ECLI:NL:GHSHE:2023:747

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
200.276.397_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake (on)verschuldigde loonbetalingen en procedeerverbod tussen Euregio Recycling B.V. en [geïntimeerde]

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Euregio Recycling B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De kern van het geschil betreft (on)verschuldigde loonbetalingen aan [geïntimeerde] en een procedeerverbod. [geïntimeerde] was in dienst bij Euregio en ontving een salaris dat volgens haar hoger was dan het contractueel vastgelegde bedrag. Euregio stelt dat zij onterecht te veel loon heeft betaald en vordert terugbetaling. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van Euregio afgewezen en [geïntimeerde] in het gelijk gesteld. In hoger beroep heeft Euregio zes grieven ingediend, waarbij zij onder andere de toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] aanvecht. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig bekeken, inclusief eerdere uitspraken en getuigenverklaringen. Het hof concludeert dat er voldoende bewijs is dat partijen een loonsverhoging zijn overeengekomen, en dat Euregio niet kan bewijzen dat [geïntimeerde] onterecht loon heeft ontvangen. De vorderingen van Euregio worden afgewezen, terwijl de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van een netto-equivalent van € 907,99 wordt toegewezen. Het hof oordeelt verder dat Euregio in de proceskosten van het principaal beroep wordt veroordeeld, terwijl [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel beroep wordt veroordeeld. Het arrest is op 7 maart 2023 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.276.397/01
arrest van 7 maart 2023
in de zaak van
Euregio Recycling B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal beroep,
geïntimeerde in incidenteel beroep,
hierna: Euregio,
advocaat: mr. J.J.L. Paijmans te Tilburg,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal beroep,
appellante in incidenteel beroep,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.M. van Tol te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
als vervolg op de tussenarresten van 9 juni 2020 en 9 augustus 2022 in het hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 12 februari 2020 in zaak 7627672\CV EXPL 19-1890.

7 Het verdere geding in hoger beroep

7.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het voornoemde tussenarrest van 9 augustus 2022, waarbij het hof de zaak naar de rol heeft verwezen voor akte van beide partijen gelijktijdig voor inbreng van ontbrekende stukken;
  • de door partijen genomen aktes overlegging ontbrekende processtukken, die van Euregio met producties;
  • de rolaantekening dat [geïntimeerde] verwijst naar de door Euregio ingebrachte stukken.
7.2
Na gevraagd arrest heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de voornoemde stukken, de stukken genoemd in de tussenarresten en de stukken van de eerste aanleg.
Korte aanduiding van (de aard van) het geschil
7.3
In dit geding gaat het kort gezegd om (on)verschuldigde loonbetalingen en een procedeerverbod.

8.De feiten

Als gesteld en niet (voldoende) betwist vormen de volgende feiten voor het hof het uitgangspunt.
8.1
Euregio exploiteert een (groot)handel in ijzer en schroot. [persoon A] (hierna: [persoon A] ) is (via een andere vennootschap middellijk) directeur.
8.2
Met ingang van 1 oktober 2006 is [geïntimeerde] op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van Euregio. De op 1 oktober 2006 gedateerde schriftelijke overeenkomst is door toenmalig directeur [persoon B] (hierna: [persoon B] ) namens Euregio en [geïntimeerde] ondertekend. Dat arbeidscontract vermeldt:
“(…)Artikel 2:
De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan met een proeftijd van een maand.
(…)
Artikel 5:
De werknemer ontvangt een brutosalaris van € 2800,- per maand, onverminderd wettelijke of periodieke verhogingen. De vakantietoeslag bedraagt 8% per jaar over het jaarsalaris. (…)”
8.3
Euregio heeft [geïntimeerde] steeds (op basis van) een brutoloon van € 3.000,-- per maand uitbetaald, in de loop der tijd vermeerderd met de reguliere cao-loonsverhogingen.
8.4
[geïntimeerde] voerde vanaf 2008 de salarisadministratie voor Euregio en was laatstelijk werkzaam als managementassistente. Als zodanig verwerkte en controleerde [geïntimeerde] voor Euregio toen ook de salarisgegevens.
8.5
Bij beschikking van 31 januari 2019 (zaak 7387726 AZ VERZ 18-194) heeft de kantonrechter op verzoek van Euregio kort gezegd de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2019 ontbonden en aan [geïntimeerde] € 22.109,12 bruto aan transitievergoeding toegekend, met wettelijke rente. Het hof heeft deze kantonrechtersbeschikking op 29 augustus 2019 bekrachtigd (zaak 200.254.892/01) en de Hoge Raad heeft het daartegen gerichte cassatieberoep op 25 september 2020 verworpen (ECLI:NL:HR:2020:1501).
8.6
Krachtens daartoe op 1 maart 2019 door de voorzieningenrechter (zaak 261137 KG RK 19-150) verleend verlof heeft Euregio op 4 maart 2019 ten laste van [geïntimeerde] conservatoir beslag onder zichzelf (op de transitievergoeding) gelegd voor een op € 37.440,-- begrote vordering.
8.7
Voor zover hier relevant heeft de kantonrechter op vordering van [geïntimeerde] bij kortgedingvonnis van 20 juni 2019 (zaak 7715584 CV EXPL 19-2812) wegens achterstallige betalingen uit de arbeidsovereenkomst kort gezegd Euregio veroordeeld tot betaling van € 14.749,32 bruto, te verminderen met het bruto equivalent van € 1.900,= netto, te vermeerderen met wettelijke verhoging.
8.8
Bij beschikking van 4 juli 2019 (zaak 7544237 OV VERZ 19-19) heeft de kantonrechter op verzoek van Euregio kort gezegd een voorlopig getuigenverhoor bevolen omtrent de feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] vanaf haar indiensttreding bij Euregio maandelijks € 200,-- bruto teveel aan loon heeft ontvangen. Ingevolge die beschikking heeft Euregio op 14 augustus 2019 in enquête [geïntimeerde] en [persoon B] als getuigen doen horen. Hoewel [geïntimeerde] daartoe de mogelijkheid is geboden, blijkt niet van op voordracht van [geïntimeerde] in contra-enquête gehoorde getuigen.
8.9
Bij kortgedingvonnis van 23 juli 2019 (zaak C/03/266089/KG ZA 19-296) heeft de voorzieningenrechter op vordering van [geïntimeerde] voor zover hier van belang het op 4 maart 2019 gelegde beslag opgeheven, Euregio verboden gebruik te maken van medische gegevens van [geïntimeerde] op straffe van verbeurte van een dwangsom en Euregio veroordeeld in de proceskosten, met wettelijke rente en nakosten. Het hof heeft dit kortgedingvonnis op 21 januari 2020 bekrachtigd (zaak 200.264.079/01).
8.1
Bij beschikking van 5 augustus 2019 (zaak C/03/267385 KG RK 19-604) heeft de voorzieningenrechter afgewezen een door Euregio gedaan verzoek tot het leggen van conservatoir derdenbeslag op gelden en goederen van [geïntimeerde] die deurwaarder [persoon C] onder zich heeft of zal krijgen en op vorderingen die [geïntimeerde] op die deurwaarder heeft of zal hebben tot een bedrag van € 40.054,55. Het hof heeft deze voorzittersbeschikking op 31 oktober 2019 bekrachtigd (zaak 200.264.379/01).
8.11
Bij brief van 26 augustus 2019 heeft (de advocaat van) Euregio aan [geïntimeerde] geschreven:
“Cliënte trekt op basis van het rapport van AN-i de conclusie dat er geen sprake is geweest van seksuele intimidatie waardoor het niet nodig was geweest over te gaan tot re-integratie spoor 2 en u ook in staat had moeten worden geacht om werkzaamheden bij cliënte te verrichten in de periode augustus 2018 tot en met februari 2019. (…) De loonschade bedraagt daardoor (…) € 16.212,68 (…)
Nu er geen sprake is geweest van seksuele intimidatie is cliënte van mening dat de kosten betreffende het onderzoek door AN-i, de kosten re-integratie spoor 2 en het onverschuldigd betaald loon op u verhaald dienen te worden. De kosten zijn als volgt te specificeren:
Kosten aan AN-i € 11.262,53
Kosten re-integratie spoor 2 € 3.623,95
Onverschuldigd betaald loon€ 16.212,68
Totaal € 31.099,16
(…)”
8.12
Bij vonnis van 12 februari 2020 (zaak C/03/265531 HA ZA 19-316) heeft de rechtbank kort gezegd in conventie afgewezen de vordering van [persoon A] om te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] hem onrechtmatig heeft beschuldigd van ontuchtige handelingen met daarop gebaseerde schade- en gebodsvorderingen. In reconventie heeft de rechtbank [persoon A] op vordering van [geïntimeerde] , uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld tot betaling van € 500,= aan immateriële schadevergoeding.
8.13
Bij kortgedingvonnis van 12 juni 2020 (zaak C/03/277591 KG ZA 20-165) heeft de voorzieningenrechter voor zover hier relevant afgewezen de vorderingen van [geïntimeerde] om op verbeurte van een dwangsom het beroep tegen het vonnis van 12 februari 2020 in te trekken, Euregio te verbieden om [geïntimeerde] in rechte te betrekken met schadevorderingen die in relatie staan met de arbeidsovereenkomst of aanspraken in de brieven van 1 en 22 februari 2019 en van 26 augustus 2019.

9.De vorderingen en uitspraken in eerste aanleg

9.1
In dit met de dagvaarding van 13 maart 2019 ingeleide geding heeft de kantonrechter kort gezegd:
- in conventie afgewezen de vorderingen van Euregio om:
I. voor recht te verklaren dat Euregio € 29.200,-- bruto onverschuldigd als loon aan [geïntimeerde] heeft betaald;
II. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van het netto-equivalent van € 29.200,-- bruto, met wettelijke rente;
- in reconventie:
III. op vordering van [geïntimeerde] -na eiswijziging- Euregio veroordeeld tot betaling van het netto-equivalent van € 1.907,99 bruto, met de wettelijke verhoging en wettelijke rente;
IV. afgewezen de vorderingen van [geïntimeerde] om Euregio op verbeurte van een dwangsom te verbieden om:
a. [geïntimeerde] in rechte te betrekken met vorderingen die betrekking hebben op de
arbeidsovereenkomst of de nasleep daarvan, waaronder begrepen conservatoire beslagen en de in de brief van 26 augustus 2019 beweerde onrechtmatige daad;
b. cassatieberoep in te stellen tegen de hofbeschikking van 29 augustus 2019.
9.2
De kantonrechter heeft de proceskosten in conventie en in reconventie gecompenseerd zodat iedere partij de eigen kosten van de eerste aanleg draagt.

10.De beoordeling in beroep

10.1
In principaal beroep formuleert Euregio zes grieven en vordert Euregio in de kern dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en:
  • de vorderingen I en II van Euregio alsnog zal toewijzen;
  • de vorderingen III en IV van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen;
  • [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van wat Euregio ter uitvoering van het beroepen vonnis heeft betaald, met wettelijke rente.
10.2
In incidenteel beroep formuleert [geïntimeerde] twee grieven en vordert [geïntimeerde] na eiswijziging in de kern dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en (alsnog) zal toewijzen het onder IV gevorderde (maar afgewezen) procedeerverbod, aldus dat het hof:
V. Euregio op verbeurte van een dwangsom zal verbieden om [geïntimeerde] in rechte te betrekken met vorderingen die betrekking hebben op:
a. de arbeidsovereenkomst en op alles wat toen of daarna tussen partijen heeft plaatsgevonden, waaronder begrepen conservatoire beslagen en cassatieberoep tegen het te wijzen arrest;
b. een onrechtmatige daad.
10.3
Partijen weerspreken over en weer de grieven en het beroep van de wederpartij. Kort gezegd vordert Euregio dat het hof [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van de proceskosten van de eerste aanleg en het beroep met wettelijke rente, terwijl [geïntimeerde] de veroordeling van Euregio vordert tot betaling van werkelijke proceskosten ten bedrage van € 5.077,18 voor de eerste aanleg en € 6.034,44 voor het hoger beroep, met nakosten en wettelijke rente.
De rechtsstrijd in beroep
10.4
Met de principale grieven 1 tot en met 6 legt Euregio haar afgewezen vorderingen I en II, de aan [geïntimeerde] toegewezen vordering III en de proceskostenbeslissing ter beoordeling aan het hof voor. Bij gebreke van daartegen door [geïntimeerde] ingesteld (incidenteel) beroep is het afgewezen deel van haar vordering III in beroep verder niet (meer) aan de orde.
10.5
Door de incidentele grief 1 legt [geïntimeerde] haar afgewezen vorderingen IV.a en IV.b ter beoordeling aan het hof voor, waarbij zij die vorderingen wijzigt naar vordering V.a en V.b. Op grond van de artikelen 130 lid 1 jo. 353 lid 1 Rv en artikel 347 lid 1 Rv (de tweeconclusieregel) heeft [geïntimeerde] haar vorderingen IV.a en IV.b in hoger beroep bij haar eerste memorie zo mogen wijzigen naar V.a en V.b. Bij gebreke van een gesteld of gebleken bezwaar daartegen, is deze wijziging ook toelaatbaar en zal het hof op deze gewijzigde vorderingen V.a en V.b beslissen. Met incidentele grief 2 legt [geïntimeerde] de proceskostenbeslissing ter beoordeling aan het hof voor.
10.6
Dit beroep spitst zich dus toe op de aan het hof voorliggende:
  • vorderingen I en II van Euregio in conventie;
  • vorderingen III voor zover toegewezen, V.a en V.b van [geïntimeerde] in reconventie;
  • de proceskosten in conventie en reconventie van de eerste aanleg en in beroep.
Vorderingen I en II van Euregio in conventie
10.7
Euregio legt aan de vorderingen I en II in de kern ten grondslag dat zij per maand € 200,-- meer heeft uitbetaald dan het in artikel 5 arbeidscontract beschreven loon. Euregio meent dat [geïntimeerde] hierdoor over de gehele arbeidsperiode onverschuldigd € 29.200,-- bruto teveel aan loon heeft ontvangen.
[geïntimeerde] voert in hoofdlijn het verweer dat artikel 5 arbeidscontract wel een maandloon van € 2.800,-- bruto vermeldt, maar dat tegen het einde van de proeftijd met toenmalig directeur [persoon B] is overeengekomen dat haar loon met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2006 € 3.000,-- bruto per maand bedraagt.
De kantonrechter heeft de onverschuldigde loonbetaling van € 200,-- bruto per maand van de hand gewezen onder honorering van het door [geïntimeerde] gevoerde verweer.
Met principale grief 1 keert Euregio zich kort gezegd tegen dit kantonrechtersoordeel.
10.8
Als onderhandse akte levert het arbeidscontract tussen partijen in beginsel dwingend bewijs van het daarin in artikel 5 beschreven brutomaandloon van € 2.800,--, maar [geïntimeerde] heeft dat voldoende ontzenuwd met andere bewijsmiddelen. In dit verband verwijst [geïntimeerde] in het bijzonder naar de op 27 mei 2019 gedateerde brief van [persoon B] en zijn voormalige mede-directeur [persoon D] (hierna: [persoon D] ) aan (de advocaat van) [geïntimeerde] en naar de op 14 augustus 2019 bij het voorlopig getuigenverhoor onder ede afgelegde getuigenverklaringen van haar zelf en van [persoon B] .
10.9
Bij het voorlopig getuigenverhoor heeft [geïntimeerde] verklaard:
“(…) De sollicitatiegesprekken heb ik gevoerd met [persoon B] , toenmalig directeur van Euregio. (…) Uiteindelijk ben ik met [persoon B] overeengekomen dat ik 2.800 euro bruto per maand zou gaan verdienen. Dit bedrag is ook vastgelegd in de arbeidsovereenkomst. Toen ik een aantal weken bezig was met mijn werk heb ik op een gegeven moment gezegd dat ik geen gebruik zou maken van mijn terugkeergarantie bij Defensie, alwaar ik 18 jaar had gewerkt. [persoon B] en [persoon D] waren daar verheugd over. Op een gegeven moment zag ik aan de hand van mijn salarisstrook dat ik bij Euregio minder overhield dan bij Defensie. Hoe het vervolgens precies is gegaan weet ik niet meer maar ik heb dit wel met [persoon B] besproken. Dat is dus aangekaart bij [persoon B] . [persoon B] heeft mij toen toegezegd dat ik 200 euro bruto per maand meer zou gaan verdienen. Ik weet dat 100% zeker. (…) De eerste maand van mijn dienstverband, oktober 2006, is toen gecorrigeerd en in november 2006 heb ik 3.000 euro bruto gekregen. Mijn arbeidsovereenkomst is niet aangepast. In eerste instantie had ik een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar. Op een gegeven moment heeft [persoon B] gezegd dat ze tevreden over mij waren en dat ik kon blijven. Een nieuwe arbeidsovereenkomst is niet opgesteld, dat was ook niet gebruikelijk. Jarenlang heb ik dat salaris ontvangen, vermeerderd met CAO verhogingen. Met mij is nooit meer gesproken over de hoogte van mijn salaris. (…) Pas op 1 februari 2019 kreeg ik middels een brief van de deurwaarder te horen dat men bij Euregio de mening was toegedaan dat ik teveel salaris had ontvangen. Daarvoor heb ik hier nooit iets over gehoord. (…)”.
Deze verklaring van partijgetuige [geïntimeerde] vindt voldoende steun in het navolgende bewijs.
10.1
De op 27 mei 2019 gedateerde brief van [persoon B] en [persoon D] aan (de advocaat van) [geïntimeerde] vermeldt als hun schriftelijke verklaring:
“(…)

Aufgrund ihrer Bewerbung haben wir [geïntimeerde] zum 01. Oktober 2006 als Assistentin der Geschäftsfuhrung eingestellt. Es wurden ein Monat Probezeit und ein Bruttogehalt von 2800,- €/Monat vereinbart. Gegen Ende der Probezeit bat [geïntimeerde] darum das abgesprochene Gehalt zu erhöhen (…) Aufgrund des guten Eindrucks, den wir zwischenzeitlich von [geïntimeerde] gewonnen hatten, waren wir gerne bereit das Gehalt um 200,- € auf brutto 3000,- €/Monat zu erhöhen. Obwohl [geïntimeerde] auf einige finanzielle Privilegien, wie z.B. das umsatzsteuerfreie Einkaufen auf dem Nato Stützpunkt verzichten musste, hat sie zu unserer Freude zugesagt, die Stelle nach der Probezeit anzutreten.
(…)
  • Aufgrund der neuen Absprache zwischen uns and [geïntimeerde] wurde die Gehaltsabrechnung rückwirkend zum Oktober 2006 auf Anweisung der Geschäftsführung von Euregio Recycling B.V. an Deloitte (November 2006) korrigiert. In den folgenden Abrechnungen ist der höhere Betrag ausgezahlt worden.
  • [geïntimeerde] besass 2006 keine Bankvollmacht, die ihr ermöglicht hätte, Zahlungen an sich selbst vorzunehmen. (…)”
10.11
Bij het voorlopig getuigenverhoor heeft [persoon B] verklaard:
“(…) [geïntimeerde] (…) heeft vanaf 2006 ook bij Euregio gewerkt. Ik heb [geïntimeerde] aangenomen, samen met toenmalig directeur [persoon D] . [geïntimeerde] is toen aangenomen voor een salaris van 2.800 euro bruto per maand. Ik weet dat
nu omdat [geïntimeerde] mij in mei heeft gebeld met de vraag of ik wist dat ik als getuige moest komen in Nederland. Dat wist ik niet en ze heeft me toen verteld waar het over ging. Ze heeft gevraagd of ik mij kon herinneren wat er destijds was afgesproken. Volgens mij heeft zij toen het bedrag van 2.800 euro genoemd. Ik kon mij toen herinneren dat [geïntimeerde] een proeftijd had van een maand en dat er toen gesproken is over haar salaris, samen met [persoon D] . (…) Naar aanleiding van het telefoongesprek met [geïntimeerde] heeft zij mij een kopie van haar arbeidsovereenkomst toegestuurd en toen heb ik gezien dat daar 2.800 euro in stond. Ik kon mij toen herinneren dat, na het einde van de proeftijd van [geïntimeerde] , toen het nettosalaris duidelijk was, ik gesproken heb met [geïntimeerde] . Dat heb ik gedaan, samen met
genoemde [persoon D] . Dat was een personeelsgesprek, kort voor afloop van de proeftijd. Ik kan me nog goed herinneren dat [geïntimeerde] , in verhouding met haar vorige baan bij Defensie, aldaar veel financiële privileges had. We hebben toen besproken dat [geïntimeerde] kon blijven bij Euregio en dat zij er een bepaald bedrag bij zou krijgen. Hoeveel dat was kan ik me nu niet meer herinneren. Wij waren heel blij dat [geïntimeerde] bleef in haar functie van het voeren van de boekhouding en als assistente van mij. Er is toen geen nieuwe arbeidsovereenkomst opgesteld. (…)
Ik blijf erbij dat in 2006 aan [geïntimeerde] een salarisverhoging is toegekend. Ik weet dat nog omdat ik dat ook met [persoon D] besproken heb. Genoemde [persoon D] was het daarmee eens omdat wij [geïntimeerde] wilden behouden. (…)
Ik blijf erbij dat aan [geïntimeerde] in 2006 een loonsverhoging is toegezegd. Ik blijf ook nog bij de inhoud van genoemde brief van 27 mei 2019 aan [persoon E] . Ik weet dat in die brief specifiek het bedrag van 200 euro is genoemd. Dat bedrag is mij door [geïntimeerde] genoemd, zelf kon ik me niet herinneren aan de precieze hoogte van die salarisverhoging. (…)
Ik blijf erbij dat ik, nadat ik de arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] had gezien, mij het gesprek over de loonsverhoging met [geïntimeerde] kon herinneren, maar niet van de hoogte van deze salarisverhoging. (…) Ten aanzien van [geïntimeerde] kan ik me dat nog herinneren vanwege de bijzondere omstandigheden. Zij kwam van Defensie en bovendien had ik het afgelopen jaar met betrekking tot de boekhouding alles zelf moeten doen, naast mijn normale werkzaamheden. (…) Na de aan [geïntimeerde] toegekende salarisverhoging is geen nieuw contract opgemaakt, omdat dat niet gebruikelijk was. (…) Buiten de normale CAO verhogingen hebben wij eigenlijk nooit salarissen aangepast. Voor [geïntimeerde] was dat een uitzondering, aan het begin van haar contract. (…)”.
10.12
Voor zover Euregio benadrukt dat [persoon B] niet uit eigen wetenschap heeft verklaard maar slechts hem door [geïntimeerde] ingefluisterde feiten heeft herhaald, miskent Euregio dat [persoon B] in zijn getuigenis duidelijk aangeeft welke informatie [geïntimeerde] hem heeft aangereikt en wat hij zich zelf nog concreet herinnert. Voor zover Euregio in beroep aanbiedt [persoon B] over dit aspect te horen, maakt Euregio niet duidelijk waarom [persoon B] als getuige hierover nu nog meer of anders zou kunnen verklaren dan hij bij eerdere gelegenheid al heeft gedaan. Waar [persoon B] in zijn getuigenis duidelijk heeft aangegeven welke informatie [geïntimeerde] hem heeft aangereikt en wat hij zich zelf nog concreet herinnert, komt dat de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van zijn afgelegde getuigenverklaringen naar het oordeel van het hof juist ten goede.
10.13
Dat Euregio de door [geïntimeerde] voor de loonsverhoging gegeven verklaring ongeloofwaardig acht, kan niet afdoen aan die overeengekomen verhoging als zodanig.
10.14
Voor zover [persoon A] volgens Euregio kan verklaren dat bij indiensttreding van [geïntimeerde] een brutosalaris van € 2.800,= is overeengekomen dat nimmer is verhoogd naar € 3.000,= terwijl dat verhoogde salaris wel jarenlang is uitgekeerd waardoor Euregio € 29.200,00 teveel aan salaris heeft betaald, biedt Euregio in feite aan de juistheid van haar eigen standpunt te bewijzen. Als bewijsaanbod is dat niet voldoende specifiek. Wat Euregio in zoverre te bewijzen aanbiedt, houdt in wezen een conclusie in en bevat geen concrete (voor bewijs vatbare) feiten.
10.15
Bij dit alles komt nog dat vast staat dat Euregio [geïntimeerde] over de gehele duur van de arbeidsovereenkomst steeds (op basis van) een brutoloon van € 3.000,-- per maand feitelijk heeft uitbetaald. Voor zover Euregio tegenwerpt dat [geïntimeerde] die betalingen een tijdlang zelf namens Euregio heeft kunnen uitvoeren, kan het hof er niet aan voorbijzien dat Euregio in ieder geval in 2006 en 2007 de loonadministratie nog via een extern accountantskantoor heeft laten lopen en dat zowel haar directie als de feitelijke beleidsbepalers en de externe accountant hebben toegelaten althans niet hebben voorkomen, dat aan [geïntimeerde] van de aanvang af en gedurende haar gehele (bijna 12,5-jarige) dienstverband (op basis van) een brutoloon van € 3.000,-- per maand is uitbetaald, in de loop der tijd vermeerderd met de reguliere cao-loonsverhogingen.
10.16
Op grond van al het voorgaande concludeert het hof dat partijen met ingang van 1 oktober 2006 nadrukkelijk een loonsverhoging van € 2.800,-- naar € 3.000,-- bruto per maand zijn overeengekomen. De kantonrechter heeft de onverschuldigde loonbetaling van € 200,-- bruto per maand terecht van de hand heeft gewezen onder honorering van het door [geïntimeerde] gevoerde verweer. De vorderingen I en II van Euregio zijn terecht afgewezen en principale grief 1 van Euregio mist doel.
Vordering III van [geïntimeerde] in reconventie
10.17
[geïntimeerde] legt aan vordering III in de kern ten grondslag dat Euregio tekort is geschoten in de nakoming van de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichting tot een correcte eindafrekening. [geïntimeerde] licht dat toe met de (bij conclusie van dupliek in conventie/repliek in reconventie) overgelegde productie 26. Deze productie 26 vermeldt:
“OVERZICHT LOONVORDERING
Te betalen Betaald Nog te betalen
December 2018 € 3.369,11 € 3.369,11 € 0,00
Januari en februari 2019 2 x € 3.379,55 € 6.759,10 € 6.759,10 € 0,00
Feestdagentoeslag 2018 € 1.000,00 € 0,00 € 1.000,00
Vakantietoeslag juli 2018 tot en met december 2018 € 1.677,08 € 1.677,08 € 0,00
Vakantietoeslag januari en februari 2019 € 540,73 € 540,73 € 0,00
Vakantie uren 120,40 uur x € 22,80 (zie onderbouwing) € 2.745,12 € 2.225,28 € 519,84
(22,8 uur x € 22,80)
Vakantietoeslag over restant vakantie uren 8% van € 2,745,12 € 219,61 € 178,02 € 41,59
(8% x € 519,84)
Seniorenuren 2018 15,20 uur x € 22,80 (zie onderbouwing) € 346,56 € 0,00 € 346,56
TOTAAL €16.657,31 €14.749,32 € 1.907,99
Toelichting:
December 2018: 90% van € 3.743,46 = € 3.369,11
Jan en febr 2019: 90% van € 3.755,06 = € 3.379,55
Te betalen vakantie uren 120,40 uur € 2.745,12
Vakantie uren betaald 97,6 uur € 2.225,28
Nog te betalen vakantie uren 22,80 uur x €22,80 (€519,84)
Te betalen vakantie toeslag over vakantie uren € 219,61
Vakantie toeslag betaald € 178,02
Nog te betalen vakantie toeslag over vakantie uren € 41,59”
10.18
Met de principale grief 2 komt Euregio op tegen de door de kantonrechter aan [geïntimeerde] toegewezen € 1.000,-- bruto aan feestdagentoeslag 2018.
[geïntimeerde] legt aan deze gevorderde toeslag in de kern ten grondslag dat Euregio deze jaarlijks aan haar Nederlandse werknemers pleegde toe te kennen en dat zij deze tot 2018 zelf ook jaarlijks uitbetaald heeft gekregen.
Euregio verweert zich door te stellen dat deze toeslag gegund kon worden als de omstandigheden daarvoor aanleiding gaven, maar dat deze in 2018 vanwege de bedrijfsmatig zware financiële omstandigheden aan geen van de werknemers is uitgekeerd en dat [geïntimeerde] vanwege de toenmalige moeizame onderlinge relatie toen ook geen aanspraak op een dergelijke toeslag toekwam, laat staan voor een bedrag van € 1.000,=.
Het hof overweegt dat uit de stellingen en stukken niet (voldoende) volgt dat de niet bedongen feestdagentoeslag als tegenprestatie voor de door [geïntimeerde] verrichte arbeid gold. Hierom is vordering III van [geïntimeerde] voor een hoofdsom van € 1.000,= ten onrechte toegewezen. Principale grief 2 van Euregio slaagt dus.
10.19
Euregio keert zich met de principale grief 3 tegen de door de kantonrechter aan [geïntimeerde] toegewezen (22,8 uur x € 22,80 =) € 519,84 aan verloftegoed.
[geïntimeerde] legt aan dit gevorderde tegoed kort gezegd een gemotiveerde berekening ten grondslag op basis van ontvangen loonspecificaties.
Euregio weerspreekt dat met een door haar gemotiveerde berekening, maar staaft dat niet (voldoende) met relevante bescheiden die een en ander kunnen concretiseren.
Het hof overweegt bij gebreke van een voldoende betwisting door Euregio met de zich in het eigen werkgeversdomein liggende gegevens, moet worden uitgegaan van de door [geïntimeerde] gestelde feiten. Daar komt nog bij dat de kantonrechter de tegenwerpingen van Euregio reeds gemotiveerd heeft verworpen, maar Euregio in beroep in de kern slechts volstaat met een herhaling van die tegenwerpingen. Daardoor mist principale grief 3 van Euregio doel.
10.2
Met de principale grief 4 keert Euregio zich tegen de door de kantonrechter aan [geïntimeerde] toegewezen (15,2 uur x € 22,80 =) € 346,56 aan seniorenuren 2018.
[geïntimeerde] legt hieraan kort gezegd een gemotiveerde berekening ten grondslag op basis van de collectieve arbeidsovereenkomst (hierna: cao).
Euregio weerspreekt dat met een door haar gemotiveerde berekening, maar weerspreekt de toepasselijkheid van die cao niet en staaft haar verweer verder niet (voldoende) met relevante bescheiden die een en ander kunnen onderbouwen of bevestigen.
Het hof overweegt dat bij toepasselijkheid van die cao en bij gebreke van een voldoende betwisting door Euregio met de zich in het eigen werkgeversdomein liggende gegevens, moet worden uitgegaan van de door [geïntimeerde] gestelde feiten. Dat klemt nog temeer nu de kantonrechter de toewijzing in de kern op dezelfde gronden baseert, maar Euregio (ook) in hoger beroep niet (voldoende) duidelijk maakt waarom dat precies onjuist moet worden geacht en Euregio blijft volstaan met een herhaling van haar standpunt uit de eerste aanleg. Hierdoor mist principale grief 4 van Euregio doel.
10.21
Met de principale grief 5 bouwt Euregio voort op haar principale grieven 2, 3 en 4 en in zoverre heeft deze grief geen zelfstandige betekenis. Voor zover Euregio blijkens deze grief de door [geïntimeerde] gevorderde
“wettelijke verhoging”onvoldoende bepaald acht, kan het hof Euregio hierin niet volgen. Artikel 7:625 lid 1 BW beschrijft immers duidelijk:
“(…) Deze verhoging bedraagt voor de vierde tot en met de achtste werkdag vijf procent per dag en voor elke volgende werkdag een procent, met dien verstande dat de verhoging in geen geval de helft van het verschuldigde te boven zal gaan. (…)”
Voor zover [geïntimeerde] de
“wettelijke verhoging”vordert is dan ook voldoende duidelijk wat zij eist en welke rechterlijke beslissing zij precies verlangt en ook zal een toewijzing daarvan -anders dan Euregio kennelijk meent- voor feitelijke tenuitvoerlegging vatbaar zijn.
In zoverre is het door [geïntimeerde] gevorderde dus voldoende bepaald en heeft Euregio zich daartegen ook behoorlijk kunnen verweren. Euregio heeft hiertegen ook daadwerkelijk verweer gevoerd, in het bijzonder met een betwisting van de toewijsbaarheid en een verzoek om rechterlijke matiging van een mogelijk toewijsbaar geachte wettelijke verhoging. Nu aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, is de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW voor ontijdige betaling van hetgeen Euregio als werkgever verschuldigd was toewijsbaar. Mede in het licht van de hoeveelheid onderlinge procedures van verschillende aard, is het hof overtuigd van de bewuste ontijdige loonbetaling zodat het hof geen aanleiding ziet voor een matiging van de wettelijke verhoging. Omdat (ook) deze verhoging wettelijk verschuldigd is geworden, is Euregio door niet-tijdige betaling ervan zonder ingebrekestelling in verzuim gekomen, zodat de wettelijke rente daarover terecht is toegewezen. Principale grief 5 wordt dus ook verworpen.
10.22
Al het voorgaande doet het hof concluderen dat vordering III aan hoofdsom slechts toewijsbaar is voor het netto-equivalent van € 907,99 bruto. Alleen in zoverre behoeft de aangevallen veroordeling III correctie. Principale grief 2 slaagt, maar de principale grieven 3, 4 en 5 van Euregio missen doel.
Vordering V (a en b) van [geïntimeerde] in reconventie
10.23
[geïntimeerde] legt aan vordering V in de kern ten grondslag dat Euregio en [persoon A] onrechtmatig misbruik maken van hun beslagleggings- en procedeerbevoegdheden door [geïntimeerde] systematisch met kennelijk ongegronde en kansloze acties te bestoken als gevolg waarvan [geïntimeerde] tot de financiële bodem wordt gedreven en aanzienlijke gezondheidsproblemen ondervindt.
Euregio weerspreekt dat door in hoofdlijn onder verwijzing naar artikel 6 EVRM te betogen dat slechts onder uitzonderlijke omstandigheden -die zich hier niet voordoen- sprake zal kunnen zijn van een procedeerverbod. Euregio betoogt dat een procedeerverbod zoals [geïntimeerde] ook in andere procedures al heeft gevorderd, steeds is afgewezen en er sindsdien geen nieuwe procedures tegen [geïntimeerde] aanhangig zijn gemaakt die een (rechts)grond voor een procedeerverbod kunnen vormen.
10.24
Het hof stelt voorop dat [persoon A] in privé niet als partij in dit geding is betrokken. Dit geding beperkt zich tot de rechtsverhouding tussen [geïntimeerde] en Euregio, van welke vennootschap [persoon A] (via een andere vennootschap middellijk) directeur is.
10.25
Het hof overweegt dat deze vorderingen V.a en V.b in dit geding reeds niet toewijsbaar zijn omdat artikel 6 EVRM bepaalt dat bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en plichten een ieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn en door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij wet is ingesteld. Daarop zijn wel uitzonderingen denkbaar, zoals het door [geïntimeerde] ingeroepen misbruik van proces- of beslagbevoegdheden of het systematisch onrechtmatig instellen van evident ongegronde of kansloze vorderingen die in verband met de betrokken belangen van [geïntimeerde] achterwege hadden behoren te blijven. In lijn met de partijen bekende uitspraken zoals die inmiddels hierover tussen hen zijn gewezen, kan het hof nu echter (nog) niet oordelen dat daarvan sprake is en dient de bescherming van artikel 6 EVRM te prevaleren, zeker nu niet voldoende is gesteld of gebleken dat Euregio met name na de hofbeschikking van 31 oktober 2019 willens en wetens nog evident ongegronde of kansloze acties heeft ondernomen. Hierdoor mist incidentele grief 1 van [geïntimeerde] doel.
Proceskosten
10.26
Met principale grief 6 keert Euregio zich tegen de door de kantonrechter in conventie en in reconventie uitgesproken compensatie van proceskosten en [geïntimeerde] komt daar met incidentele grief 2 ook tegen op. Kort gezegd vordert Euregio dat het hof [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van de proceskosten van de eerste aanleg en het beroep met wettelijke rente, terwijl [geïntimeerde] de veroordeling vordert van Euregio tot betaling van werkelijke proceskosten ten bedrage van € 5.077,18 voor de eerste aanleg en € 6.034,44 voor het hoger beroep, met nakosten en wettelijke rente.
10.27
De vordering tot vergoeding van alle (in verband met de onderhavige procedure) werkelijk gemaakte kosten, is slechts toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. In het verlengde van het voorgaande oordeelt het hof daarvan nu nog geen sprake, zeker omdat voor het aannemen daarvan door het aanspannen van een procedure terughoudendheid past vanwege het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
Slotsom
10.28
Alles bij elkaar concludeert het hof dat de principale grieven 1, 3, 4 en 5 van Euregio doel missen, terwijl alleen principale grief 2 slaagt. De incidentele grief 1 van [geïntimeerde] mist eveneens doel.
10.29
Met principale grief 6 keert Euregio zich tegen de door de kantonrechter in conventie en in reconventie uitgesproken compensatie van proceskosten en [geïntimeerde] komt daar met incidentele grief 2 ook tegen op. Nu het hof alleen de in reconventie aan [geïntimeerde] toegewezen hoofdsom (van het netto-equivalent van € 1.907,99 bruto) iets zal verlagen (naar het netto-equivalent van € 907,99 bruto) ziet het hof geen aanleiding om de proceskostenbeslissing van de kantonrechter te vernietigen en zal het hof alle andere voorliggende beslissingen van de kantonrechter bekrachtigen. Hierdoor treffen ook de principale grief 6 van Euregio en de incidentele grief 2 van [geïntimeerde] geen doel.
10.3
Omdat dit onverschuldigd blijkt te zijn betaald, is eveneens de door Euregio gevorderde terugbetaling toewijsbaar van wat Euregio ter uitvoering van het beroepen vonnis te veel aan [geïntimeerde] heeft betaald, met de verlangde wettelijke rente daarover vanaf de datum van betaling.
10.31
Hoewel principale grief 2 slaagt, falen alle andere principale grieven van Euregio en geldt Euregio in principaal beroep als de overwegend in het ongelijk te stellen partij. Het hof zal Euregio daarom in de proceskosten van het principaal beroep veroordelen. Bij gebreke van een voldoende grond om tot misbruik van procesrecht of een daarmee vergelijkbaar onrechtmatig handelen te oordelen, is de door [geïntimeerde] verlangde vergoeding van de werkelijke proceskosten niet toewijsbaar en zal het hof de salariskosten begroten volgens het forfaitaire liquidatietarief. Ook de door [geïntimeerde] verlangde en als zodanig niet weersproken wettelijke rente en uitvoerbaarverklaring bij voorraad is toewijsbaar. Het hof zal de verlangde nakostenveroordeling echter niet afzonderlijk uitspreken omdat de proceskostenveroordeling voor de nakosten al een executoriale titel oplevert en een betalingsveroordeling omvat, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten vanwege de noodzakelijke betekening van de uitspraak verschuldigd is vanaf veertien dagen na die betekening.
10.32
Alle incidentele grieven falen en het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incidenteel beroep veroordelen. Daarbij zal het hof de salariskosten begroten volgens het forfaitaire liquidatietarief.
10.33
Wat partijen verder nog aanvoeren of te bewijzen aanbieden, bevat geen feiten die het hof anders kunnen doen beslissen. Het hof beslist als volgt.

11.De uitspraak

In principaal en incidenteel beroep
Het hof:
11.1
vernietigt het beroepen vonnis van 12 februari 2020 alleen voor zover daarbij in reconventie:
- Euregio is veroordeeld tot betaling van het netto-equivalent van € 1.907,99 bruto;
en doet in zoverre opnieuw recht:
- veroordeelt Euregio tot betaling van het netto-equivalent van € 907,99 bruto;
en bekrachtigt het beroepen vonnis voor al het overige;
11.2
veroordeelt [geïntimeerde] om aan Euregio terug te betalen wat Euregio ter uitvoering van het beroepen vonnis als gevolg van de voornoemde beslissing onder 11.1 teveel aan [geïntimeerde] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
11.3
veroordeelt Euregio in de proceskosten van het principaal hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 332,= aan griffierecht en op € 3.062,= aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten als Euregio deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
11.4
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Euregio op € 591,50 aan salaris advocaat;
11.5
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
11.6
wijst het meer of anders in beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, R.J.M. Cremers en B. Kloppert en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 maart 2023.
griffier rolraadsheer