in te schrijven in het rechtsmiddelenregister. Met zijn grief 1 in incidenteel hoger beroep voert hij aan dat de voorzieningenrechter in het dictum onder 5.7 ten onrechte geen indeplaatsstelling heeft gelast voor het ondertekenen van de verkoopovereenkomst van de woning. De man kan daardoor niet zonder medewerking van de vrouw een verkoop van de woning bewerkstelligen.
4.13.1.
Het
hofstelt voorop dat de rechter kan bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van (een deel van) een akte die is bestemd tot levering van een registergoed, zoals een woning (art. 3:301 lid 1 BW). Hoger beroep tegen een dergelijke uitspraak moet op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen daarvan worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister (art. 3:301 lid 2 BW). Dit voorschrift strekt ertoe dat zoveel mogelijk buiten twijfel wordt gesteld dat op het tijdstip waarop de beroepstermijn verstreek, geen rechtsmiddel is ingesteld. Dit is van belang voor de rechtszekerheid die is vereist bij de verkrijging van registergoederen. De rechter dient ambtshalve na te gaan of aan het voorschrift van art. 3:301 lid 2 BW is voldaan. Art. 3:301 lid 2 BW heeft een beperkte strekking. Gelet op de zware sanctie van niet-ontvankelijkheid is er geen grond het toepassingsbereik van deze bepaling uit te breiden tot gevallen die niet door de wettekst worden bestreken, of waarin de betrouwbaarheid van de openbare registers niet in het geding is. Daarom moet worden aangenomen dat de eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister slechts geldt voor gevallen waarin de bestreden uitspraak op het moment dat het rechtsmiddel wordt ingesteld, daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte van levering is getreden of nog kan treden (HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1108). Verder strekt een niet-ontvankelijkheid op grond van artikel 3:301 lid 2 BW zich alleen uit tot de grieven of klachten die zich richten tegen oordelen die betrekking hebben op het gedeelte van de uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van (een deel van) de tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen (HR 23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:647).
4.13.2.
In de beslissing in het vonnis onder 5.7 is bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de voor de eigendomsoverdracht en levering van de woning vereiste notariële akte. Dat betreft een situatie als bedoeld in art. 3:301 lid 1 BW, waarop het voorschrift van art. 3:301 lid 2 BW van toepassing is. Het vonnis kan namelijk in dit geval een door de vrouw en de man als verkopers samen met de koper/verkrijger van de woning op te maken leveringsakte van een registergoed vervangen. Gebleken is dat de vrouw haar hoger beroep niet binnen acht dagen na het instellen daarvan heeft ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Dat betekent dat de vrouw niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vijfde grief.
4.13.3.
In het dictum onder 5.7 heeft de voorzieningenrechter het volgende beslist:
“bepaalt dat indien de vrouw niet voldoet aan de veroordelingen onder 5.1., 5.4. of 5.5. dit vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen van de vrouw die noodzakelijk zijn voor het vertrekken van de verkoopopdracht aan de makelaar, de levering van de woning aan de koper en de opdracht aan de notaris om de hypotheekschulden uit de verkoopopbrengst te voldoen,”
Met de man constateert het hof dat het hiervoor weergegeven dictum niet geheel toereikend is waar het betreft het ondertekenen van de verkoopovereenkomst. Nu het ondertekenen van de verkoopovereenkomst ook een rechtshandeling is die noodzakelijk is voor, kortgezegd, de verkoop en levering van de woning, zal het hof de beslissing van de voorzieningenrechter aanvullen in die zin dat de indeplaatsstelling ook geldt voor het ondertekenen van de verkoopovereenkomst. In zoverre slaagt grief 1 van de man.
Dwangsommen (grief 6 van de vrouw, grief 2 van de man)
4.14.
Grief 6 van de
vrouwhoudt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte een dwangsom heeft verbonden aan de veroordeling tot, kortgezegd, medewerking aan de verkoop van de woning. Daar is geen reden voor. De vrouw heeft altijd meegewerkt aan de uitvoering van de uitspraken van de rechter.
4.15.
De
manvoert verweer. De voorzieningenrechter heeft een dwangsom opgelegd ten aanzien van de door de vrouw te verrichten feitelijke handelingen omdat voldoende grond bestaat dat zij niet zal meewerken aan de verkoop. Het staat vast dat de vrouw niet meewerkt aan de verkoop. De vrouw voldoet de opstartkosten van de makelaar niet en zij heeft zich niet gehouden aan de opdracht van de makelaar om uiterlijk 16 januari 2023 de woning en de tuin op te ruimen voor het maken van foto's. Daarmee heeft zij al dwangsommen verbeurd. Juist omdat de vrouw de verkoop van de woning niet kan tegenhouden door de indeplaatsstelling van het vonnis, is het van groot belang dat dwangsommen worden verbonden aan het verrichten van feitelijke handelingen. Gelet hierop vordert de man (grief 2) in incidenteel hoger beroep de hoogte van de door de voorzieningenrechter bepaalde dwangsom te wijzigen in een bedrag van € 500,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de vrouw in gebreke blijft te voldoen aan de veroordeling tot het opvolgen van alle schriftelijke adviezen van de makelaar ter bevordering van de verkoop van de woning aan een derde.
4.16.
Het
hofoverweegt als volgt.
4.16.1.
Onder verwijzing naar hetgeen het hof hiervóór onder rov. 4.13.1 heeft overwogen zal het hof de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar grief tegen de beslissing over de dwangsom. Het hof is van oordeel dat de in 5.7 van de beslissing van de voorzieningenrechter vermelde zogeheten reële executie mede ziet op de dwangsom. Het gedeelte van het vonnis dat in de plaats treedt van de leveringsakte is immers onlosmakelijk verbonden met de veroordeling van de vrouw om, onder de last van een dwangsom, haar medewerking te verlenen aan alle handelingen ten aanzien van de verkoop en levering van de woning (zie de beslissing van de voorzieningenrechter onder 5.6).
4.16.2.
In het door de man gestelde ziet het hof aanleiding om de hoogte van de door de voorzieningenrechter bepaalde dwangsom te wijzigen van € 100,-- naar € 250,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de vrouw niet alle schriftelijke adviezen van de makelaar ter bevordering van de verkoop van de woning aan een derde direct opvolgt, tot een maximum van € 25.000,-- is bereikt. In zoverre slaagt grief 2 van de man gedeeltelijk.
Oplevering woning: schoon/ leeg/ levering op 20 maart 2023 (grief 7 van de vrouw)
4.17.
Grief 7 van de
vrouwhoudt in dat de voorzieningenrechter haar ten onrechte heeft veroordeeld om uiterlijk op 20 maart 2023 mee te werken aan de levering van de woning en de woning in dat kader schoon, leeg en verkoopklaar op te leveren. Dit is voor de vrouw vooralsnog onmogelijk. De woning is nog niet verkocht (staat nog niet te koop) en het is maar de vraag of deze verkocht wordt en tegen welke datum geleverd zal worden. Zij kan dan ook niet op voorhand hiertoe veroordeeld worden. Ook dient de man zijn medeverantwoordelijkheid te nemen voor het schoon en leeg opleveren van de woning. Beide partijen zijn hiervoor verantwoordelijk.
4.18.
De
manvoert verweer. De vrouw stelt dat zij niet alleen verantwoordelijk zou zijn voor het schoon en leeg opleveren van de woning op 20 maart 2023. Zij heeft echter tot 20 maart 2023 het voortgezet gebruik van de woning, zodat hij juridisch niet gerechtigd is om de woning te betreden. De vrouw heeft hem verzocht mee te helpen bij het opruimen van de woning. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij hiertoe bereid is onder de voorwaarde dat de vrouw meewerkt aan de verdeling van de gezamenlijke inboedel van de woning. De vrouw weigert daar aan mee te werken. Met het tweede onderdeel van zijn grief 1 in incidenteel hoger beroep vordert de man een dwangsom te verbinden aan het schoon en leeg opleveren van de woning. Hij heeft er geen vertrouwen in dat de vrouw zonder een daaraan gekoppelde dwangsom de woning schoon en leeg zal opleveren.
4.19.
Het
hofoverweegt als volgt.
De grief van de vrouw slaagt gedeeltelijk. Levering van de woning kan pas plaatsvinden na verdeling of verkoop van de woning. Van verkoop van de woning is vooralsnog geen sprake. Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter dan ook de vrouw veroordeeld om uiterlijk op 20 maart 2023 mee te werken aan de levering van de woning. Voor zover de grief van de vrouw is gericht tegen de veroordeling om de woning leeg en schoon op te leveren is het hof van oordeel dat de vrouw hierin niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Onder verwijzing naar hetgeen het hof hiervóór onder rov. 4.13.1 heeft overwogen, is het hof van oordeel dat de in 5.7 van de beslissing van de voorzieningenrechter vermelde zogeheten reële executie mede ziet op de bepaling ten aanzien van het schoon, leeg en verkoopklaar opleveren van de woning. De veroordeling om de woning schoon, leeg en verkoopklaar op te leveren voorafgaand aan de levering is namelijk onlosmakelijk verbonden met het gedeelte van het vonnis dat in de plaats treedt van de leveringsakte. Wat betreft de vordering van de man om een dwangsom te verbinden aan de veroordeling tot het schoon, leeg en verkoopklaar opleveren van de woning, is het hof van oordeel dat deze vordering kan worden toegewezen nu deze veroordeling net als de andere veroordelingen waaraan een dwangsom is verbonden strekt tot het verrichten van een feitelijke handeling.
Verrekening schulden aan ouders uit verkoopopbrengst (grief 3 van de man)
4.20.
Grief 3 van de
manhoudt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte zijn vordering om de schulden aan zijn ouders te verrekenen heeft afgewezen. De man verzoekt in hoger beroep de vrouw te veroordelen om mee te werken aan voldoening van de huwelijkse schulden aan de ouders van de man ten bedrage van € 85.000,-- vermeerderd met de op deze schuld verschuldigde achterstallige rente tot de datum van algehele voldoening en de schuld aan de ouders van de man van € 18.720,-- uit de verkoopopbrengst van de echtelijke woning aan de ouders van de man te voldoen door het verstrekken van een opdracht aan de notaris die de akte van levering van de woning zal passeren om voornoemde resterende schulden uit de bij hem in depot staande verkoopopbrengst rechtstreeks aan de ouders van de man te voldoen, bij gebreke waarvan het arrest in de plaats zal worden gesteld van de medewerking van de vrouw.
4.21.
De
vrouwvoert verweer. De voorzieningenrechter heeft terecht de vordering van de man om de schulden aan zijn ouders te verrekenen afgewezen. De rechtbank heeft de hoogte van de schulden die hij stelt te hebben bij zijn ouders niet vastgesteld. Deze schulden kunnen daarom worden verrekend met de verkoopopbrengst van de woning. Bovendien betwist de vrouw dat er sprake is van schulden aan de ouders van de man.
4.22.
Het
hofoverweegt als volgt.
De grief van de man faalt. Voor wat betreft de door de man gestelde schuld aan zijn ouders van € 85.000,-- heeft te gelden dat de rechtbank bij de echtscheidingsbeschikking van 31 mei 2022 heeft geoordeeld dat zij de hoogte van die schuld op de peildatum niet kan vaststellen. Reeds hierom dient de vordering van de man tot verrekening van deze schuld met de verkoopopbrengst te worden afgewezen. Onduidelijk is immers hoe groot die schuld is. Ook de vordering met betrekking tot de door de man gestelde schuld aan zijn ouders van € 18.720,-- moet worden afgewezen, nu de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking heeft overwogen dat zij het bestaan van die schuld niet heeft kunnen vaststellen. Het hof komt aan bewijslevering niet toe omdat het beperkte kader van dit kort geding zich niet voor (nader) feitenonderzoek leent.
Afgifte inboedelgoederen (grief 4 van de man)
4.23.
Grief 4 van de
manhoudt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte zijn vordering tot, kortgezegd, afgifte van diverse inboedelzaken heeft afgewezen omdat de inboedel nog niet verdeeld is. Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter overwogen dat er onvoldoende aanleiding is voor het treffen van een ordemaatregel. De gemeenschappelijke inboedel van partijen staat in de te verkopen woning en zal op 20 maart 2023 moeten worden afgevoerd uit deze woning. De datum van oplevering van de woning is bij uitstek de datum om ook de inboedel te verdelen. De vrouw wordt thans gefaciliteerd door de rechtbank in haar weigering om de inboedel te verdelen, hetgeen feitelijk neerkomt op een ongelijke verdeling in strijd met art. 1:100 BW. Gelet op de weigerachtige houding van de vrouw is een ordemaatregel noodzakelijk. Indien bij het opleveren van de woning de inboedel niet is verdeeld, betekent dat feitelijk dat de gehele inboedel aan de vrouw is toegedeeld en dat de man wordt benadeeld.
4.24.
De
vrouwvoert verweer. De voorzieningenrechter heeft terecht de vordering tot afgifte van diverse inboedelgoederen afgewezen. De inboedel is nog niet verdeeld. Daarnaast heeft de man niet aangetoond dat hij voldoende belang heeft bij afgifte van de inboedelgoederen vooruitlopend op het door het hof in de bodemzaak te gelasten wijze van verdeling / vast te stellen verdeling.
4.25.
Het
hofoverweegt als volgt.
De grief van de man faalt. Het hof is van oordeel dat de man geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering tot afgifte van de inboedelgoederen als vermeld in rov. 4.3.2 sub e. Het hof verwijst daartoe naar de beschikking van de rechtbank van 31 mei 2022 waarin het verzoek van de man tot verdeling en afgifte van de inboedel is afgewezen.
Conclusie
4.26.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter van 7 december 2022 gedeeltelijk te worden vernietigd. Omwille van de leesbaarheid zal het hof evenwel het totale dictum van het bestreden vonnis vernietigen en het gehele dictum opnieuw weergeven.
Proceskosten
4.27.
Het hof zal met toepassing van art. 237 jo. art. 353 Rv (partijen zijn voormalige echtgenoten) de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
5.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de beslissing in het vonnis van de voorzieningenrechter van 7 december 2022 onder 5.4 ter zake van het schoon, leeg en verkoopklaar opleveren van de woning en onder 5.6 voor zover die veroordeling is verbonden aan de veroordeling onder 5.7;
5.2.
veroordeelt de vrouw om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een
verkoopopdracht te verstrekken aan makelaarskantoor Raadhage makelaardij te [plaats] tot
verkoop van de woning aan de [adres] te [plaats] voor een door de makelaar
te bepalen vraag- en laatprijs waarbij de woning uiterlijk op 20 maart 2023 moet worden
opgeleverd;
5.3.
veroordeelt de vrouw om alle handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn voor
de verkoop van de woning aan een derde;
5.4.
veroordeelt de vrouw om alle schriftelijke adviezen van de makelaar ter bevordering van de woning aan een derde direct op te volgen;
5.5.
veroordeelt de vrouw om mee te werken aan de levering van de woning en de woning en in dat kader schoon, leeg en verkoopklaar op te leveren;
5.6.
veroordeelt de vrouw om mee te werken aan de voldoening van de hypotheekschulden aan Florius en Defam uit de verkoopopbrengst van de woning door het verstrekken van een opdracht aan de notaris die de akte van levering zal passeren om deze schulden rechtstreeks aan Florius en Defam te voldoen uit de bij hem in depot staande verkoopopbrengst;
5.7.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 250,-- voor
iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.3, 5.4, 5.5 of 5.6 uitgesproken
hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,-- is bereikt;
5.8.
bepaalt dat indien de vrouw niet voldoet aan de veroordelingen onder 5.2, 5.5. of
5.6
dit arrest in de plaats treedt van de rechtshandelingen van de vrouw die noodzakelijk
zijn voor het verstrekken van de verkoopopdracht aan de makelaar, het tekenen van de verkoopovereenkomst, de levering van de woning aan de koper en de opdracht aan de notaris om de hypotheekschulden uit de verkoopopbrengst te voldoen;
5.9.
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
compenseert de proceskosten in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M. Bossink, P.P.M. van Reijsen en K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 maart 2023.
griffier rolraadsheer